Van drie slimme dieven
Drie dieven zwierven eens door het bos, in de hoop dat er iemand langs het pad zou komen, die ze konden bestelen. Daar kwam een boer aan op een ezeltje, een geit met zich meevoerend aan een lang touw. Vrolijk klingelden de belletjes aan de halsband van de geit en de boer, die een stevig glaasje wijn had gedronken, zong een liedje op de maat van dat geklingel.
"Kijk die geit eens!" fluisterde de ene dief tegen zijn kameraden, "wat een pracht van een beest!"
"Nou maar, dat ezeltje mag er ook wezen, hoor!" zei de tweede.
"En ik moet aldoor kijken naar de mooie nieuwe kiel, die die pummel aan heeft!" riep de derde.
"Zeg jongens, we moesten eens proberen hem zijn geit, zijn ezel en zijn kiel te ontstelen! Als we dat klaarspelen, mogen we met recht knappe dieven heten!"
"Ja, ja, dat moeten we proberen! Ik neem de geit voor mijn rekening!" zei de eerste weer.
"En als ik dan de ezel steel en jij de kiel, dan is het zaakje gezond," lachte de tweede tegen de derde.
Zo gezegd, zo gedaan! Nummer één zou eerst zijn slag slaan, en ondertussen verstopten de twee anderen zich in het struikgewas. En de boer reed maar voort, aldoor 't hoogste lied zingend bij 't klingelen van de geitenklokjes. Geen ogenblik kwam hij op de gedachte, dat er wel eens dieven op hem zouden kunnen loeren in dit dichte bos.
Jan - zo heette de eerste dief - sloop nu stilletjes uit de struiken te voorschijn en ging naast de geit lopen, op de maat van het gezang van de boer. Hij streelde haar telkens, krauwde haar tussen de horens en - maakte onder de hand haar halsband met belletjes voorzichtig los en bond die aan de staart van de ezel. Daarna sneed hij vlug het touw door, verdween met de geit in het bos en bond haar daar aan een boom, terwijl de ezel nu de belletjes vrolijk liet klinken, telkens als hij met zijn staart naar de vliegen sloeg, die hem plaagden. En de boer zong maar en zong maar het ene liedje na het andere, op de maat van 't belletjesgeklingel.
Maar eindelijk keek hij toch eens even om - en o wee! - daar merkte hij dat zijn geit verdwenen was! "Hè," riep hij verbaasd, "waar is toch mijn mooie geit gebleven? Ze heeft zeker het touw doorgebeten en is er op haar eentje vandoor gegaan!"
Meteen sprong hij van zijn ezel, liet het beest aan de weg staan bij een troep distels, waar het dadelijk van begon te smullen, en liep een eind terug, overal goed rondkijkend en zijn sikje roepend.
Maar hoe hij ook zocht, hoe vleiend hij ook: "Sik, Sik! Sik, Sikkie!" riep, de geit was weg en bleef weg. Ja, dan moest hij het maar opgeven! Zuchtend liep hij terug naar de plek, waar hij zijn ezel had gelaten, maar - wat was dat? - daar was me die waarlijk ook al verdwenen!
Terwijl hij nu stond te vloeken en te lamenteren op de weg, kwam daar juist een man voorbij, die hem vol medelijden vroeg, wat hem scheelde? Deze man was niemand anders dan de derde dief, maar dat wist die arme boer natuurlijk niet. "Wat mij scheelt?" jammerde de boer, "ik ben van huis gegaan met een prachtige geit en de mooiste ezel van de hele wereld - en nu ben ik ze allebei kwijt geraakt op deze vervloekte weg!"
"Ach, ach, arme man! Nee, maar, dat is verschrikkelijk! Maar ja, nu ik me goed bedenk, schiet het me opeens te binnen, dat ik zopas een ezel in een put heb zien vallen. Kan dat de jouwe misschien ook geweest zijn?"
"Waar is die put? Zeg 't mij gauw! Ik moet er dadelijk naar toe!"
"O, heel dichtbij. Wacht, ik zal je wel eventjes de weg wijzen."
Een ogenblik daarna stonden ze samen bij de put.
"Luister!" riep opeens de dief. "Wat was dat? 't Was net of ik iemand hoorde roepen van uit de diepte!" En hij boog zich over de put en riep: "Jan! Jan!" Dadelijk antwoordde de echo: "Han! Han!"
"Vreemd," zei de dief, "zou 't heus je ezel kunnen zijn, die de baas roept?"
"Ja, ja, dat moet mijn lieve Grauwtje zijn!" riep de boer opgewonden. "Zeg, help me even, dan ga ik hem halen! Heb je toevallig ook een stuk touw bij je?"
Ja, dat had de dief wel, en hij wou het de boer ook wel om zijn middel binden en hem voorzichtig in de put laten afzakken. "Maar zeg, mijn goeie man," riep hij opeens, alsof hem plotseling iets in de zin kwam, "zou je niet liever eerst je kleren uittrekken? Anders worden die immers door en door nat. Geen sterveling ziet je hier. Je kunt het gerust wagen!"
"Wel ja," riep de boer, "dat heb je goed bedacht! Man man, wat ben ik blij dat ik jou ontmoet heb! Anders had ik me geen raad geweten! Ziezo, en laat me nu maar zakken!"
Hij was nu geheel naakt en de dief liet hem voorzichtig neer in de put. Maar toen de arme kerel beneden was - de put was gelukkig droog! - liet de ander het touw los en floot zijn kameraden, die vol spanning tussen het kreupelhout lagen af te wachten, hoe dit zaakje zou aflopen.
Ziezo, dat hadden ze nu alle drie eens netjes opgeknapt! Daar konden ze trots op zijn en - daar moesten ze allereerst een glaasje op drinken!
Ze brachten eerst de geit, de ezel en de kleren van de boer in veiligheid in de schuur van een oud dievenherbergje midden in het bos, en lieten zich door de waard, die al net zo'n schurk was als zij, een fles lekkere wijn voorzetten, om samen eens te klinken op hun heldenfeit. Ook zij zongen nu het ene vrolijke liedje na het andere, evenals zo-even de boer, en ook zij dachten aan geen gevaar.
Hoe schrokken ze dan ook, toen er plotseling op de deur werd gebonsd en toen daar vijf goed gewapende politieagenten de herberg binnendrongen, gevolgd door de naakte boer, die nu dadelijk de derde dief aanwees als de schurk, die hem in de put had gelokt.
De politieagenten, die de drie dieven heel goed kenden, maakten van hun ontsteltenis gebruik om hen vlug de handboeien aan te doen - want de schuld van de andere twee was ook al bewezen, doordat de boer in het schuurtje achter de herberg zijn ezel en zijn geit al had herkend. Ontkennen hielp niet; ze waren wel genoodzaakt gewillig mee te gaan naar de gevangenis, die ze van vroegere gelegenheden maar al te goed kenden.
De boer trok ondertussen zijn kleren weer aan, bond de geit opnieuw aan het touw, deed haar de belletjeshalsband om, sprong op zijn ezeltje, en reed - vrolijk zingend - naar huis terug.
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Normandië over een drievoudige diefstal. Drie dieven maken een beetje aangeschoten boertje zijn ezel, geit en kleding afhandig. Wanneer ze hun diefstal aan het vieren zijn, komen er politieagenten opdagen die de drie dieven inrekenen.
Toelichting
Vergelijk dit verhaal met het Arabische verhaal De dwaze boer en de drie schurken.
Trefwoorden
geit, politieagent, inrekenen, zingen, grappig-sprookje, waterput, aangeschoten, naakt, volksverhaal, kleding, kleren, rovers, kiel, dronken, dieven, frankrijk, grappig verhaal, diefstal, politie, dief, ezel, put
Basisinformatie
- Herkomst: Frankrijk
- Verhaalsoort: grappig-sprookje, volksverhaal, grappig verhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Thema
Populair
Verder lezen