Waarom de kabouters uit Keulen zijn gevlucht
In Keulen aan de Rijn moet het vroeger een heerlijke tijd zijn geweest. Ik weet zeker, dat ieder van ons toen best in Keulen had willen leven en werken. Of eigenlijk alleen maar leven, dé kabouters deden namelijk al het werk. Een bakker bijvoorbeeld hoefde 's avonds alleen maar meel, water en gist klaar te zetten en op tijd naar bed te gaan. 's Nachts kwamen de kabouters, kneedden het deeg, roerden het met een grote lepel door elkaar, lieten het rijzen en ze bakten tot de ochtendschemering aanbrak, en iedere huisvrouw en ieder dienstmeisje naar de winkel kwam om de heerlijk geurende broden te kopen.
Ja, in Keulen aan de Rijn wemelde het destijds van de kabouters. En niemand wist, waarom ze juist deze stad hadden uitgekozen en de Keulenaars zo verwenden. Ze hielpen de handwerkslieden en huisvrouwen, ruimden het speelgoed van de kleine kinderen op, wasten de vaat voor de dienstmeisjes en lapten zelfs de ramen.
Hoe die vlijtige kleine helpertjes eruit zagen, wist niemand. Ze droegen namelijk kappen, die de toverkracht bezaten hen onzichtbaar te maken.
Ze waren echter wel te horen. Niet, dat ze lawaai maakten, maar als het heel stil was kon men horen, hoe ze rondliepen, bezig waren en geen ogenblik rust namen.
Voor een jonge Keulse kleermaker toonden ze een speciale voorkeur. Hij was flink, eerlijk en goedhartig, en dat was waarschijnlijk ook de reden waarom de kleine mannetjes hem zo bijzonder graag mochten. Als hij aan een kledingstuk bezig was, dat de volgende dag af moest en zolang zat te naaien tot zijn ogen van vermoeidheid dichtvielen, lag het, de volgende ochtend, keurig geperst, voor hem klaar.
Het duurde niet lang, of hij hoefde eigenlijk alleen nog maar de kleren of de stoffen bij de klanten te halen - en de volgende dag hadden de kabouters alles netjes afgewerkt, en zo fijn, dat geen koninklijk atelier het netter zou hebben afgeleverd.
Daarom gaven veel mensen de voorkeur aan de jonge kleermaker, die ze niet alleen hoogachtten, maar ook met opdrachten overstelpten. En weldra had hij zoveel geld gespaard, dat hij aan trouwen kon gaan denken.
Hij zocht een aardig en vlijtig meisje, dat hem goed beviel, en maakte haar tot zijn vrouw. De kabouters hielpen ook haar. Ze ruimden de boel op, veegden de vloer, wasten de vaat en dikwijls maakten ze zelfs een smakelijke maaltijd voor de volgende dag klaar.
En toen er een kind werd geboren, stond er altijd wel een kleine kabouter bij de wieg en schommelde het kleintje zachtjes in slaap.
Maar de jonge vrouw van de kleermaker had één gebrek. Ze was namelijk verschrikkelijk nieuwsgierig. Door haar man en diens vrienden wist ze, dat er in dit huis veel kabouters waren, en ook was ze er zich van bewust, dat een gewone sterveling ze nooit te zien mocht krijgen en ze niet aan het schrikken mocht maken, opdat ze niet voor altijd de vlucht zouden nemen.
Maar de laatste tijd kon ze aan niets anders denken, dan hoe ze het aan moest leggen, ze tenminste één keer te kunnen zien. De nieuwsgierigheid liet haar niet met rust, en op zekere dag maakte ze haar man er deelgenoot van.
Deze keurde, hevig geschrokken, de handelwijze van zijn jonge vrouw af en probeerde haar ervan te overtuigen dat ze op die manier kans liepen hun goede leventje kwijt te raken.
Maar tijdens hun gesprek had hij per ongeluk over de kappen gesproken, die de vlijtige mannetjes onzichtbaar maakten. En deze woorden wekten haar nieuwsgierigheid nog meer op, tot ze zich niet meer kon bedwingen en net zo lang nadacht, tot ze een plannetje had bedacht. Iedere nacht hoorde ze de kabouters tijdens hun onvermoeibare arbeid. Ze hoorde hun kleine voeten vlijtig de trappen op en af lopen. Als ze nu erwten op de trap strooide, zodat ze hun evenwicht zouden verliezen en uitglijden, zou er toch zeker wel eentje zijn, die zijn kapje zou verliezen en zich in zijn ware gedaante zou vertonen...
Zo gedacht, zo gedaan. Nadat ze de erwten op de trap had gestrooid, verstopte ze zich met een afgeschermde lamp in een hoek. Het liep tegen middernacht en in huis was alles in diepe rust. Alleen de kabouters niet, die werkten en zwoegden, poetsten en boenden, wasten de borden en naaiden de kleding, en voortdurend liepen ze de trap op en af. Tot er inderdaad een kleine kabouter uitgleed. Hij trok de tweede met zich mee, de tweede weer de derde en in een oogwenk gleden ze allemaal de trap af. En niet één, maar velen verloren daarbij hun kap.
Toen de kleermakersvrouw het lawaai hoorde, pakte ze vlug haar lamp en hield hem omhoog. En nu zag ze de kabouters, klein en gedrongen, krombenig, met grote hoofden en kokkerds van neuzen. Aan hun kin hadden ze een paar stoppelharen. En toen de vrouw dat zag, vond ze het allemaal zo grappig, dat ze hardop begon te schateren.
Maar het lachen verging haar spoedig. Want plotseling doofde het licht van de lamp, alsof het door een boze kabouter met lange adem werd uitgeblazen.
Enkele ogenblikken later heerste er een volslagen rust in het huis, en alles wees erop, dat de kabouters de vlucht hadden genomen.
En ze waren inderdaad verdwenen. Niet alleen uit het huis van de kleermaker, maar ook uit alle andere huizen in Keulen aan de Rijn.
Natuurlijk schold de kleermaker zijn nieuwsgierige vrouw de huid vol, maar dat heeft niet geholpen. De kabouters kwamen nooit meer in de stad terug.
Toch hebben de Keulenaars als dank voor de bewezen weldaden een bron gebouwd, die ze de kabouterbron noemden.
* * *
Samenvatting
Een kabouterverhaal uit Duitsland.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Duitsland
- Verhaalsoort: kabouterverhaal, sage
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 7 minuten
Populair
Verder lezen