Truydeman en zijn wijf
In de tijd toen Hoorn nog geen wallen had maar toch lang nadat de drie gebroeders uit Hamburg de stad gesticht hadden kwamen Truydeman en zijn vrouw er wonen. Niemand wist vanwaar ze kwamen en wie ze eigenlijk waren. Zonderling. De man droeg een inheemse naam maar zijn spraak wees duidelijk uit dat ie uit andere landstreken stamde. Maar waar vandaan? Niemand heeft daarvan ooit iets geweten.
Op zekere dag woonden Truydeman en zijn vrouw binnen Hoorn. Hij een voorname bleke man, zij een jonge, zeer schone vrouw, een dame, een vrouw die zeker niet onder de Westfriese wolkenhemel thuishoorde maar veeleer in het warme zongestoofde Spanje of Italië. Met hen was gekomen een knecht van formidabele afmetingen, een tweede Goliath. Ook een ezel. Maar geen gewone ezel. Dat moet u heus niet denken. Nee, het was een ezel die onderscheid wist tussen goed en kwaad geld. Ja, dat ging zo met die ezel.
Het beest ging er dagelijks met Erik, de reusknecht van Truydeman, op uit, aalmoezen aan de armen te brengen. Waar armoe geleden werd kwam de ezel van Truydeman, en ieder die nodig had kon hetgeen hij behoefde uit de korf nemen, die de ezel op de rug droeg. En hij die wat te missen had deed wat in de korf. Deze een koperstuk, gene een gouden Carolusgulden.
Nu gebeurde het op een keer dat de ezel onbedaarlijk te balken begon. Het beest schreeuwde de gehele buurt bij elkaar. Hij zette het op een lopen zo hard ie kon, steeds maar balkende en rende rechtdoor haar het huis van zijn meester. Daar bleef ie voor de deur staan huilen.
Truydeman en zijn wijf kwamen verschrikt kijken en wisten niet wat er van was.
Het beest stond zo erbarmelijk te schreeuwen en te i-a-en dat ze er geen eind aan wisten.
Wat kon er met de ezel zijn? Het beest dat anders altijd zo stil zijn gang ging? Het wist altijd precies waar het wezen moest en het gedroeg zich altijd behoorlijk. En nu, wat was er toch met de ezel?
Het beest stond zo erbarmelijk te schreeuwen en te i-a-en dat ze er geen eind aan wisten.
Wat kon er met de ezel zijn? Het beest dat anders altijd zo stil zijn gang ging? Het wist altijd precies waar het wezen moest en het gedroeg zich altijd behoorlijk. En nu, wat was er toch met de ezel?
Daar kwam de reus Erik hijgend aangehold. "Wat is er met de ezel aan de hand?" vroeg Truydeman. Maar Erik wist geen bescheid. Hij kon alleen vertellen dat het beest plotseling luid balkend hard weggehold was. Ja, dat was nu wat. Het werk was nog lang niet af. De helft van het aantal behoeftigen was nog maar pas bezocht. Nog hele straten lagen te wachten op het bezoek van de ezel van Truydeman en hier stond dat vreemde beest nu met een volle korf goede gaven te balken en te i-a-en. Wat moest men er mee beginnen.
Er had zich reeds een volksoploop gevormd voor het huis van de geheimzinnige vreemdeling. Er werd reeds gemompeld dat het niet pluis was daar. Wat was die Truydeman er voor eentje? "Hij deed veel goeds," zei de een. "Ja, maar wie was ie?" vroeg een ander. "Waar komt ie vandaan?" hoorde men vragen. "Wat hindert het vanwaar ie komt, hoofdzaak is dat ie hier als een christenmens leeft en van zijn overvloed geeft." - "Hm, als een christenmens, als een christenmens," werd er getwijfeld
"Dat weten we nog zo net niet. Iemand die niets te verbergen heeft houdt zijn herkomst niet geheim."
Het gemompel werd afgebroken door de komst van de schout. Wat hier te doen was. Was er wat met de ezel van Truydeman? Maar niemand wist bescheid. Truydeman zelf niet, zijn vrouw niet, en ook Erik kon niet anders verklaren dan dat het beest plotseling vreselijk was gaan janken en dat het hard weggehold was. Maar dat wist de schout allang.
Hij wilde echter weten waarom de ezel zich zo vreemd gedroeg. "Wat was er dan gebeurd?" vroeg ie gestreng. Er werd iets gemompeld van vreemdelingen die niet binnen Hoorn hoorden. Dat het beter was dat ze bleven waar ze thuis waren. Maar de schout lei de mopperaars het zwijgen op en vroeg nogmaals zeer dringend wat er met de ezel kon zijn. Niemand kon hem echter inlichten.
Het beest bleef intussen maar door balken. Erik onderzocht het dier nauwkeurig. Of hem wellicht het een of ander deerde. Of er een riem knelde of een gesp schaafde maar niets van dat was er te vinden. De tuigage was perfect in orde en voor zover Erik kon zien was er niets dat het beest hinderen kon. Ten einde raad bracht ie het beest maar naar de stal. Het dier schreeuwde echter erbarmelijk door en schopte en trapte woest om zich heen.
Toen Erik echter de korf van zijn rug nam zweeg ie ogenblikkelijk stil. Hè, dat was vreemd. De korf deed het hem dus. Was die dan zo zwaar? Zwaarder dan andere dagen? Welnee, het was precies zoals altijd. Zat de mand niet goed op de rug zodat er toch wat schrijnde of klemde? Erik keek zorgvuldig de rug van het beest na maar er was niet anders te zien dan het zwarte kruis, en dat hebben alle ezels te dragen. Maar het publiek stak de hoofden bij elkaar. "Het zit hem in de korf. Daar schreeuwt de ezel om. Laat ons de korf zien! Laat ons zien wat er in die korf steekt! Ons de korf!"
Het publiek wilde zich er al meester van maken maar de schout kwam kordaat tussenbeiden en eiste met barse stem de korf op voor het gerecht. Daar viel niet tegen te praten en dus werd de mand naar het stadhuis gebracht. Daar zaten reeds de burgemeester en de vroedschap die van de wonderlijke zaak kennis hadden gekregen. Met ernstige gezichten zaten ze rond de grote eikenhouten tafel en Truydeman en zijn vrouw zaten tegenover hen.
Het was duidelijk dat men Truydeman ondervraagd had over het vreemde gebeuren en dat men niet tevreden was met de antwoorden die men ontvangen had. Bij menige vroede vader was de stille gedachte opgekomen of het misschien niet beter geweest was destijds de toegang tot Hoorn aan die geheimzinnige vreemdelingen te weigeren. Dit had men er nu van. Je wist nooit wat je had aan mensen die niet op konden geven vanwaar ze kwamen. Wat was dat nu een zonderlinge geschiedenis met die ezel. Het was vast niet in orde. Hoe wist men of alles wat Truydeman deed niet van de duivel kwam? Al dat geheimzinnige
hadden ze toch maar geweigerd toen
Meer dan een had zo ongeveer gedacht tijdens de ondervraging van het geheimzinnige echtpaar. Maar de vreemdelingen hadden volgehouden dat ze niet konden verklaren wat er was met het beest. Er was nog nooit zoiets gepasseerd. En wie ze zelf waren, en vanwaar ze kwamen, ze vroegen beleefd verlof dat voor zich te mogen houden. Er was een goede reden dit te verzwijgen. Kon de vroedschap geen genoegen er mee nemen dat ze hier leefden, eenvoudig en zonder aanspraken? Dat ze doorgingen hun groot vermogen aan te wenden in het belang van de behoeftigen, dat ze armoe lenigden en hielpen waar steun nodig was? Zij wilden niets liever dan dat. Dat was hun enig levensdoel. Goeddoen, zoveel in hun vermogen lag. Kon de vroedschap daar geen genoegen mee nemen?
Zo ongeveer hadden de vreemdelingen gesproken en de vroedschap had er op gezwegen. Geen ja en geen neen gezegd. Maar nu werd de korf binnen gebracht en de schout verhaalde hoe het beest dadelijk stil geworden was toen men het de mand van de rug nam. "Stort leeg de mand," beval de burgemeester.
En zie, tussen de liefdegaven van Truydeman en de giften in geld van enkele goedgeefse burgers bevond zich een blinkend klinkend goudstuk. Men was zeer verbaasd want wie gaf zulke grote giften. En dat nog wel in de wijk der armen. Toen men echter het goudstuk nauwkeurig bekeek steeg de verbazing ten top want het geldstuk was
vals. Aha, dat was dus de reden geweest waarom de ezel zo gebalkt had. Het beest wist dat men vals geld in zijn korf gedaan had en dat kon hij blijkbaar niet verdragen. Vandaar dus zijn gebulk en gebalk, net zolang tot men hem de korf van zijn rug nam en die naar het stadhuis bracht.
En men was de ezel zeer dankbaar daarvoor. Want de valsemunter werd dank zij het gebalk en het misbaar van het dier opgespoord en het waardeloos worden van het geld werd voorkomen. Zo dankbaar was men dat men Truydeman en zijn vrouw toestond voortaan in vrede in Hoorn te leven om zijn daadwerkelijke naastenliefde uit te oefenen. En zo is het dan ook gegaan.
Truydeman en zijn wijf gingen door met hun leven van weldadigheid. Wie in nood zat kwam naar Truydeman en was er zeker van geholpen te worden. Wanneer 's winters de noordenwind bar door de nauwe armen straten gierde kwam de ezel met zijn gaven en bracht licht en warmte waar duisternis en koude was. En toen de vrouwenkerk gebouwd moest worden en de geburen van Claes Doedesz geen geld genoeg hadden om dat te bekostigen was het Truydeman die de rest bijpaste. Hij en zijn vrouw raadpleegde samen over de kerkbouw en besloten de beurs te openen voor dit goede doel.
Maar het was niet alleen in deze zaak dat Truydeman en zijn vrouw samen overlegden. Nee, bij alles wat er voorkwam handelde Truydeman in overeenstemming met de inzichten van zijn schone vrouw. Wanneer er een gift te geven viel dan deden ze dat samen; moest er een schenkingsakte getekend worden dan kwamen hun beider namen onder aan het gezegelde stuk. Zo zeer was dat hun tot een gewoonte geworden en zozeer was dat binnen Hoorn bekend dat men zei, wanneer een echtpaar in liefde en overeenstemming met elkaar leefde: "Het is als Truydeman en zijn wijf."
Truydeman en zijn wijf zijn allang dood. Eeuwen zijn er over Hoorn gegaan. Het heeft grijze wallen gekregen en deze zijn weer geslecht. De tijd heeft veel met zijn grijze sluier bedekt maar het oude spreekwoord 'Het is als Truydeman en zijn wijf' bleef leven. Nog heden ten dage gebruikt men het wanneer men wil aanduiden dat in enig huwelijk de vrouw als de gelijke van de man erkend wordt.
Niet alleen dat is gebleven om de herinnering wakker te houden aan de geheimzinnige vreemdelingen. Op een oude gevelsteen kan men Truydeman en zijn wijf zien afgebeeld. Ook de ezel is niet vergeten. Met een grote mand beladen staat grauwtje naast zijn meester en meesteres. En deze delen brood uit aan de armen. Onder de steen, op de muur waarin hij gemetseld was, stond vroeger dit vers:
"Deze hofstee heeft bewoontEn ook nog dit versje was er te lezen:
Truydeman en zijn wijf, ziet dit verstaan,
Zij hebben haar eerste deelbroot laten uitgaan,
Zij bakten, haare ezel het brood verkogt,
ontving kwaat geld, heeft het thuis gebrocht,
Hierom was de burgerij zeer beva'an,
vreesde dat Hooren zou vergaan."
"Truydeman met zijn wijf, wilt weten,Zo hebben deze geheimzinnige vreemdelingen oudtijds in Hoorn geleefd. Niemand wist wie ze waren en vanwaar ze kwamen. Nooit is er een tipje van de geheimzinnige sluier die rond hen hing opgelicht maar vergeten heeft men hen tot op deze dag niet. Zij leven voort in de herinnering als de weldoeners van stad en volk en als de grondleggers van daadwerkelijke naastenliefde.
Zij hebben de armen niet vergeten,
Wie uit liefde bloot
Den armen in der noot
Bij staat
Die sal voorwaar
Den Heer der Heerschaar
Hebben te baat."
* * *
Samenvatting
Een sage uit Hoorn over een weldoener en diens echtgenote. In Hoorn zijn twee vreemdelingen komen wonen samen met een ezel en een knecht. Ze delen geld en voedsel uit aan de armen, maar op een dag doet de ezel erg raar. Het blijkt dat hij vals geld kan herkennen. Truydeman en zijn vrouw gaan door met behoeftigen helpen en doen alles samen.
Toelichting
De titel van dit verhaal is een oud Hoorns gezegde voor: de man is niet alleen de baas, de vrouw heeft ook wat te zeggen.
Bakker / molenaar Truydeman leefde in de 15e eeuw samen met zijn vrouw op het Grote Oost te Hoorn. In de Noorderkerk vindt men een gebrandschilderd raam ter nagedachtenis aan dit echtpaar.
Jacob Honig Jsz. schreef in 1852 de historische roman "Truydeman en zijn wijf" die gaat over de bekende weldoener en diens echtgenote. Honig laat het echtpaar de bouw van de Noorderkerk financieren en nogmaals in de buidel tasten voor een Mariabeeld.
Trefwoorden
volksverhaal, vrouw, achterdocht, man-vrouw relatie, vreemdeling, bakker, weldoener, vals geld, armoedebestrijding, relatie, valsemunter, goud, sage, vreemdelingenhaat, noord-holland, ezel, emancipatie, uitdelen
Basisinformatie
- Herkomst: Noord-Holland, Nederland
- Verhaalsoort: volksverhaal, sage
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Thema
Bron
"Sagen en legenden rond de Zuiderzee" door S. Franke. W.J. Thieme & Cie, Zutphen, 1932, p. 101-109.
Populair
Verder lezen