Vijf erwten uit één peul
Er zaten eens vijf erwten in één peul, ze waren groen en de peul was groen en dus dachten ze dat de hele wereld groen was, en dat was heel juist. De peul groeide en de erwten groeiden; ze pasten zich aan hun woonruimte aan en gingen op een rijtje zitten. Buiten scheen de zon en verwarmde de peul. De regen maakte hem schoon. Het was er lekker warm, overdag licht en 's nachts donker, zoals dat hoort, en de erwten werden groter en groter terwijl ze daar zo zaten, dachten ze steeds meer na, want ze moesten toch iets doen.
"Moeten we hier altijd zo blijven zitten?" vroegen ze. "Als we maar niet hard worden van dat lange zitten. Is het niet net alsof er buiten iets is? Daar heb ik zo'n voorgevoel van."
Er gingen weken voorbij, de erwten werden geel en de peul werd geel: "De hele wereld wordt geel!" zeiden ze en dat was ook logisch.
Toen voelden ze een ruk aan hun peul. Die werd afgeplukt, hij kwam in mensenhanden terecht, in een jaszak met nog meer volle peulen. "Nu wordt er wel gauw opengedaan!" zeiden ze en daar wachtten ze op.
"Ik zou wel eens willen weten wie van ons het het verst brengt," zei de kleinste erwt. "We zullen het wel gauw merken."
"Kome wat er komt!" zei de grootste.
"Krak!" Daar scheurde de peul en alle vijf de erwten rolden zo de warme zon in. Ze lagen in een kinderhand, een kleine jongen hield ze vast en zei dat dat prima erwten waren voor zijn buks. Een van de erwten ging meteen de buks in en werd weggeschoten.
"Ik vlieg de wijde wereld in, pak me dan als je kan!" En weg was hij.
"Ik," zei de tweede, "ik vlieg recht naar de zon, dat is een echte peul, precies goed voor mij." Weg was hij.
"Wij kunnen overal wel slapen," zeiden de twee anderen, "maar we rollen wel voort," en toen rolden ze eerst op de vloer, voordat ze in de buks belandden, maar komen deden ze er. "Wij brengen het het verst!"
"Kome wat er komen moet!" zei de laatste en hij werd de lucht ingeschoten en vloog naar de oude plank onder het dakkamerraam, zo in een spleet, waar mos en zachte aarde zat. Het mos sloot zich om hem heen. Daar lag hij verstopt, maar niet vergeten door Onze-Lieve-Heer.
"Kome wat er komt!" zei hij.
In dat dakkamertje woonde een arme vrouw, die overdag kachels ging poetsen bij mensen, of hout zagen en ander zwaar werk doen, want ze was sterk en vlijtig, maar ze bleef even arm. In het kamertje thuis lag haar enige dochter, die bijna volwassen was, een heel teer en tenger meisje. Ze lag al een heel jaar in bed en het leek wel of ze niet kon leven en niet kon sterven.
"Ze gaat naar haar kleine zusje!" zei de vrouw. "Ik had twee kinderen. Het was moeilijk genoeg om voor allebei de kost te verdienen, maar toen deelde Onze-Lieve-Heer met me en nam de ene tot zich. Ik zou de andere, die ik nog over heb, nu wel graag houden, maar hij wil ze denk ik niet uit elkaar halen en nu gaat zij naar haar zusje."
Maar het zieke meisje bleef bij haar. Ze lag de hele dag geduldig stil, terwijl haar moeder de kost aan het verdienen was. Toen werd het lente en op een vroege ochtend, toen de moeder juist naar haar werk wilde gaan, scheen de zon zo mooi door het raampje op de vloer en het zieke meisje keek naar het onderste ruitje.
"Wat is dat toch voor groens dat daar bij het raam opkomt? Het beweegt in de wind."
De moeder ging naar het raam en zette het op een kiertje. "Ahhh!" zei ze. "Kijk nou, een erwtje, met groene blaadjes en al, dat is hier opgekomen. Hoe is dat hier in die spleet terechtgekomen? Nou heb je een tuintje om naar te kijken!"
Het bed van de zieke werd dichter naar het raam geschoven, waar ze het opkomende erwtje kon zien, en de moeder ging naar haar werk.
"Mamma, ik geloof dat ik beter aan het worden ben!" zei het meisje 's avonds. "De zon scheen vandaag zo lekker warm bij me naar binnen. Het erwtje groeit zo goed, en ik zal ook wel weer groeien en opstaan en buiten in de zon lopen!"
"Als dat eens waar was!" zei de moeder, maar ze geloofde het niet. Maar ze zette wel een stokje bij dat kleine groene plantje dat het kind blij had gemaakt en haar naar het leven deed verlangen, want ze wilde niet dat de wind het zou knakken. Ze bond een touwtje van de plank naar de rand van de vensterbank om de erwtenrank iets te geven om tegen te leunen en zich omheen te slingeren als hij opgroeide, en dat deed hij. Je kon hem iedere dag groter zien worden.
"Nee maar, hij krijgt bloemen!" zei de vrouw op een ochtend en toen begon zij ook te hopen en te geloven dat het zieke meisje beter zou worden. Ze bedacht dat het kind de laatste tijd levendiger had gepraat, en de laatste paar ochtenden was ze zelf overeind gekomen en had ze in bed met stralende ogen naar haar kleine siererwtentuintje van één erwtenplant zitten kijken. De week daarna was de zieke voor het eerst meer dan een uur op. Dolgelukkig zat ze in de warme zon. Het raam stond open en buiten stond in volle glorie een rood met witte erwtenbloem. Het kleine meisje boog zich voorover om zachtjes de tere blaadjes te kussen. Het leek wel feest die dag.
"Onze-Lieve-Heer heeft hem zelf geplant en hem laten groeien om jou, mijn lieve kind, hoop en plezier te geven, en mij ook!" zei haar moeder blij en ze glimlachte naar de bloem alsof het een engeltje was dat door God was gezonden.
Maar nu de andere erwten - tja, de erwt die de wijde wereld invloog: "Pak me dan, als je kan!" viel in de dakgoot en kwam in een duivekrop terecht, waar hij als Jonas in de walvis zat. De twee luie erwten brachten het even ver, die werden ook door de duiven opgegeten en dat is echt nuttig. Maar de vierde, die naar de zon wilde - die viel in de goot en lag daar dagen achtereen, in dat bedorven water, waar hij helemaal opzwol.
"Ik word zo lekker dik," zei de erwt. "Ik barst ervan, en ik denk niet dat een erwt het verder kan brengen of het ooit heeft gebracht. Ik ben de opmerkelijkste van de vijf erwten uit de peul!"
En de goot gaf hem gelijk.
Maar het meisje stond met stralende ogen bij het dakraampje, met een gezonde blos op haar wangen, en zij vouwde haar tere handen boven de bloem en bedankte Onze-Lieve-Heer ervoor.
"Ik hou het op mijn erwt!" zei de goot.
* * *
Samenvatting
Een vertelling van Andersen over de genezing van een ziek meisje. Vijf erwten in een peul bespreken wie van hen het verst zal komen. Het geluk (of ongeluk) wil dat ze met een buks worden afgeschoten. Een van de erwten belandt in de bemoste spleet van een dakkamerraam, waarachter een ziek meisje in bed ligt. Opeens begint hij te ontkiemen en dat geeft het meisje hoop op leven en geneest.
Trefwoorden
hoop, erwt, genezing, cultuursprookje, genezen, hans christian andersen, buks, herfstverhaal, vijf (getal), ziekte, denemarken
Basisinformatie
- Origineel: Fem fra en ærtebælg
- Herkomst: Denemarken
- Engels: Five peas from a pod
- Verhaalsoort: cultuursprookje, herfstverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Thema
Populair
Verder lezen