Sole, Luna en Thalia
Er was eens een machtig vorst, die een dochtertje kreeg, waaraan hij de naam Thalia gaf. En alle wijzen en waarzeggers van zijn rijk ontbood hij toen, om hem haar lot te voorspellen. Na verscheidene consulten concludeerden deze, dat zij een groot gevaar te duchten had van een vlasdop. De koning verbood daarom, dat in zijn huis nooit vlas of hennep of iets dergelijks binnen komen zou, om geen risico te lopen.
Thalia groeide op tot een flink meisje en toen zij eens aan het venster stond, zag zij een oude vrouw langs komen, die liep te spinnen en daar zij nog nooit een spinrokken of een spoel gezien had en veel aardigheid kreeg in dat dansen, dat de spoel deed, werd zij bevangen door nieuwsgierigheid en liet haar binnen komen. En zij nam het spinrokken in de hand en begon aan de draad te trekken. Maar bij ongeluk drong een vlasdop tussen haar nagel en onmiddellijk viel zij dood ter aarde.
Bij deze vreselijke pech ging het oude vrouwtje er zo snel vandoor, dat ze nu nog hals over kop die trappen aan het afspringen is. De ongelukkige vader betaalde met een vat vol tranen een emmer bitterheid en plaatste de dode Thalia in het paleis, dat in een bos lag, zittende op een stoel met velours bekleding onder een baldakijn van brokaatzijde. Vervolgens grendelde hij de deuren en verliet voor altijd het paleis, dat oorzaak was van zoveel ellende, om volledig en voor immer het ondervonden leed uit de herinnering te wissen.
Na enige tijd ontsnapte een jachtvalk aan een koning, die door deze streken aan het jagen was en de vogel vloog een venster van dat huis binnen; en toen hij maar niet terug kwam op zijn roepen, liet de koning aan de deur kloppen, in de mening dat het paleis bewoond was. Doch na tevergeefs een hele tijd geklopt te hebben, vroeg de koning een ladder van een druivenplukker en wilde persoonlijk tegen het huis opklimmen, om te zien, wat daar binnen was. Zo gebeurde, en eenmaal er binnen, was hij stom verbaasd toen hij nergens een levend wezen vond; en tenslotte bereikte hij de kamer, waar Thalia als betoverd zat. De koning, die in de mening verkeerde, dat zij sliep, riep haar. Maar zij kwam niet tot zichzelf, wat hij ook deed en hoe hij riep. En daar hij intussen in vuur en vlam raakte door die schoonheid, droeg hij haar naar bed en maakte haar tot de zijne. Vervolgens liet hij haar daar liggen en keerde naar zijn rijk terug, waar hij een tijd lang niet meer aan dat geval terug dacht.
Na negen maanden bracht Thalia een paar kindertjes ter wereld, een jongetje en een meisje, twee prachten van bengels. Zij werden verzorgd door twee feeën, die in dat paleis verschenen waren, en door deze aan de borst van de moeder gelegd. En eens, toen de baby's, die wilden zuigen, de tepel niet konden vinden, stopten zij juist de vinger in hun mond, die gestoken was en daar zogen zij zo lang op, tot zij de vlasdop er uit trokken. Onmiddellijk scheen Thalia uit een diepe slaap te ontwaken; en toen zij deze twee juwelen naast zich zag, reikte zij hun de borst en ging van hen houden als van haar leven. Doch zij wist zich geen rekenschap te geven van wat haar overkomen was, nu zij zich in haar eentje in dat paleis bevond, met de twee kindertjes aan haar zijde, en bemerkte hoe haar gebracht werd, wat ze voor eten nodig had, zonder dat zij een persoon te zien kreeg.
De koning herinnerde zich op zekere dag het avontuur met de schone slaapster en nam de gelegenheid van een nieuwe jachtpartij in die streken waar, door haar te gaan opzoeken. En toen hij haar wakker vond en met die twee wonderen van schoonheid, had hij daar buitengewone schik in. Aan Thalia vertelde hij toen, wie hij was en wat er gebeurd was; en zij sloten onderling vriendschap en hij vertoefde verscheidene dagen in haar gezelschap. Vervolgens nam hij afscheid met de belofte haar te komen halen, om haar naar zijn rijk te voeren. Intussen keerde hij naar huis terug en noemde op ieder uur van de dag Thalia en de kinderen. Als hij at, had hij Thalia en Sole en Luna (dit waren de namen van de kindertjes) op de lippen; als hij ging slapen, riep hij zowel de een als de ander. De gemalin van de koning, die reeds door het lange wegblijven van haar man op jacht een flits van vermoeden had, werd bij dit aanroepen van Thalia, Luna en Sole door heel wat anders dan zonnehitte bevangen, en daarom ontbood zij de secretaris en sprak tegen hem: "Luister eens, beste jongen, jij bevindt je tussen Scylla en Charybdis, tussen de deurpost en de deur, tussen de tralies en de sperbalk. Als je mij nu vertelt, op wie mijn gemaal verliefd is, zal ik jou rijk maken; doch wanneer je de waarheid voor mij verborgen houdt, zal ik je niet meer dood of levend laten terugvinden."
En deze was aan de ene kant geheel uit zijn doen van angst, doch werd van de andere kant aangetrokken door eigenbelang, dat is als een band voor de ogen van de eer, een blinddoek voor wat rechtvaardig is, een gebroken hoefijzer voor de trouw; en zo kwam hij er toe, het haar precies te vertellen.
Toen stuurde de koningin deze secretaris in naam van de koning naar Thalia, om haar te laten zeggen, dat hij zijn kinderen wilde weerzien; en deze zond ze haar met grote blijdschap. Doch zo gauw dit hart van een Medea hen te pakken had, beval zij aan de kok, hen te kelen en er verscheidene smakelijke gerechten en sausjes van te maken, om deze te eten te geven aan de rampzalige vader.
De kok had een teder gemoed en voelde bij het zien van die twee gulden appels van schoonheid medelijden met hen en vertrouwde hen toe aan zijn vrouw, dat die hen verbergen zou; en zelf bereidde hij twee bokjes in een massa verschillende gerechten. Toen het etenstijd was, liet de koningin de spijzen binnenbrengen, en terwijl de koning met veel smaak at en aldoor uitriep: "Al zijn leven, wat is dit lekker," of: "Bij de ziel van mijn grootvader, wat is dat andere verrukkelijk," moedigde zij hem aan, door tegen hem te zeggen: "Eet er maar flink van, toe maar, want wat je eet is van jou!"
De koning lette twee à drie keer niet op deze woorden, maar toen hij daarna aldoor ditzelfde deuntje hoorde zingen, antwoordde hij: "Ik weet best, dat ik eet wat van mij is, want jij hebt niets in dit huis gebracht!" En woedend stond hij op en ging weg naar een buitenverblijf, dat niet ver weg lag, om daar tot kalmte te komen.
Nog niet voldaan over wat zij meende gedaan te hebben, stuurde de koningin opnieuw de secretaris naar Thalia, om haar nu zelf te roepen onder voorwendsel, dat de koning haar verwachtte; en Thalia kwam onmiddellijk vol verlangen, haar stralend geluk te vinden, en onbewust, dat haar het vuur wachtte.
Voor de koningin geleid, sprak deze met een gezicht à la Nero heel verbitterd: "Welkom, bedriegster! Zo, zo, dus jij bent dat fijne stofje, dat lekkere kruid, waar mijn echtgenoot van geniet! Jij bent dat kwade beest, dat mij zo'n koppijn geeft? Weet wel, dat je tot het vagevuur gekomen bent, waar ik jou zal laten boeten voor het kwaad, dat je mij aangedaan hebt!"
Thalia begon zich te verontschuldigen, dat het haar schuld niet was en dat zij indertijd verdoofd geweest was. Doch de koningin wilde van geen excuses weten. Zij liet op de binnenplaats van het paleis een groot vuur ontsteken en beval, dat men er Thalia in zou werpen.
Toen de ongelukkige zag, dat zij verloren was, knielde zij voor de koningin en smeekte haar, dat zij haar tenminste zoveel tijd zou geven om de kleren uit te trekken, welke zij aan had. En de koningin zei tegen haar - niet zozeer uit medelijden met de stakker als wel om die met goud en parels bestikte gewaden te sparen: "Kleed je uit, dat is goed!"
Thalia begon zich van haar kleren te ontdoen en bij elk kledingstuk, dat zij uit deed, gaf zij een gil, tot zij reeds haar bovengoed, haar rok en blouse uit had en aan haar onderrok toe was. Toen slaakte zij haar laatste gil en werd tegelijkertijd weggesleurd, om het loog te maken voor het kokend water om Charon's broek te wassen. Maar op dat moment kwam de koning aanlopen, die het schouwspel zag en heel het voorgevallene wilde weten. En op zijn vraag naar zijn kinderen, kreeg hij van de koningin zelf antwoord - die hem het haar aangedane verraad voor de voeten wierp - dat zij deze door hem had laten opeten.
De koning gaf zich ten prooi aan de wanhoop. "Dus was ik zelf," zo riep hij uit, "de weerwolf van mijn schaapjes? Ai mij, waarom herkenden mijn aderen niet de bron van hun eigen bloed? O, jij afvallige Turkin, ben jij dan zo'n wild beest geweest? Vooruit; ga nu maar de klokhuizen oprapen, jij gemeen tirannengezicht, ik zal jou laten boeten; reken maar!"
Na deze woorden beval hij, dat de koningin in het vuur geworpen zou worden, dat zij voor Thalia had laten aansteken en tezamen met haar de secretaris, die een handlanger in dit boze spel en een wever van deze gemene inslag geweest was. En hij wilde hetzelfde met de kok doen, van wie hij meende, dat deze zijn kinderen met het mes fijngehakt had. Maar deze wierp zich aan zijn voeten en sprak tegen hem: "Werkelijk, heer, als ik u die slechte dienst bewezen had, zou ik niets anders verdienen dan een houtvuurtje en een paal achter mijn rug; dan zou het billijk zijn, dat ik me moest wringen en samentrekken in het vuur; dan zou het goed zijn, de as van een kok vermengd te zien met die van een koningin! Toch is dit niet de dank, die ik verwacht, daar ik uw kinderen gered heb, ondanks de furie, die hen wilde doden om op die manier aan uw lichaam terug te geven wat deel uitmaakte van uw lichaam!"
Toen de koning deze woorden vernam, was hij buiten zichzelf en meende te dromen; hij kon maar niet geloven, wat zijn oren hoorden. Vervolgens wendde hij zich tot de kok en sprak: "Als het waar is, dat jij mijn kinderen gered hebt, wees er dan zeker van, dat ik je het draaien aan het spit bespaar en je in de keuken van mijn hart een plaats geven zal, om daar mijn wil te draaien naar jouw behagen, door jou zo rijkelijk te belonen, dat je je verder een gelukkig mens in deze wereld zult noemen!" Terwijl de koning deze woorden sprak, bracht de vrouw van de kok, die merkte, wat haar man nodig had, Luna en Sole voor hun vader, die Thalia en de kinderen om de beurt met kussen overladen ging. En hij gaf de kok een flinke fooi en benoemde hem tot kamerheer. Thalia nam hij tot vrouw, die een lang leven genoot met haar man en kinderen.
* * *
Samenvatting
Een sprookje over een schijndode prinses die twee kinderen baart. Een meisje prikt zich aan een vlasdop en raakt in een diepe slaap. Ze krijgt bezoek van een koning die verliefd op haar wordt en twee kinderen bij haar verwekt. De koningin hoort van het overspel van haar man en probeert wraak te nemen door de twee kinderen tot allerlei gerechten te laten verwerken. De kok heeft echter medelijden en redt de kinderen...
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Vijfde dag, vijfde sprookje).
Vergelijk met Doornroosje van Grimm en De schone slaapster in het bos (ook in rijmvorm) van Charles Perrault.
Trefwoorden
kok, vlas, fee, giambattista basile, baldakijn, schone slaapster, zwangerschap, slapen, vermoorden, verliefd, volkssprookje, jachtvalk, valk, secretaris, spinnen, zuigen, baren, eten, paleis, maaltijd, vinger, italië, vlasdop, moord, oud vrouwtje, pentamerone, spoel, zogen, hennep, ladder, ontwaken
Basisinformatie
- Origineel: Sole, Luna e Talia
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: sprookje, volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Thema
Populair
Verder lezen