Umm Muhammad en de deftige vrouwen
Er ging eens een vrouw naar het badhuis. Ze had vier, vijf kinderen en was erg arm. Ze ging naar het badhuis om haar kinderen te wassen. Ze zocht een plaatsje bij het waterbekken, maar werd dan door de een en dan weer door een ander weggeduwd. Omdat het bad vol was, wilde ze de kinderen tenminste toch droogwrijven. Ze keek om zich heen en ontdekte de afdeling voor de rijken. Ze ging naar binnen: "O, ik wend het boze oog van u af; hoe heet u?" - "Mevrouw Fatme." - "Hoe heet u?" - "Mevrouw Chadige." - "Hoe heet u?" - "Mevrouw Aisje." - "Wat zijn jullie mooi. O God, verbied me de aanblik van de rijken niet!" Ze spraken: "Kun je wassen?" Ze antwoordde: "O bij God, kan ik dat." Ze waste de een na de ander. Ze waste de een, de ander wreef ze droog. De een sprak: "Was me hier!" De ander zei: "Hier!" De vrouw waste hen tot de roep voor het gebed na zonsondergang weerklonk. Toen had ze, o vrienden, voor haar kinderen zelfs niet twee kommen water gekregen. Ze waste de kinderen gebrekkig, kleedde ze haastig aan en was vrolijk en vergenoegd. Ze zeiden tot haar: "Hoe heet je?" Ze sprak: "Umm Muhammad." - "O, Umm Muhammad, ik wend het boze oog van je af, je bent je gewicht in goud waard, er is niemand zoals jij, Umm Muhammad. Wees morgen welkom bij ons! Kom morgen vroeg bij ons langs. We mogen je graag." Ze vroeg: "Is het werkelijk waar dat jullie mij graag mogen?" Ze spraken: "Bij God, we mogen je graag. Kom alsjeblieft morgenvroeg! Ik heb wat wasgoed, dat ik samen met jou wil wassen. We mogen je graag, je handen zijn mooi. Wat een lichaam, wat een kracht!"
De vrouw verliet het badhuis en was buiten zichzelf van vreugde. Ze ging met haar kinderen naar de vader. Hij ging zitten en nam de kinderen op zijn schoot en rook aan de kinderen. Hij sprak: "De hoofden van de kinderen ruiken niet fris. Heb je ze niet gewassen?" Ze sprak: "Zwijg man! Moge God je eens toestaan deftige mensen te zien. Ik ging naar het badhuis. Wat heb ik daar een deftige mensen gezien. Wat hebben die een blanke huid! Wat een handen als wit gebak! Wat een lichaam! Die heb ik daar gewassen. De een had blonde haren, de tweede een pagekopje, de derde had krulletjes. Moge God je eens toestaan deftige mensen te zien, man!"
"Heb je de kinderen vuil weer het bad uit laten gaan?" - "O, dat is toch niet zo erg," antwoordde zij, "de volgende keer kunnen zij toch weer baden. Ik heb me toch zo vermaakt in het badhuis! Bij God, de Almachtige, ik wilde wel dat al mijn vriendinnen daar bij me waren geweest. Ja, wat een deftige mensen, zoals zij bestaan er geen anderen." De volgende ochtend stond ze vroeg op. "Waar ga je heen, vrouw?" vroeg haar man haar. "Mevrouw Fatme heeft me uitgenodigd," zei ze. "Ik ga naar haar toe, omdat ze mij gevraagd heeft wat voor haar te wassen. Ik ga dus, Aboe Muhammad. Jij kunt op de kinderen passen, terwijl je thuis zit." Hij antwoordde: "Ja goed, ga maar." Ze ging op weg en de mensen zagen haar een uur voor zonsopgang komen. De een nam de overtrekken van de meubels af, de ander verzamelde de gordijnen en de derde haalde de vuile was te voorschijn. Umm Muhammad was onafgebroken aan het wassen van de vroege ochtend tot 's middags de oproep tot het gebed "Allah is groot" weerklonk. Vrienden, de vrouw was uitgeput. Mevrouw Fatme bracht haar wat tijm, dat ze op een stuk brood strooide. Ze maakte het vochtig met water, gaf het haar en zei: "Hier!" Umm Muhammad pakte het brood aan, ging zitten, kauwde en slikte het door. Toen sprak mevrouw Fatme tot haar: "Als je klaar bent met eten dan gaan we het huis opruimen. Moge God je in leven laten. Kijk eens hoe vuil de voorraadkamer is!" Ze begon ijverig te werken. Ze haalde de spullen uit de kamer, stofte ze af en was bezig met opruimen tot aan zonsondergang.
Tegen zonsondergang zei ze: "Ik ga naar huis, naar mijn man en mijn kinderen." Mevrouw Fatme gaf haar geen eten of niets mee. Voordat ze het huis verliet, kwam de schoonzuster van Mevrouw Fatme, mevrouw Aisje en die zei tegen haar: "Umm Muhamrnad, moge God je een lang leven schenken! Er is niemand zoals jij! Kom morgenvroeg alsjeblieft bij ons."
Ze kwam bij haar man. O vrienden, wat was ze uitgeput. Hij vroeg haar: "Wat breng je mee, vrouw?" Ze antwoordde: "Ik breng niets mee. O, wat hebben ze "alsjeblieft" en "Madame" en "genadige vrouw" tegen me gezegd. Moge Allah het je niet ontzeggen de rijken te zien, man! Er is niemand zoals zij, die ik op klompen op de marmeren binnenplaats van het huis heb zien dansen. Wat een kamers en wat een meubelen! En wat hebben ze een glanzend wasgoed! Ik zal niet voor je verzwijgen dat mevrouw Aisje "alsjeblieft" tegen me gezegd heeft. Morgenvroeg ga ik naar haar toe."
Hij zei: "Goed, maar maak dan wel vast eten voor die dag voor ons klaar. De kinderen worden helemaal wild als ze niets te eten krijgen." Ze antwoordde: "Haal maar wat grauwe erwten. Daarmee kunnen wij ons morgen wel behelpen. Spoedig zullen de vrouwen ons vele goede dingen schenken."
Ze stond vroeg op en ging naar mevrouw Aisje. Ook die gaf haar de vuile was. Umm Muhammad werkte door tot aan de middag. 's Middags gaf mevrouw Aisje haar wat olijfolie en wat tijm. Umm Muhammad strooide de tijm op de olie en at olijfolìe met tijm. Toen de gebedsroep bij zonosondergang weerklonk, was ze doodop. Net als de vorige dag mevrouw Fatme had gedaan, had mevrouw Aisje alles uitgeruimd en haar alles laten wassen, schoonmaken en afstoffen. En toen kwam de volgende, mevrouw Chadige: "Lieve vriendin, moge je Allah liefhebben! Umm Muhammad, er is niemand zoals jij! Je bent eenmalig, zoals jij kan werken. Kom alsjeblieft morgen ochtend naar ons toe!" - Ze antwoordde: "Ja goed, als Allah wil."
Umm Muhammad stond vroeg op en ging weg. Mevrouw Chadige's man sprak: "Vrouw, laten we vandaag iets koken. We kunnen haar niet zoals mijn broers zonder eten laten werken!" - "Zoals je wilt," antwoordde zijn vrouw. "Ik ga wat darmen halen," zei hij en hij ging naar de markt en bracht darmen voor hen mee. Hij ging zitten, rolde zijn mouwen op en terwijl Umm Muhammad in de keuken bezig was met wassen, sneed hij de darmen. Tegen zijn vrouw had hij gezegd: "Het is vandaag de laatste dag, afgesproken? Jullie moeten haar niet langer laten blijven. Gooi haar eruit!" Mevrouw Chadige had de sleutel van de geldkist gehaald, en die van achteren in de vlecht van Umm Muhammad gebonden. Die had niets gemerkt, omdat ze bezig was met wassen. Al drie dagen lang was ze aan het wassen zonder te eten.
De man had de darmen gehaald en ging ze snijden, elk stuk een handbreedte lang. Hij sneed ze in stukken, vulde ze, naaide ze zelf dicht en legde ze voor zich neer: dit stuk voor zijn zoon, dit voor zijn vrouw, dit voor zijn dochter, dit voor hem zelf en dit voor Umm Muhammad. Hij deed ze in een pan en legde de deksel erop en sprak tegen zijn vrouw: "Ik ga weg; ik heb wat te doen in Serail. Je mag de deksel niet eraf halen, voordat ik terug ben." Ze sprak: "O nee, ik zal er niet aan komen!" De gebedsroep voor de middag weerklonk en het was twaalf uur geweest. Mevrouw Chadige wilde als middagmaal broodsoep geven.
Umm Muhammad, vrienden, stond bij het wasbekken en stond te trillen op haar benen. Ze was niet meer zichzelf en wist niet wat ze moest doen. O, wat had ze een honger! Ze zei bij haarzelf: "Vervloekt zijn zij, ik ga dood. Bij God ik moet wat eten." Ze wist niet dat de man de stukken geteld had. Ze haalde het deksel van de pan af en pakte een stuk. Toen ze dat wilde opeten, hoorde ze plotseling dat de deur van het huis geopend werd. De man kwam binnen... Ze slikte het door, en het gleed ongekauwd direct door haar keelgat naar beneden. Ze ging zitten, de man kwam binnen en vroeg aan zijn vrouw: "Is het goed gekookt?" Ze zei: "Bij God, ik heb alleen het vuur laag gezet en het deksel niet opgetild. Ik zweer bij mijn kinderen dat ik het deksel niet heb opgetild." Hij zei: "Goed, haal ze!" Ze haalde de stukken. "Haal de broodsoep!" Ze verbrokkelden de stukken brood en maakten wat rijst klaar, en hij zette die samen met de broodsoep op tafel. Hij haalde de worsten uit de pan en telde ze: "Dit stuk voor mijn zoon en dit voor mijn vrouw en dit voor mijn dochter." Er ontbrak er één. "Wie heeft die weggepakt?"
Zijn vrouw zei: "Ik zweer bij mijn kinderen, ik heb de pan niet aangeraakt, ik heb alleen het petroleumstelletje aangestoken. Mijn hand heeft niets aangeraakt." Hij sprak: "Niemand anders is in de keuken geweest dan jij, Umm Muhammad." Ze sprak: "Ik heb er niets van geproefd." Hij sprak: "Speel niet de onnozele!" Hij balde zijn vuist en sloeg ermee op haar rug: klets! Hij sloeg haar hard op haar rug. Ze liet een "buh" horen en het stuk vloog ongekauwd uit haar keelgat. Hij sprak: "Wat! Jij dochter van een bond! Dat is dus jouw gewoonte, dievegge; je bent hier naar toe gekomen om ons te bestelen, ons te plunderen. Waar is de sleutel van de geldkist?" Ze vonden de sleutel in haar vlecht. O vrienden, ze wist daar niets van. Hij kwam op haar af en gaf haar een flink pak slaag. Zijn vrouw sloeg haar, iedereen sloeg haar, zodat ze aan het eind van haar krachten was.
Umm Muhammad had tegen haar zoon gezegd: "Kom na zonsondergang naar me toe." Tegen haar zoon en haar man had ze gezegd: "Kom, ze zullen jullie iets meegeven. Vandaag is het de laatste dag. De schoonzusters zullen wel klaar zijn met opruimen en wassen." Mevrouw Chadige en haar man stopten haar in een hennepzak en zeiden tegen haar man: "Neem hem op je rug." Hij nam de zak op. Toen hij op weg naar huis was, betastte hij de zak en voelde een hoofd: "Zo, een watermeloen!" Hij betastte nog eens de zak en voelde een dijbeen: "O, een schapebout! Nee maar, we krijgen een leven, zoals niemand dat heeft." Tegen zijn kinderen zei hij: "Lopen!" Hij wilde zo snel mogelijk thuis zijn.
O vrienden, ze was niet dood, ze was alleen aan het eind van haar krachten. Ze kon niet spreken van de honger en van de vele slagen die ze had gekregen. Toen hij thuis was, wilde hij de zak op de grond laten vallen. Toen sprak zij: "Zachtjes, zachtjes alsjeblieft! Ik ben bijna dood." Hij vroeg: "Zo, ben jij het. Dochter van een hond, moge God je vader vervloeken - moge hij jullie daarvoor behoeden - en het huis van de rijken en je bezoeken aan hen! Wat hebben ze gedaan?" Ze sprak: "O, ze hebben me bijna doodgeslagen. Na deze drie dagen van hard werken, was ik half dood van de honger; toen sloegen ze mij en gooiden me eruit."
Hij sprak: "Dat heb je verdient! Laat dat een lesje voor je zijn! Je mag niemand aanspreken. Je moet naar het badhuis gaan en daar zitten als alle andere mensen. Als je niet bij het water komt, moet je water voor je laten halen en de kinderen wassen. Je mag niemand aanspreken en je met niemand inlaten, anders zal ik je doodslaan!"
* * *
Samenvatting
Een verhaal uit Syrië.
Toelichting
Afkomstig uit: Lewin, Bernhard, Arabische Texte im Dialekt von Hama, Beiroet, 1966, Beiruter Texte und Studien, Bd. 1, blz. 176-186.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Syrië
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 14 minuten
Thema
Populair
Verder lezen