Tovenaar Manabozo en de Vissenkoning
Er was eens een tovenaar, die Manabozo heette. Op een dag wilde hij vissen gaan vangen voor zijn middagmaal. Dus trok hij er met zijn bootje op uit naar een groot meer. Toen liet hij zich op het water ronddobberen en zong daarbij een toverlied om de vissen naar zich toe te lokken. Een kleine vis, die door het lied werd aangetrokken, kwam snel naar het bootje toe en beet in de angel. Toen Manabozo zag, dat er een vis had toegehapt, trok hij snel de hengel naar zich toe om hem te kunnen pakken. Het was een klein zilveren visje, een forel.
"Nee, jou moet ik niet hebben," sprak Manabozo en hij gooide de forel weer in het water terug, "jij bent veel te klein."
Een andere vis hoorde deze woorden. "Wacht," dacht deze, "ik ben misschien wel groot genoeg voor de tovenaar." En ook hij beet in de angel. Maar Manabozo vond ook deze vis niet groot genoeg en hij wierp hem eveneens weer in het water. Toen sprak hij hardop in zichzelf: "Een grote, vette vis wil ik vangen!" En hij zong zijn toverlied nog luider dan tevoren.
Eindelijk haalde hij een flinke grote vis uit het water op. Maar ook nu was Manabozo nog niet tevreden en hij zei tegen de vis: "Jij denkt zeker, dat je vet en groot genoeg voor mij bent, hè? Maar dat ben je niet. Weet je wie ik hebben wil? De Vissenkoning zelf! Die moet ik vangen." En deze woorden riep hij zó hard over het meer, dat de Vissenkoning ze hoorde.
"Wat zegt de tovenaar daar?" zei de Vissenkoning. "Wil hij mij vangen, de Koning der Vissen? Nu goed, ik zal eens van zijn lokaas gaan proeven."
En hij zwom zo hard als hij kon naar de plaats, waar de tovenaar aan het vissen was, om van diens aas te proeven. Daar aangekomen, hapte hij echter zó gulzig toe, dat hij niet alleen de vishaak en de hele lijn inslikte, maar zelfs de visser met zijn bootje erbij. Met zijn grote muil slokte de Vissenkoning alles op, zodat tovenaar Manabozo in zijn maag terecht kwam.
De Vissenkoning had er veel plezier om en hij vertelde het lachend aan alle vissen, die het maar horen wilden. Maar deze vroegen zich bedenkelijk af, of dit hapje hun koning wel goed zou bekomen. "Het is per slot van rekening een tovenaar, die hij heeft ingeslikt," fluisterden ze elkaar bezorgd toe.
Toen Manabozo zo plotseling in het vissenlijf terecht was gekomen, schrok hij eerst toch wel een beetje. Maar hij geraakte al gauw weer op zijn gemak, toen hij zag dat de maag van de Vissenkoning zó groot was. dat hij er wel in kon ronddansen. En dat deed hij dan ook. Hij danste in de maag rond, zong zijn krijgslied en somde al de slechte streken op, die hij in zijn leven al zo had uitgehaald. Ook probeerde hij de Vissenkoning te honen.
Deze merkte al gauw, dat het niet meeviel om Manabozo te verteren. Hij werd rood van ergernis, toen de tovenaar maar niet ophield in zijn maag zijn heldenlied te zingen en hem op allerlei manieren te bespotten. Steeds onrustiger werd de Vissenkoning en hij kon er de hele nacht niet van slapen.
Na een tijdje begon Manabozo zelfs in de maag te stampvoeten. Ook hield hij maar niet op met zijn geschreeuw en getier, zodat het de arme Vissenkoning groen en geel voor de ogen werd. Hij ging er zelfs van kokhalzen, in de hoop op die manier zijn kwelgeest kwijt te raken. Maar dat ging zo gemakkelijk niet. Manabozo had geen zin om zo maar ergens in het water geworpen te worden. Hij wilde immers de Vissenkoning doden en in zijn bezit krijgen.
Telkens, als de Vissenkoning kokhalsde, voelde hij, dat de tovenaar wat dichter bij zijn keelgat kwam. Manabozo was namelijk in zijn bootje gaan zitten en hij zorgde ervoor bij elke beweging van de maag met bootje en al een beetje meer naar voren te schuiven. Toen hij echter middenin het keelgat zat, strekte hij zijn beide roeispanen zo wijd buiten boord, dat de Vissenkoning nu nóg zo kon hoesten en proesten, het lukte hem niet het bootje uit te spuwen. En daar hij ook zijn bek niet meer dicht kon doen en het water in grote golven naar binnen stroomde, kwam de Vissenkoning tenslotte jammerlijk aan zijn einde...
Maar ook voor Manabozo was het er niet beter op geworden. Want nu dreef hij in het grote vissenlijk rond als in een stuurloos wrak, dat schipbreuk heeft geleden. Hij zat nog steeds in het keelgat vastgeklemd en het lukte hem maar niet zijn bootje los te krijgen, hoe hij ook wrikte en trok. Drie dagen lang bleef hij daar vastzitten, zonder dat hij kans zag los te komen. Manabozo pijnigde zijn hersens af om een middel te vinden, waardoor hij uit zijn benarde positie zou kunnen geraken.
Eindelijk, op de derde dag, scheen er redding op komst. Hij hoorde krabben, scharrelen en pikken boven zijn hoofd. Dat moesten de meeuwen zijn, die van het lijk van de Vissenkoning zaten te eten. En toen ze zo ver waren gekomen, dat de wand van het reusachtige vissenlichaam dun geworden was, maakte Manabozo er een klein gat in en riep de meeuwen toe om vlug op te schieten. Het gat moest zo groot worden, dat hij erdoor kon kruipen. Toen dat gelukt was, klauterde hij er eerst zelf uit. Daarna trok hij zijn boot naar buiten, ging erin zitten en bond de Vissenkoning er aan vast. De meeuwen, die hem gered hadden, nodigde hij uit met hem mee te gaan. Hij zou ze een feestmaal aanbieden.
Manabozo richtte inderdaad een groot feestmaal aan uit blijdschap over zijn redding. Daartoe nodigde hij niet alleen de meeuwen en alle andere vogels uit, maar ook alle dieren, die de uitgestrekte sneeuwvelden en ijsvlakten van dat land bewoonden. Het lijf van de Vissenkoning werd gebraden. Het was zó groot en het gaf zoveel vlees en vet, dat er meer dan genoeg was voor alle dieren en vogels. De beer tenminste dronk in zijn gulzige vraatzucht zoveel visolie, dat hij van vadsigheid de hele winter niet meer wakker werd. En zo is dat tot op heden gebleven: de beren vallen 's winters nog altijd in een diepe winterslaap. Een klein sneeuwhaasje daarentegen was erg schuchter. Het at alleen maar van de kruimpjes, die op de vloer vielen. En zo is het nog te zien, dat de sneeuwhaasjes zo mager zijn.
Toen alle dieren zich dik en rond gegeten hadden, liet Manabozo ook muziek maken, zodat ze nog wat konden gaan dansen.
Maar toen Manabozo daar al die welgedane, dik gegeten dieren zo langs zich heen zag dansen, bedacht hij opeens, zelf nog niets te hebben gegeten. En hij had toch ook wel erge honger. Van de vis had hij niet meegegeten, want die smaakte hem te veel naar traan en daar hield hij niet van. Trouwens, veel gelegenheid had hij er ook niet toe gehad, want de dieren hadden zich in zulke troepen op het lijk van de Vissenkoning geworpen, dat hij er nauwelijks bij had kunnen komen. Toen Manabozo echter al die zingende dieren zag rondspringen, bedacht hij een plan. "Zeg, luisteren jullie eens," riep hij de dieren toe, "ik weet een leuk spel. Jullie moeten nu eens met gesloten ogen gaan dansen."
De dieren vonden dat een uitstekend idee. Zij deden hun ogen dicht en dansten er weer lustig op los, terwijl ze uit volle borst een liedje zongen. Intussen nam Manabozo alle dieren eens goed op. En zo gebeurde het, dat hij telkens het dier, dat hem het beste beviel omdat het er het vetste uitzag, met een snelle beweging beetpakte en naar achteren in de keuken wierp. Daar stond zijn vrouw al klaar en die stopte het dier dan gauw in een grote kookpot. Na een tijdje begon die pot aardig vol te raken.
Toen zei opeens de sneeuwgors tegen de ijsduiker: "Zeg broer, vind jij het ook niet lijken, of het maar steeds stiller om ons heen wordt?" En om zich van die woorden te overtuigen deed de ijsduiker even zijn ogen op een kiertje open.
Op dat moment pakte Manabozo juist een dikke vette gans bij zijn nek en dat zag het ijsduikertje. Het witte vogeltje werd van schrik nog bleker dan het al was en het schreeuwde de anderen toe: "Pas op, Manabozo wil ons allemaal opeten!"
De dieren, die nog waren overgebleven, deden allemaal gauw hun ogen open en trachtten zich in veiligheid te brengen. Ze vlogen, renden, kropen en zwommen door en over elkaar in alle richtingen weg.
Manabozo ontstak in grote woede op het ijsduikertje, dat zijn mooie plan had verijdeld. En hij probeerde dan ook juist dit vogeltje nog te pakken te krijgen om ook hem nog in de kookpot te stoppen. Maar het ijsduikertje rende weg zo hard als het kon en was al dicht bij de rand van het ijs, toen Manabozo vlak achter hem aankwam. De tovenaar had nog net de tijd om het vogeltje een flinke trap na te geven. En daarom heeft het ijsduikertje ook nu nog altijd geen staart en staan zijn poten zo ver naar achteren. Sindsdien is het ook erg schuw en duikt het direct onder het ijs als er mensen in zijn buurt komen.
Zo eindigde het feestmaal, dat tovenaar Manabozo voor de dieren had aangericht om de dood van de Vissenkoning te vieren.
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal van de Eskimo's uit Canada. Wanneer een tovenaar gaat vissen, wil hij de grootst mogelijke vis vangen: de Vissenkoning. Die is echter zo groot dat de tovenaar door hem met bootje en al opgeslokt wordt. In de maag van de grote vis, probeert de tovenaar te ontsnappen en de vis alsnog te doden. Dat lukt en de tovenaar richt een groot feestmaal aan, waarbij alle dieren van de Noordpool zijn uitgenodigd.
Toelichting
Dieren of mensen in de maag van een grote vis vinden we ook in Jona en de walvis, De ziel van de walvis en Hoe de kraai iedereen voor de gek hield.
Trefwoorden
tovenaar, vissen, meeuw, verklarend verhaal, forel, toverlied, feestmaal, eskimoverhaal, vis, canada, sneeuwgors, volksverhaal, ijsduiker, vishaak
Basisinformatie
- Herkomst: Canada
- Verhaalsoort: verklarend verhaal, volksverhaal, eskimoverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 11 minuten
Populair
Verder lezen