zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


Van de jongen met de arend


Er was eens een jager die zijn zoontje altijd meenam als hij op jacht ging. Terwijl vader dan bazen of patrijzen schoot, ging Jantje als hij moe werd onder een grote boom zitten om zijn boterham op te eten.
Op een goede dag hoorde hij een luid geschreeuw boven zijn hoofd en zag hij een jonge arend die in de takken verward zat. Jantje had medelijden en deelde zijn boterham met het dier. En dat deed hij in het vervolg iedere dag, zodat de arend aan hem gewend raakte. Eindelijk besloot hij het beest te bevrijden. Hij maakte voorzichtig de poten uit de takken los en de arend vloog weg. Maar het dier was zo aan Jantje gehecht geraakt, dat het dagelijks terugkwam en hem dan overal volgde.
Enige jaren later kwamen de Kozakken in het land en ze verschenen ook in het dorp waar Jan woonde. Zijn vader en moeder werden op allerlei manieren door hen geplaagd: al wat Jans vader schoot, aten ze op! En als hij klaagde dat ze hem doodarm maakten, sloegen ze Jans moeder, als vader op jacht was. Doch eindelijk vertrokken ze. En toen besloot Jan zich te wreken. Toen de paarden gezadeld waren, nam hij een steen en gooide ermee, en een van de paarden viel dood neer. Dat verbitterde de Kozakken. Ze zetten Jan dan ook na, pakten hem, bonden hem op een paard en namen hem mee naar Moskou.
Hier dwongen ze hem dienst te nemen, en hij werd Kozak. Natuurlijk werd hij streng in het oog gehouden, want ze waren bang dat hij zou vluchten.
Op een dag, toen ze waren uitgereden, zag Jan een grote vogel boven zich vliegen. En toen hij goed keek, zag hij dat het zijn arend was. Die had hem gezocht en eindelijk in Rusland teruggevonden. Dat bracht hem op een idee. Natuurlijk wilde hij niets liever dan naar het vaderland terugkeren en hij hoopte dat nu te kunnen doen. Hij vertelde dus aan ieder die het maar horen wilde, dat hij van de toren kon springen zonder zich te bezeren. En dat gerucht bereikte eindelijk ook de keizer. Deze wilde dat wel eens zien. Jan moest bij de keizer komen, die hem een grote som geld beloofde als hij zijn kunststuk volbracht.
"Goed," zei Jan, "maar op één voor-waarde: dat u mij het geld van tevoren geeft." Dat vond de keizer best en Jan kreeg het geld. Toen werd hij naar het topje van de toren van Moskou gebracht. En er werden overal soldaten gezet, zodat hij niet stilletjes kon ontsnappen. Het hele plein voor de kerk stond vol mensen, maar Jan bleef rustig op de toren zitten afwachten. Het duurde echter niet lang of hij zag in de lucht een zwarte stip die al nader en nader kwam. Het was zijn geliefde arend. Hij ging naast Jan zitten. Deze klom toen behoedzaam op zijn rug en aldus vlogen ze samen weg. Toen de keizer dat zag, liet hij met geweren en kanonnen op Jan schieten. Maar het geschut droeg zover niet en Jan bleef ongedeerd.
Zo vlogen ze voort, totdat de arend eindelijk neerstreek op de schoorsteen van het huis waar Jans ouders woonden. Hij keek erdoor en zag dat zijn vader mistroostig aan de tafel zat en dat zijn moeder haar tranen niet kon weerhouden. Opeens riep hij: "Vader, moeder, daar ben ik!" En tot aller blijdschap hadden ze hun zoon in goede welstand weerom. Het geld dat hij van de keizer had gekregen, had hij in zijn zak. En zo waren ze rijk.
*   *   *
Samenvatting
Een volkssprookje uit Zeeland.
Toelichting
Het verhaal over de jongen met de arend heeft een internationaal motief: het hulpvaardige dier. Het is rond de eeuwwisseling opgetekend op het Zeeuwse eiland Schouwen en in het Zuidhollandse Brouwershaven.
Uit: T. W. R. de Haan. Nederlandse Volkssprookjes, no. 43, pp. 158-160. Oorspronkelijk gepubliceerd door de verhalenverzamelaar G. J. Boekenoogen in het tijdschrift Volkskunde 14 (1901), pp. 241-242 en in het Zeeuwsch Sagenboek van J. R. W. en M. Sinninghe (Zutphen 1933), pp. 342-344.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen