donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Vooral de vrouw is belangrijk


Het was op een mooie avond dat Haroen al Rasjid en Zubaida zoals zo vaak voor het raam stonden te filosoferen, terwijl ze keken naar wat er op straat gebeurde. Eerlijk gezegd was er op die avond maar weinig te zien: dichte regen viel uit de zwaarbewolkte hemel en niemand was buiten. Werkelijk niemand? Toch wel, een man liep door de straat. Het water in de plassen spatte onder zijn blote voeten op. Hij droeg een zwartberoete pot op zijn hoofd en toen hij dichterbij was gekomen, konden zij zijn kreten horen: "Bonen, koop lekkere bonen!"
"Welke dwaas zou nu zijn huis verlaten om bonen te kopen?" merkte de sultan op.
"Koude bonen..." vulde Zubaida aan.
"Mijn God, mijn hart krimpt ineen als ik die oude man zie! Hoe is het te verklaren, Zubaida, dat er op aarde mensen zijn die eerder op dieren dan op mensen lijken?"
"Dat hangt geheel van hun vrouw af, mijn heer en meester!"
"Hoezo hangt dat van hun vrouw af? Volgens jou heb ik dus mijn rijkdom en macht alleen aan jou te danken, Zubaida? God weet wel beter! Zo'n brutale opmerking heb ik nog nooit gehoord!" schreeuwde Haroen al Rasjid. "Nou, als dat zo is, bezorg deze man dan maar macht en rijkdom, jij bent namelijk vanaf dit moment zijn vrouw. Haal die bonenhandelaar naar boven!" beval hij vervolgens zijn dienaren.
Weldra stond de bonenhandelaar die door twee wachters was opgehaald, voor hen en bibberde van angst en kou.
"Hier staat je vrouw," zei de sultan tegen hem, "neem haar maar mee!"
"Maar ik heb al een vrouw en zeven dochters die ik moet onderhouden, mijn heer en gebieder, en dat lukt mij slechts met de grootste moeite. Hoe moet dat wel met nog een persoon meer in huis?"
"Het gebeurt zoals ik gezegd heb," onderbrak Haroen al Rasjid hem. "Jullie kunnen gaan," voegde hij eraan toe, zonder Zubaida, die intussen een sluier had voorgedaan en zwijgend stond te wachten, nog een blik waardig te keuren.
De bonenhandelaar verliet met bezwaard gemoed het paleis. Hij verwijderde zich steeds verder van het centrum van de stad, van de straten waar de huizen van de rijke kooplieden lagen. De vrouw van de sultan liep achter hem aan en ten slotte kwamen ze bij de stadsmuur waar alleen nog maar armzalige bouwsels te zien waren die eerder op ruïnes dan op huizen leken. Hij ging de binnenplaats van het bouwvalligste van alle bouwsels op en deed een deur open die uit slecht aan elkaar bevestigde planken bestond. In de schemering herkende Zubaida vrouwen die rondom een haard zaten die nauwelijks gloeide. Ze waren in lompen gehuld. Hun haren hadden, zo leek het, nog nooit een kam gezien. De ogen waren het enig menselijke in de met aarde en roet vervuilde gezichten.
"Wat breng je ons te eten?" vroegen ze de bonenhandelaar en wierpen slechts vluchtige blikken op Zubaida. "Hier, eet dat maar!" antwoordde toen de vader en zette de pot met veel kabaal op de haard. "Ik heb niets verkocht."
Hij nodigde Zubaida uit op een oude lap te gaan zitten, schepte enige bonen voor haar in een aardewerken schotel met een kapotte rand en gaf haar die aan. Zubaida at twee bonen die zo zwart als bosbessen waren, koud en bovendien ook nog niet gaar. Daarna deed ze de sluier om en ging liggen terwijl ze zei dat ze de volgende dag alles zou overdenken.
De volgende morgen werd ze wakker toen de vrouwen nog sliepen. Maar de man was op de binnenplaats al hout aan het hakken. "Luister eens," zei ze tegen hem en gaf hem de ring die ze aan een vinger droeg. "Va à la Barké. Groet de meester van de juweliers van mij en zeg hem dat hij deze ring als pand moet bewaren en jou daarvoor geld moet geven."
Nauwelijks was hij weggegaan of ze pakte een stevige stok, ging de kamer binnen en sloeg daarmee middenin de groep meisjes, die om warm te blijven tegen elkaar aan waren gaan liggen, en ze beval: "Opstaan, luiwammesen!"
Zonder hun tijd tot nadenken te geven, droeg ze de een op om water te putten, een ander om de vodden en schapenhuiden die als bed hadden gediend naar de binnenplaats te brengen, en de derde droeg ze op de spinnenwebben van het plafond te verwijderen; weer een ander was aan het vegen, een ander hakte hout, terwijl een van de zusters vuur aanmaakte om het water op te warmen. Ze liet de schapenvellen scheren en de zo verkregen wol wassen.
Intussen was de bonenhandelaar met het geld teruggekomen. Ze stuurde hem meteen weer naar de Souk om inkopen te doen. Ze liet de meisjes zien hoe ze hun haar moesten kammen en beval hun zich met warm water grondig te wassen.
Maar laten we dit verslag niet te lang maken: vlak voor twaalven verliet de bonenhandelaar zijn huis, schoon en in nette kledij. Zijn nieuwe pot verspreidde een aangename geur die verleidelijk, zelfs onweerstaanbaar de neuzen bereikte. Zubaida had de bereiding van de bonen zelf in de gaten gehouden en een heerlijke kruidenmix gemaakt: kummel, citroen, verse harissa en olie van goede kwaliteit. Het duurde dan ook niet lang of de man kwam stralend en met een lege pot terug.
"Ik heb alles verkocht," zei hij en gaf Zubaida het geld. "Als ik nog een pot vol had gehad, had ik die ook nog verkocht, want allen wilden ervan hebben!"
"Morgen zullen er twee volle potten zijn," verzekerde Zubaida hem. "Vandaag blijf je verder thuis, want we hebben je hulp nodig." Nog voor het invallen van de avond stond er in de kamer, die nu schoon rook, het eten klaar voor de haard en Zubaida leerde de moeder en de dochters hoe de wol voor het spinnen gekamd moest worden.
Van nu af aan ging er geen dag voorbij of die had wel een verbetering opgeleverd. Zubaida was het hoofd en zij waren de handen. Behalve zijn bonen verkocht de handelaar nu ook gesponnen wol en zelfgebakken brood, want Zubaida had hem laten zien hoe men op de binnenplaats een oven bouwt. Daarna kochten ze een ezel die de potten, het brood en de wol kon dragen. En de handelaar verkocht steeds meer en verdiende natuurlijk ook meer. Ten slotte kon Zubaida ook haar ring weer aflossen. Ze kochten nog meer ezels, die ze konden verhuren.
De handelaar en zijn gezin leefden nu in aangename welvaart. Zubaida had hun bovendien keurig spreken en goede manieren bijgebracht. Ze leerde hun, aangemoedigd door hun leergierigheid, zelfs lezen en schrijven.
Op een morgen verscheen er een Marokkaan die alle ezels wilde huren - ze hadden er inmiddels tien. Hij bood een goede prijs die hij vooruit betaalde. De dag ging voorbij en het begon al te schemeren, maar de ezels waren nog steeds niet teruggebracht. Ten slotte was het diep in de nacht en nog steeds waren ze niet terug. De bewoners van het huis zeiden al tegen elkaar dat ze ze niet meer zouden terugzien, toen plotseling een ezel met zijn kop de deur openstootte en de binnenplaats op draafde, gevolgd door de negen andere. Ze waren nu compleet, alleen de Marokkaan was er niet bij.
Maar Zubaida, die de handigheid van de Marokkanen kende in het openen van kluizen, trok daaruit de conclusie dat hij een kluis had gekraakt en daarin opgesloten zat. Ze begonnen de ezels te drinken te geven en te voeren en ontdekten daarbij dat hun draagmanden vol zand zaten.
"Betaalt men dan zo veel om zand te vervoeren?" vroeg Zubaida zich af en ze veegde met de hand het zand opzij dat maar uit een dunne laag bleek te bestaan: de rest van de mand was met goudstukken gevuld!
Toen sloot ze direct de deur en liet enkele gaten in de bodem van de kamer graven. Met zijn tienen hadden ze net voldoende tijd om de twintig manden nog voor het aanbreken van de dag in de gaten te legen en de stromatten er overheen te leggen. Meteen de volgende dag riep Zubaida de beste timmerlui van de stad bij zich. "Koop de huizen tegenover het paleis van de sultan tegen iedere prijs op. Laat ze afbreken en bouw op dezelfde plaats een paleis dat zowel van binnen als van buiten volkomen gelijk is aan dat van de sultan. En neem zoveel arbeiders aan als nodig is om dag en nacht door te werken."
Ze deden wat hun was opgedragen en binnen enkele maanden was het paleis klaar. Daarna bestelde Zubaida de meubelmakers en de stoffeerders. En enkele maanden later was het paleis precies zo ingericht als dat van de sultan. Er was zelfs een kamer voor Zubaida, die identiek was aan de kamer die ze bij Haroen al Rasjid bewoond had. Nu koos Zubaida voor de bonenhandelaar kleren uit die zo smaakvol waren dat hij er schitterend uitzag. Vervolgens nam ze een groot aantal dienaren aan. En daarna betrokken ze met z'n allen het paleis.
Zubaida verspreidde handig het nieuwtje dat de heer des huizes een hindoe was en een onmetelijk groot vermogen bezat. En om dat verhaal nog geloofwaardiger te maken, vulde ze elke dag zijn jaszakken met goudstukken die hij uitdeelde in de Hammam, het badhuis, of in het koffiehuis als grote fooi voor kleine diensten, zoals het brengen van de koffie of het aanreiken van zijn boernoes als hij wegging. Ze raadde hem bovendien aan voor het verlaten van het koffiehuis na sluitingstijd de rest van het geld op de grond te laten vallen, dat zo voor de armen zou zijn.
Nu verschenen deze armen meestal voor het paleis van de sultan om daar een aalmoes te krijgen. Omdat ze nu door de hindoe zo goed voorzien werden, gingen ze daar nu niet meer heen. Haroen al Rasjid verbaasde zich erover dat hij hen niet meer zag. Dus vroeg hij aan Djaffar de Barmakide of hij de oorzaak daarvan wist.
"Dat komt doordat een rijke hindoe zich in onze stad heeft gevestigd, heer en gebieder. Hij telt zijn geld nooit na en geeft een aanzienlijke hoeveelheid daarvan aan de armen."
"Als hij zo rijk is als jij zegt, wil hij ons vast wel een lening verstrekken om er onze lege kas mee te vullen."
"Dat is heel goed mogelijk, heer en gebieder."
"We gaan er dus vanavond heen, Djaffar, maak je klaar."
"Uitstekend, mijn heer en gebieder."
Haroen al Rasjid en Djaffar de Barmakide gingen wel vaker verkleed uit om zo veel mogelijk alles te bekijken wat er in het land gebeurde. Om de bekende reden namen ze deze keer het uiterlijk aan van rijke kooplieden en gingen in het koffiehuis niet ver van de hindoe zitten om kennis met hem te kunnen maken. Ze raakten des te sneller met elkaar in gesprek toen de bonenhandelaar meteen de sultan herkend had, hoewel deze niet in staat was hem te herkennen. De sultan had de armoedzaaier met de ingevallen wangen aan wie hij Zubaida gegeven had, natuurlijk niet nauwkeurig bekeken en de man die vandaag naast hem zat was elegant gekleed en men had eerder het vermoeden dat hij aan de Hammam en aan goed vlees gewend was.
Haroen al Rasjid merkte de vrijgevigheid van de hindoe op en dat was reden voor hem de volgende dag en de daaropvolgende dagen terug te komen. Na een week zei hij tegen zijn nieuwe vriend: "Ik heb er op het moment problemen mee mijn inkomsten binnen te krijgen. Weliswaar ben jij nog jong, maar jij weet vast wel hoe dat zo gaat met geld: soms komt het en dan verdwijnt het weer. Zou jij mij, natuurlijk alleen als het voor jou geen probleem is, honderdduizend goudstukken kunnen lenen?"
De bonenhandelaar, die door Zubaida volledig was ingelicht, antwoordde: "Het zal mij een genoegen zijn u uit de problemen te halen! Wilt u mij een genoegen doen en morgenavond bij mij thuis komen eten, dan kunnen we daarover in alle rust verder spreken." Dat deed de sultan graag, want hij was er erg nieuwsgierig naar hoe het interieur van dit paleis eruit zag dat zo sterk op zijn eigen paleis leek. Zubaida vond het niet voldoende de koks aanwijzingen te geven, maar zij kookte alle spijzen die tot de lievelingsgerechten van Haroen al Rasjid behoorden. Daarna dekte ze de tafel, zei tegen de dienaren in welke volgorde de gangen geserveerd moesten worden en verborg zich ten slotte achter een gordijn om alles te kunnen zien zonder zelf gezien te worden.
De sultan viel bij zijn gastheer van de ene verbazing in de andere. Hij had de indruk in zijn eigen huis te zijn: dezelfde indeling van de ruimten, dezelfde meubels, dezelfde stoffen...
"Heb je dat gemerkt, Djaffar?"
"Ik heb het gemerkt, mijn heer en gebieder."
Hij was nog verbaasder toen ze aan tafel gingen. Het leek wel alsof men zijn advies had gevraagd bij de samenstelling van het eten. En hij trof bij datgene wat hij at zelfs de smaak weer aan van de gerechten die Zubaida vroeger zo graag voor hem had gemaakt. Hij slaakte een zucht van spijt en mompelde: "Ach, Zubaida, waar ben je toch gebleven?" Maar hij zei meteen tegen zichzelf dat het nu geen zin meer had om spijt te hebben van zijn vroegere woede-uitbarsting en hij vroeg zijn gastheer: "Zeg eens, jonge vriend, hoe ben je aan deze grote rijkdom gekomen?"
Maar het was Zubaida die daarop antwoord gaf: "Niet door een erfenis of door werken op het veld, ook niet met een pennenstreek. Geld doet de ziel verjongen, de oude man krijgt er zijn jeugd door terug, het doet het gelaat van hen die ver weg zijn, oplichten. De bonenhandelaar is een edelman geworden en de opgedroogde zee zoekt hulp bij de rivieren die het water weer aanvoeren. En dat alles is het werk van zijn vrouw!"
"Zubaida, mijn allerliefste vrouw!" riep toen de sultan uit en liep naar haar toe om haar in de armen te sluiten. "Je moet nu onmiddellijk met me meegaan!"
Nog dezelfde avond keerde Zubaida terug in het paleis van de sultan. Ze was er later ook op bedacht de dochters van de bonenhandelaar in de beste families van de stad onder te brengen en de goede relaties tussen de twee paleizen bleven voor altijd bestaan.
*   *   *
Samenvatting
Een verhaal uit Tunesië over een vrouw die de broek aan heeft. Wanneer kalief Haroen al Rasjid een arme bonenverkoper ziet, vraagt hij aan zijn vrouw hoe het toch komt dat sommige mensen als dieren leven. Die antwoordt dat het door hun vrouw komt. De kalief is boos over dat antwoord en dwingt haar met de bonenverkoper te trouwen. Zij laat echter heel duidelijk zien dat het de vrouw is die de broek aan heeft: binnen enkele jaren zorgt zij er voor dat de bonenverkoper de rijkste man van de wereld wordt.
Toelichting
Haroen al Rasjid (ca. 766-809) was kalief van het Arabische Rijk uit de dynastie van de Abbasiden. Al Rasjid betekent 'de rechtvaardige'. Onder zijn bewind bloeiden kunst en wetenschap. Hij stichtte onder andere de heilige stad Najaf in 791.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen