Woeloer
De zoon van een arme vrouw heette Woeloer. Eens, toen hij al groot was geworden, speelde hij bij de vuilnishoop en raapte een speld op. Daarop maakte hij een hengelhaak van die speld, en ging er mee hengelen aan het strand. Hij ving een klein visje. Verheugd zei Woeloer: "Wel, wel, er zal dus een visje zijn voor moeder en mij om te eten."
Maar de vis begon te spreken en zei: "Eet mij niet op. Wanneer je mij laat leven, zal je nog veel nut van mij hebben."
"Als dat zo is," antwoordde Woeloer, "dan zal ik je niet doden."
Daarop liet Woeloer de vis los en keerde naar huis terug. Onderweg ontmoette hij de dochter van de koning en hij vond haar zo mooi, dat hij wel met haar wilde trouwen. Thuisgekomen vertelde hij het aan zijn moeder, maar die lachte hem uit om dat dwaze plan en zei: "Hoe komt het bij je op! Wij zijn immers arme mensen en hoe zou je dan de dochter van de koning kunnen trouwen?"
Maar de gedachte liet Woeloer niet los. De volgende dag ging hij weer naar het strand, om daar te hengelen. Toen hij daar gekomen was, riep hij: "Ach, visje! Visje!"
Meteen kwam de vis aanzwemmen en vroeg: "Wat verlang je?"
"Gisteren heb ik de dochter van de koning gezien en ik wil met haar trouwen. Maar dat is niet mogelijk, want ik ben het kind van arme mensen."
"Ga gerust naar de koning," zei de vis, "en vraag hem zijn dochter tot vrouw. Wees maar niet bang!"
Daarop ging Woeloer naar huis. Onderweg zag hij een mier, die aldoor maar in het rond liep. "Waarom doe je dat?" vroeg Woeloer.
De mier antwoordde: "Geef mij water!" Dat deed Woeloer en nu zei de mier: "Wanneer je iets van mij nodig mocht hebben, kom dan hier en roep me!" Daarop verdween de mier en Woeloer vervolgde zijn weg.
De volgende morgen ging hij naar de koning en vroeg of hij alsjeblieft de prinses tot vrouw mocht hebben. De koning zei: "Vraag het haar zelf maar!"
Hij deed dat en daarop gaf zij het volgende antwoord: "Als je voor mij de ring kunt halen, die gezonken is in het diepst van de zee, dan wil ik met je trouwen."
Woeloer keerde terug en vertelde aan de vis, wat de prinses gezegd had. En de vis antwoordde: "Kom hier morgen terug en dan zal ik hem aan je geven."
Het was de volgende morgen nog heel vroeg, toen Woeloer weer aan de kant van de zee stond. Hij riep: "Ach, visje. Visje!" En het duurde niet lang of de vis kwam aanzwemmen en reikte Woeloer de ring aan. De vis verdween weer in de zee, Woeloer ging naar de prinses en gaf haar de ring. De prinses was zeer blij dat zij die ring had teruggekregen. Ze zei: "Nu je mij de ring hebt teruggegeven, wil ik ook mijn belofte nakomen en met je trouwen."
Maar de koning verzette zich ertegen en wilde van het huwelijk niets weten. Toen vluchtte Woeloer met de prinses naar een ander dorp. Zij vonden er een huis en bleven daar wonen.
Een tijd later gebeurde het, dat de prinses ging baden. Zij kwam in de buurt van de plaats, waar de koeherder van de koning zijn kuddes hoedde. Toen die haar zag, vergat hij helemaal op de dieren te letten, zodat deze maar overal rondliepen en de aanplant van de dorpelingen vertrapten en opaten. Daarop gingen deze mensen naar de koning zich beklagen over deze koeherder, die niet voor zijn kudde zorgde. De koning riep hem bij zich en vroeg hem: "Waarom heb je de koeien aan hun lot overgelaten, zodat zij de aanplant van de dorpelingen hebben opgegeten?"
"Het is waar, dat ik niet op de koeien heb gelet, o koning, maar de reden was deze: ik zag een meisje zo schoon, dat zij nog mooier was dan de koningin."
Toen ontbood de koning Woeloer en dreigde hem, dat hij hem zou laten doden, als hij niet in een klapperboom kon klimmen, die hij hem aanwees. En dat was een klapperboom, die nog nooit door iemand was beklommen, omdat iedereen die dat probeerde, sterven moest. Woeloer keerde terneergeslagen terug en aan het strand gekomen, riep hij de vis en vertelde hem in welke moeilijkheid hij zich bevond.
"Je hoeft niet bang te zijn," zei de vis. "klim gerust in die boom, maar als je bovenin gekomen bent, moet je een jonge kokosnoot plukken en die mee naar beneden nemen. Breng die mee naar uw huis en splijt die daar in tweeën."
Daarop keerde Woeloer terug en klom in de klapperboom. Toen hij boven was, plukte hij een jonge noot en bracht die mee naar beneden, zoals de vis hem geraden had. Thuis gekomen spleet hij die noot in tweeën. En zie, uit de noot kwam een mooi meisje te voorschijn en met haar trouwde hij nu, omdat de koning hem zijn vorige vrouw had afgenomen.
Op zekere dag was deze vrouw van Woeloer voor het venster van hun huis gaan zitten. En daar zag de koeherder haar. Hij werd zeer getroffen door haar schoonheid. En toen hij 's avonds in het dorp was teruggekeerd, vertelde hij aan de koning, wat hij gezien had: "Ik kan u vertellen, o koning, dat die Woeloer weer een vrouw heeft, die nog veel mooier is, dan zijn vorige."
Dadelijk liet de koning de vrouw van Woeloer weghalen en hij gaf aan Woeloer zelf het bevel: "Ga het Levende Water halen, want als je dat niet doet, zal ik je laten doden."
Woeloer ging naar het strand en riep "Ach, visje! Visje!" Deze dook weer omhoog en vroeg: "Waarvoor heb je mij nu nodig?"
Woeloer vertelde hem, wat de koning nu weer van hem verlangde. En de vis zei: "Stijg op mijn rug en ik zal je naar het land brengen waar het Levende Water is."
"Hoe zou dat kunnen? Jij bent immers zo klein, dat ik niet op je rug zou kunnen zitten."
Maar meteen werd de vis heel groot, zodat Woeloer op zijn rug kon plaatsnemen en meteen zwommen zij de zee in. Onderweg zag de vis in de verte een land liggen. Hij wees het aan Woeloer en zei: "Daar is het land, waar je het Levende Water zult vinden."
Weldra kwamen zij aan het land en Woeloer liep het strand op. Daar zag hij een vrouw zitten aan de rand van een waterleiding en deze vroeg aan Woeloer: "Waar ga je heen?"
"Ik ben hier gekomen om het Levende Water te halen."
"Op één voorwaarde kan je dat krijgen: dan moet je mij tot vrouw nemen."
"Dat is goed," zei Woeloer. "De koning heeft mij mijn vorige vrouw afgenomen, zodat ik graag met je wil trouwen."
Nu nam Woeloer een bamboekoker en daarin deed hij het Levende Water. Daarna bestegen zij beiden de vis, die hen weer naar het land van de koning terugbracht. Maar toen Woeloer vlak bij het huis van de koning gekomen was, had hij het ongeluk de bamboekoker met het Levende Water te laten vallen.
Woeloer was zeer bedroefd, omdat hij vreesde, dat de koning hem zou doden. Opeens bedacht hij zich, dat hij de mier om hulp kon vragen. En hij had de mier nog niet geroepen, of deze kwam en Woeloer vroeg: "Heb medelijden met mij! Ik heb hier het Levende Water laten vallen. En de koning heeft gezegd, dat ik zou worden gedood, als ik hem het Levende Water niet zou brengen."
"Vroeger heb je mij geholpen, nu is het mijn beurt om jou te helpen." Toen ging de mier al zijn onderdanen samenroepen en beval hun het Levende Water weer bijeen te verzamelen, zodat alles in de bamboekoker terug was. Woeloer bracht daarop het water naar de koning.
Maar Woeloer was zo bang geworden voor de achtervolgingen van de koning, dat hij niet langer in diens land wilde blijven. Met zijn vrouw vluchtte hij naar het strand, besteeg daar weer de rug van de vis en keerde terug naar het dorp van zijn moeder, waar hij voortaan bleef wonen.
* * *
Samenvatting
Een Indonesisch sprookje over een jongen en een sprekend visje. Met behulp van een sprekende vis, lukt het een arme jongen met de dochter van de koning te trouwen. De koning verzet zich tegen het huwelijk, neemt de arme jongen zijn vrouw af en achtervolgt hem met onmogelijke opdrachten...
Toelichting
Vergelijk met Van de visser en zijn vrouw.
Trefwoorden
levenswater, indonesië, vissen, behulpzaamheid, kokosnoot, mier, vis, koeherder, volkssprookje, ring, trouwen, hengel, opdrachten
Basisinformatie
- Herkomst: Indonesië
- Verhaalsoort: volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 10 minuten
Thema
Populair
Verder lezen