Van de wachtelboom
Het is nu al lang geleden, wel twee duizend jaar. Toen was er een rijke man die een mooie vrome vrouw had en zij hielden heel veel van elkaar, maar zij hadden geen kinderen en zij wilden ze toch zo graag hebben; dag en nacht bad de vrouw erom, maar zij kregen en kregen er maar geen. Voor hun huis lag een erf, daarop stond een wachtelboom, en onder die boom stond de vrouw in de winter eens een appel te schillen en bij het schillen van die appel sneed zij zich in haar vinger en het bloed viel in de sneeuw. "Ach," zei de vrouw en zij zuchtte diep en zij keek naar het bloed daar voor zich en zij werd heel bedroefd, "had ik toch maar een kind, zo rood als bloed en zo wit als sneeuw. En terwijl zij dat zei, werd zij heel blij en zij had het gevoel dat het wat worden zou.

Eens was de vrouw naar de opkamer gegaan, toen kwam het dochtertje ook naar boven en zei: "Moeder, geef mij een appel." - "Goed, mijn kind," zei de vrouw en zij gaf haar een mooie appel uit de kist; maar de kist had een groot zwaar deksel met een groot ijzeren slot. "Moeder," zei het dochtertje, "krijgt broer er ook één?" Dat verdroot de vrouw, maar zij zei: "Ja, als hij uit school komt." En toen zij uit het raam keek en hem zag aankomen, was het alsof de Boze over haar kwam en zij pakte haar dochter de appel weer af en zei: "Jij krijgt hem niet eerder dan broer." Toen gooide zij de appel in de kist en sloot de kist. Toen het jongske in de deur verscheen, gaf de Boze haar in vriendelijk tegen hem te zeggen: "Mijn zoon, wil je een appel?" En zij keek hem erg venijnig aan. "Moeder," zei het jongske, "wat zie je er griezelig uit! Ja, geef mij een appel." Toen was het haar, alsof zij tegen hem moest zeggen: "Kom mee," en zij maakte het deksel open, "haal hier maar een appel uit." En toen het jongske zich voorover boog, gaf de Boze haar weer iets in, en pats! sloeg zij het deksel dicht, zodat zijn hoofd eraf vloog en tussen de rode appels viel. Toen overviel haar de angst en zij dacht: Hoe kom ik hier onder uit. Toen ging zij naar boven naar haar kamer naar haar kleerkast, en haalde uit de bovenste la een witte doek en zij zette het hoofd weer op de hals en bond er de halsdoek zo omheen dat er niets meer van te zien was en zij zette hem voor de deur op een stoel en gaf hem de appel in de hand.

Toen kwam de vader thuis en ging aan tafel en zei: "Waar blijft mijn zoon toch?" Toen diende de moeder een grote. grote schotel op met zwartzuur en Marleenke weende en kon niet ophouden. Toen zei de vader weer:
"Waar blijft mijn zoon toch?" - "Ach," zei de moeder. "Hij is naar de oudoom van zijn moeder toegegaan, daar wil hij een poosje blijven. - "Wat doet hij daar nu? Hij heeft mij niet eens goeiendag gezegd!" - "0, hij wilde er zo graag heen en heeft mij gevraagd, of hij daar wel zes weken zou mogen blijven, hij is daar wel goed onder dak." - "Ach," zei de man, "ik ben zo treurig, dat is toch niet in de haak, hij had mij toch goeiendag moeten zeggen." Meteen begon hij te eten en zei:
"Marleenke, waarom huil je zo? Broer komt toch weer terug!" - "Ach, vrouw," zei hij toen, "wat smaakt dat eten mij goed. Geef mij nog wat." En hoe meer hij at, des te meer wilde hij hebben en hij zei: "Geef mij nog meer, jullie mogen er niets van hebben, het is alsof dit allemaal van mij is." En hij at en at en de botjes gooide hij allemaal onder de tafel tot hij alles op had.

Maar de vogel vloog weg en streek neer op het huis van een goudsmid en begon te zingen:
De schoenmaker hoorde het en liep in hemdsmouwen de deur uit, hij keek naar zijn dak en moest zijn hand voor zijn ogen houden opdat de zon hem niet zou verblinden. "Vogel," zei hij, "wat kun jij mooi zingen." Toen riep hij naar binnen: "Vrouw, kom eens buiten, daar zit een vogel. Kijk eens naar die vogel, die kan zo mooi zingen!" Toen riep hij zijn dochter en alle kinderen en gezellen, jongens en meisjes en zij liepen allemaal de straat op en keken naar de vogel en zij zagen hoe mooi hij was met zijn helderrode en groene veren, en om zijn hals leek hij wel van goud en zijn ogen blonken in zijn kop als sterren. "Vogel," zegt de schoenmaker, "zing dat wijsje nog eens voor mij." - "Neen," zegt de vogel, "ik zing geen twee liedjes voor niets, je moet me er wat voor geven." - "Vrouw, zegt de man, "ga naar de werkplaats, op de bovenste plank staan een paar rode schoenen, haal die eraf en breng ze hier." De vrouw liep erheen en haalde de schoenen. "Hier, vogel," zei de man, "zing nu dat wijsje nog eens voor mij." Toen kwam de vogel en nam de schoenen in zijn linkerklauw, vloog weer op het dak en zong:
"Mijn moeder die mij slachtte,De goudsmid zat in zijn werkplaats een gouden ketting te maken; daar hoorde hij de vogel die op zijn dak zat te zingen en hij vond het heel mooi. Hij stond op en toen hij over de drempel stapte, verloor hij een pantoffel, en zo liep hij midden op straat met één pantoffel en één sok aan; zijn schootsvel had hij voor en in de ene hand hield hij de gouden ketting en in de andere de tang; en de zon scheen helder op de straat. Zo ging hij daar staan en keek naar de vogel. "Vogel," zegt hij, "wat kun jij mooi zingen! Zing dat wijsje nog eens voor mij." - "Nee," zegt de vogel, "ik zing geen twee liedjes voor niets. Geef mij de gouden ketting, dan zal ik het nog eens voor je zingen." - "Hier heb je de gouden ketting," zegt de goudsmid, "zing het nu nog eens voor mij." Toen kwam de vogel, nam de gouden ketting in zijn rechterpoot, ging voor de goudsmid zitten en zong:
Mijn vader die mij at,
Mijn zuster, lief Marleenke,
Zoekt alle mijne beenderkens,
Bindt ze in een zijden doek,
Legt die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"
"Mijn moeder die mij slachtte,Toen vloog de vogel weg naar een schoenmaker, streek neer op diens dak en zong:
Mijn vader die mij at,
Mijn zuster, lief Marleenke,
Zoekt alle mijne beenderkens
Bindt ze in een zijden doek,
Legt die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"
"Mijn moeder die mij slachtte,
Mijn vader die mij at,
Mijn zuster, lief Marleneke,
Zoekt alle mijne beenderkens
Bindt ze in een zijden doek,
Leg die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"

"Mijn moeder die mij slachtte,En toen hij was uitgezongen, vloog hij weg. De ketting had hij in zijn rechter- en de schoenen in zijn linkerklauw en hij vloog ver weg naar een molen, en de molen ging van "klippe klappe, klippe klappe, klippe klappe." En in de molen zaten twintig molenaarsknechts een steen te hakken en ze hakten van "hik hak, hik hak, hik hak," en de molen ging van "klippe klappe, klippe klappe, klippe klappe." Toen ging de vogel in een lindeboom zitten die voor de molen stond en zong:
Mijn vader die mij at,
Mijn zuster, lief Marleenke
Zoekt alle mijne beenderkens,
Bindt ze in een zijden doek,
Legt die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"
"Mijn moeder die mij slachtte."toen hield er één op,
"Mijn vader die mij at,"toen hielden er twee op en ze luisterden,
"Mijn zuster, lief Marleenke,"toen hielden er nog vier op,
Zoekt alle mijne beenderkens,nu hakten er nog maar acht,
Bindt ze in een zijden doek,"
"Legt die onder"nu nog vijf,
"de wachtelboom."nu nog maar één.
"Kiewit, kiewit, wat een mooie vogelToen hield ook de laatste op en die had het laatste nog net gehoord. "Vogel," zegt hij, "wat zing jij mooi! Laat mij dat ook eens horen, zing het nog eens voor mij." - "Neen," zegt de vogel, "ik zing geen twee liedjes voor niets, geef mij de molensteen, dan zal ik het nog eens zingen." - "Ja," zegt hij, "als hij aan mij alleen toebehoorde, zou je hem wel mogen hebben." - "Nou," zeiden de anderen, "als hij het nog eens zingt, mag hij hem hebben." Toen kwam de vogel naar beneden en de molenaars zaten alle twintig met hun voorschot aan en zij tilden de steen op: "Hoe-oe-oep, hoe-oe-oep, hoe-oe-oep!" Toen stak de vogel zijn hals door het gat, zodat hij de steen als een kraag omhad, vloog weer in de boom en zong:
ben ik!"
"Mijn moeder die mij slachtte,En toen hij was uitgezongen. spreidde hij zijn vleugels uit en in zijn rechterklauw droeg hij de ketting en in zijn linker de schoenen en om zijn hals droeg hij de molensteen, en hij vloog ver weg naar het huis van zijn vader. In de kamer zaten de vader, de moeder en Marleenke aan tafel en de vader zei: "0, ik krijg zo"n blij gevoel, ik voel me zo heerlijk." -"Neen," zei de moeder, "ik ben juist zo angstig alsof er zwaar weer op til is." Maar Marleenke zat te schreien en te schreien. Toen kwam de vogel aanvliegen en toen hij op het dak neerstreek, zei de vader: "0, wat ben ik blij en de zon schijnt buiten zo mooi; het is alsof ik een oude bekende terug zal zien. -"Neen," zei de vrouw, "ik ben zo bang, mijn tanden klapperen en het is alsof er vuur door mijn aderen stroomt." En zij rukte haar jakje open, maar Marleenke zat in een hoek te schreien en zij hield haar schort voor haar ogen en zij schreide haar schort kletsnat. Toen streek de vogel op de wachtelboom neer en zong:
Mijn vader die mij at,
Mijn zuster, lief Marleenke
Zoekt alle mijne beenderkens,
Bindt ze in een zijden doek,
Legt die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"
"Mijn moeder die mij slachtte"Toen hield de moeder haar oren dicht en kneep haar ogen toe en wilde niets horen en niets zien, maar het suisde in haar oren als de zwaarste storm en haar ogen brandden en er gingen flitsen doorheen als van de bliksem.
"Mijn vader die mij at""O, moeder," zegt de man, "daar is een mooie vogel, die zingt zo heerlijk en de zon schijnt zo warm en het ruikt naar zuiver kaneel."
"Mijn zuster, lief Marleenke"Toen legde Marleenke haar hoofd op haar knieën en schreide aan één stuk door, maar de man zei: "Ik ga naar buiten, ik moet de vogel van dichtbij bekijken." - "Ach, ga toch niet," zei de vrouw, "het is mij alsof het hele huis heeft en in brand staat." Maar de man ging naar buiten en keek naar de vogel.
"Zoekt alle mijne beenderkens,Meteen liet de vogel de gouden ketting vallen en hij viel om de hals van de man en paste precies. Toen ging hij naar binnen en zei:
Bindt ze in een zijden doek,
Legt die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"

"Mijn moeder die mij slachtte""Ach, zat ik maar duizend voet onder de grond, dat ik dat niet hoefde te horen!"
"Mijn vader die mij at"Toen viel de vrouw als dood neer.
"Mijn zuster, lief Marleenke""Ach," zei Marleenke, "ik wil ook naar buiten gaan om te zien of de vogel mij iets schenkt." Toen ging zij naar buiten.
"Zoekt alle mijne beenderkens,Toen gooide hij haar de schoenen toe.
Bindt ze in een zijden doek."
"Legt die onder de wachtelboom.
Kiewit, kiewit, wat een mooie vogel
ben ik!"

* * *
Samenvatting
Een volkssprookje uit Duitsland. Een stiefmoeder doodt op gruwelijke wijze het stiefbroertje van haar eigen dochter. Met behulp van een wondervogel komt de jongen weer tot leven. En komt de vrouw zelf aan haar einde.
Toelichting
Dit sprookje werd door Otto Runge opgeschreven in Pommers dialect en reeds in 1808 door Achim van Arnim gedrukt. De tekst van de Grimms bevat echter een reeks veranderingen, die de uitgever Georg Reimer daarin op eigen gezag had aangebracht en later werd hij door Daniel Runge in het Hamburgs dialect overgebracht. In Vlaamse varianten vinden wij het rijmpje in deze vorm:
Mijn moeder heeft mij vermoord,
Mijn vader heeft mij geëten,
En mijn zuster heeft mijn beentjes al
Onder de noteboom gesteken.
Mijn vader heeft mij geëten,
En mijn zuster heeft mijn beentjes al
Onder de noteboom gesteken.
Het motief, dat een kind gedood wordt door de deksel van een kist, komt ook voor in het Edda-lied van de smid Wieland en in de Geschiedenis der Franken van Gregorius van Tours. Het veranderen van een vermoord kind in een vogel kent de Griekse sage van Itys en Prokne al.
Het afwisselend gebruik van de tegenwoordige en de verleden tijd vloeit voort uit de levendige verteltrant in dit dialect.
Volgens Grimm is Machandel geen verbastering van amandel, maar van Wacholder, jeneverbes (middelnederlands: wakel, wakelboom, wachtelboom). Wach heeft te maken met waken, met wakker bewustzijn. De jeneverbes heeft een opwekkend effect en wordt bij het maken van sommige wierook gebruikt. De omgeving van een jeneverbesboom waar in dit verhaal sprake van is werd bij de Kelten en andere Noord-Europese culturen vaak gebruikt als offer en inwijdingsplaats. Oude mysterieplaatsen werden gevonden bij jeneverbesbomen.
Het verzamelen van beenderen komt voor in de Egyptische legende van Osiris en ook in Orpheus (zie ook Speelhans). De druppels bloed (inleiding van het sprookje) komen we ook tegen in Sneeuwwitje en de Parcivalsage. Het hele sprookje heeft verbinding met de christelijke kruisiging en opstandingmythe. Bijzonder is de tijd aanduiding: "Het is nu al lang geleden, wel tweeduizend jaar. Toen was er een
." Dit komt bij de sprookjes van Grimm verder niet voor.
Prachtig is de beschrijving van de negen maanden waarin het kind wordt verwacht. Het is een sprookje met een bloeiende detailbeschrijving. De boom die brandt en de vogel die daaruit oprijst herinnert aan de vogel Phoenix. De appel speelt steeds een rol.
De jongen wordt net als bij Hans en Grietje door de boze vrouw buiten spel gezet. De molensteen is waarschijnlijk in gebruik geweest als middel om de doodstraf te voltrekken; ook in de Edda wordt dit motief gebruikt.
Van de wachtelboom wordt in vrije schoolkringen vaak gebruikt als beeldende vergelijking met het paasgebeuren, en wordt verteld aan kinderen vanaf 6 jaar.
Trefwoorden
wondervogel, duitsland, jeneverbes, stiefmoeder, volkssprookje, opoffering, kindermoord, gebroeders grimm, broertje-en-zusje, molensteen, appel
Basisinformatie
- Origineel: Von dem Machandelboom
- Herkomst: Duitsland
- Engels: The juniper tree
- Verhaalsoort: volkssprookje
- Religie: christendom
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 22 minuten
Thema
Bron
"De sprookjes van Grimm; volledige uitgave" vertaald door M.M. de Vries-Vogel. Unieboek BV - Van Holkema & Warendorf, Weesp, 1984.
Populair
Verder lezen