donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Sneeuwdochter en Vuurzoon


Er waren eens een man en een vrouw, die al lange jaren met elkaar getrouwd waren, zonder dat hun nog een kind was geboren. Beiden waren daar erg bedroefd over, want ze hadden graag een dochtertje of een zoontje gehad om voor te kunnen zorgen.
Op een mooie winterdag, toen de zon helder scheen en het overal in het rond flonkerde en schitterde van de sneeuw en het ijs, stonden de man en de vrouw voor de deur van hun woning.
"Kijk," zei de vrouw en ze wees op de lange rij ijspegeltjes die aan de dakrand hingen te fonkelen in de zonnestralen. "Ik zou wel net zo veel kinderen willen hebben, als daar ijspegels hangen."
"Ja," zuchtte de man. "Dat zou ik ook wel willen. Maar het is maar het beste, vrouw, dat we daar niet meer op hopen, want dat gebeurt toch niet." Ook de vrouw zuchtte en keek nog eens omhoog naar de ijspegeltjes, die zo in de zon schitterden, dat het wel staafjes diamant leken.
Op dat ogenblik liet een van de ijspegeltjes los en viel naar beneden... precies in de mond van de vrouw. Deze slikte het lachend naar binnen en zei: "Misschien krijg ik nu wel een sneeuwkind." De man lachte wat om die dwaze gedachte van zijn vrouw en beiden vergaten verder het voorval.
Toen er enige maanden verstreken waren, werd het oude echtpaar echter plotseling een kindje geboren, een dochtertje. Het was een meisje zo blank als sneeuw en zo koud als ijs.
De man en de vrouw waren dolgelukkig met hun dochtertje en wisten niet hoe goed ze het verzorgen en vertroetelen zouden. Al gauw merkten ze echter, dat het niet een gewoon kindje was. Want als de vrouw het lekker warm inpakte en er mee voor het vlammende haardvuur ging zitten, begon het te schreeuwen en te huilen, dat horen en zien je verging. En pas wanneer de moeder het uit de dekentjes nam en op het koudste plaatsje van het hele huis neerlegde, werd het weer stil en lachte vergenoegd voor zich heen.
En zo bleef het ook voortaan. Hun dochtertje groeide op tot een flink meisje, maar de man en de vrouw zagen al spoedig, dat het helemaal niet tegen warmte kon en zich pas echt prettig begon te voelen, wanneer het zo koud mogelijk om haar heen was.
In de zomer, als het buiten heerlijk warm was en de man en de vrouw zich voor hun huisje in de zomerwarmte koesterden, zat het meisje in de donkere koele kelder en was niet te bewegen naar buiten te komen, om van de stralende zon te genieten. Wanneer 's winters echter de sneeuw meters dik over de velden lag en de mensen zo dicht mogelijk bij het vuur kropen om zich te warmen, liep zij met een dun jurkje buiten rond en ging zo nu en dan zelfs in de sneeuw liggen, of het een bloeiend grasveld op een zachte lentedag was.
De man en de vrouw vonden dit in het begin wel een beetje vreemd, maar op den duur raakten ze aan de wonderlijke gewoonten van hun dochter gewend en spraken voortaan alleen nog maar van: onze Sneeuwdochter. Toen gebeurde het eens, dat op een koude winterdag de man en de vrouw voor het haardvuur zaten te praten. En omdat op dat ogenblik hun dochter juist weer buiten rondzwierf in de huilende sneeuwstorm, zei de vrouw met een zucht: "Het zou toch wel gezellig zijn geweest, als we een zoon hadden gekregen. Dan hoefden we nu tenminste niet zo alleen voor de haard te zitten." Nauwelijks had ze dat gezegd, of het knapte in het vlammende haardvuur en een vonkje sprong in de schoot van de vrouw.
"Hé, kijk eens!" riep de vrouw. "Er springt een vonk naar me toe. Misschien krijg ik nu wel een vuurzoon."
"Ach, vrouw, zeg toch niet zulke gekke dingen," lachte de man, maar op hetzelfde ogenblik bestierven hem de woorden op de lippen. Want in de schoot van zijn vrouw lag een welgeschapen zoon. Het was een jongetje, dat helemaal vuurrood zag en gloeide van de warmte. Eerst dachten de man en de vrouw, dat het kindje ziek was en van de koorts zo gloeide, maar het keek zijn ouders met zulke vrolijke oogjes aan en kraaide zo van plezier, dat ze al gauw begrepen, dat dit zijn gewone voorkomen was. En al spoedig zou blijken, dat er nog meer vreemds aan het jongetje was. Want zodra het van het vuur werd weggehaald en naar een iets koelere plaats werd gebracht, begon het te schreeuwen en te huilen, net zo als zijn zusje vroeger had gedaan, wanneer het juist bij het vuur werd gezet. En toen hun zoontje was opgegroeid tot een flinke jongen, zagen de vader en de moeder, dat hun twee kinderen in alles precies het tegenovergestelde waren. Voelde hun dochter zich het prettigst, wanneer het zo koud mogelijk was, hun zoon werd bij de minste afkoeling al bleek om zijn neus en kreeg pas zijn gezonde rode kleur terug, wanneer hij in de gloeiende zon was of zo dicht mogelijk bij de hitte van een vlammend vuur. En net zoals ze het meisje om haar voorliefde voor sneeuw en ijs Sneeuwdochter hadden genoemd, zo gaven de man en de vrouw de jongen de naam Vuurzoon.
Het waren een vreemde broer en zuster: Vuurzoon en Sneeuwdochter. 's Winters, als het buiten vroor dat het kraakte, zwierf Sneeuwdochter in een heel dun jurkje door de met sneeuw en ijs bedekte velden en bossen, terwijl haar broer zo dicht bij het roodgloeiende haardvuur kroop, dat zijn ouders hem vaak moesten waarschuwen, niet helemaal in de vlammen te gaan zitten. En o wee, als zijn zuster, terug van haar wandelingen door de kou, weer thuis kwam en op weg naar haar ijskoude slaapkamertje op zolder ook nog even de huiskamer binnenging. De jongen klom dan bijna in de schoorsteen, terwijl het meisje zo ver mogelijk van hem vandaan bij de open deur bleef staan.
Stond echter in de zomer de brandende zon aan de hemel, dan was Vuurzoon bijna niet in huis te krijgen. De hele dag zat hij buiten in de grootste zonnehitte, terwijl zijn zuster zo diep mogelijk in de koele kelder wegkroop. En wanneer zijn ouders hem eens vroegen, iets voor ze in de kelder te gaan halen, dan ging hij met de grootste tegenzin, omdat hij wel wist, dat zijn zuster daar zat en hij bovendien een hekel had aan die koude, vochtige kelder.
Ze waren niet boos op elkaar, Sneeuwdochter en Vuurzoon. O nee, maar omdat het meisje niet tegen de warmte van haar broer kon en de jongen op zijn beurt niet tegen de kou van zijn zuster, bleven ze zoveel mogelijk uit elkaars buurt en zagen elkaar soms in dagen niet. Toen stierven kort na elkaar de vader en moeder van Sneeuwdochter en Vuurzoon.
"Zeg, zuster!" riep toen op een dag Vuurzoon uit de verte tegen Sneeuwdochter. "Ik denk, dat ik maar eens de wijde wereld in trek."
"Lieve broer," antwoordde het meisje. "Nu onze ouders gestorven zijn, blijf ik dan alleen hier achter. Laat mij met je mee gaan. Misschien, dat we samen eerder kans hebben ons geluk te vinden, dan wanneer we ieder alleen gaan."
"Ik zou het best willen, lieve zuster," zei Vuurzoon. "Je weet, dat ik je erg graag mag, maar het is nu eenmaal zo, dat ik niet tegen jouw koude kan en jij niet tegen mijn warmte. Hoe moeten we dat dan aanleggen, om samen de wijde wereld in te trekken?"
"Wees gerust," ging Sneeuwdochter verder. "Ik heb voor jou een dikke pels van berenvacht laten maken. Als je die aantrekt, zul je niet zo veel last hebben van mijn koude. Voor mijzelf heb ik een heel dun jurkje. Als ik dat aan heb, zal ik wel tegen de warmte kunnen, die jij misschien nog door je dikke pels heen uitstraalt. Laten we het in elk geval eens proberen." Dat vond Vuurzoon goed. Hij trok de dikke berenpels aan, terwijl zijn zuster zich in een heel dun kleed hulde. En zo trokken ze toen gezamenlijk de wijde wereld in.
Lange tijd zwierven broer en zuster rond, totdat ze eens bij het aanbreken van de winter in een groot bos kwamen. Daar besloten ze te zullen blijven tot het weer lente werd. Vuurzoon bouwde een hut, stopte alle kieren en gaten dicht met mos, zodat de koude niet kon binnendringen, en legde toen in het midden van de hut een groot vuur aan, waar hij de hele dag vlak voor ging liggen. En zo, dicht bij de lekkende vlammen en in de rosse vuurgloed, kon hij het best uithouden, zodat er dagen voorbij gingen dat hij geen neus buiten de deur stak.
Zijn zuster echter bleef de hele dag in haar dunne jurkje buiten zitten. En toen het begon te sneeuwen en te vriezen en er glinsterende ijspegels aan de takken van de dennen kwamen, voelde ze zich zo in haar element, dat ze begon te zingen van blijdschap.
Toen gebeurde het op een dag, dat de jonge koning van het land waarin dat bos lag, op de vossenjacht ging. In dikke pelsmantels gehuld en met bontmutsen op, reed de koning met zijn gevolg het wit besneeuwde bos in. En hoe verbaasd waren de koning en zijn edelen, toen zij midden in het bos, waar hun paarden tot de knieën in de sneeuw wegzakten, opeens vrolijk gezang hoorden en daar een wonderschoon meisje zagen dat niets anders aan had dan een dun doorschijnend jurkje en zich in de sneeuw neervlijde, of zij temidden van zomerbloemen ging liggen.
"Lief meisje," sprak de koning. "Ben je misschien in het bos verdwaald? En heb je het niet koud in dat dunne kleed?" En meteen gaf hij al een van zijn edellieden een wenk, om een dikke pelsmantel aan te reiken.
Sneeuwdochter bedankte echter voor het warme kledingstuk en vertelde de koning, dat ze zich zo juist prettig voelde, omdat ze helemaal niet tegen de warmte kon. En terwijl ze op een hutje daar dichtbij wees, waar dikke rookwolken uit de schoorsteen stegen, zei ze: "En daar woont mijn broer, die de mensen Vuurzoon noemen. Hij heeft een groot vuur aangelegd en ligt daar de hele dag vlak voor. Op deze wijze hebben we het ons beiden zo goed mogelijk naar de zin gemaakt."
In stomme verbazing luisterden de koning en zijn gevolg naar het verhaal. Maar omdat Sneeuwdochter een mooi meisje was en de jonge koning, die nog altijd ongetrouwd was, heel veel van haar ging houden, vroeg hij haar of ze misschien zijn vrouw wilde worden.
Sneeuwdochter stemde daar in toe en daarop nam de koning het meisje en haar broer mee naar zijn paleis, waar toen spoedig met grote pracht en praal het huwelijk tussen Sneeuwdochter en de koning werd gevierd. De koning liet voor zijn jonge vrouw een eigen paleis bouwen. De knapste bouwmeesters van het hele land werden hiervoor bijeen geroepen. Want het was niet maar een gewoon paleis, dat ze moesten bouwen, maar een paleis helemaal van blauw ijs, terwijl het dak met een dikke laag sneeuw werd bestrooid. En om te voorkomen dat dit ijspaleis in de zomer zou smelten, werd het diep onder de grond gebouwd, waar het ook in het warme jaargetijde voldoende koel bleef om het Sneeuwdochter naar de zin te maken. En voor Vuurzoon werd een huis opgericht met muren van drie meter dik. Op het dak van dat huis stonden wel honderd schoorstenen, want in iedere kamer stonden vier kachels, in iedere hoek één, die dag en nacht roodgloeiend werden gestookt, ook 's zomers, opdat Vuurzoon het zo prettig mogelijk zou hebben. En Vuurzoon vond het in dit nieuwe huis zo heerlijk, dat hij net zo rood werd als een van de kachels en zo'n gloeiende hitte uitstraalde, dat niemand het waagde dichter bij hem te komen dan tien meter.
Toen gebeurde het, dat een naburig vorst de jonge koning kwam bezoeken en deze ter ere van zijn gast een groot feest in zijn paleis gaf. Ook Vuurzoon kreeg een uitnodiging om op dat feest te verschijnen. Alvorens zijn lekkere warme huis te verlaten, kroop Vuurzoon de hele middag op een kachel, die hij flink liet opstoken. En toen hij zo warm was, dat men een kaars aan hem zou kunnen aansteken, trok hij gauw drie pelsjassen over elkaar aan en haastte zich naar het paleis, om zijn opwachting te gaan maken bij zijn zwager, de koning.
Toen Vuurzoon echter de grote feestzaal van het paleis betrad, was het net of er midden in die zaal een groot vuur werd aangelegd. Zo'n gloeiende hitte straalde er van hem af. Overal in het rond begonnen de kleren der gasten te schroeien en toen Vuurzoon bovendien nog zijn drie pelsjassen uittrok, verspreidde hij zo'n verzengende warmte, dat ook de vreemde koning het niet langer uithield en hals over kop het paleis uitdraafde, gevolgd door al de genodigden.
Toen de jonge koning zag, dat Vuurzoon het hele feest in de war stuurde en al zijn gasten puffend het paleis uitrenden, ontstak hij in hevige toorn en schreeuwde zijn zwager toe: "Als ik van te voren had geweten, dat je me zoveel last zou bezorgen, dan had ik je nooit meegenomen. Had ik je maar rustig daar in dat hutje in het bos laten zitten, in plaats van je samen met je zuster in mijn paleis op te nemen."
Vuurzoon, die zijn zwager de koning erg graag mocht en toch al veel liever in zijn lekkere warme huis met de vele kachels was gebleven dan naar het feest te gaan, vond het erg jammer dat door zijn toedoen alles was mislukt.
"Wees maar niet boos, zwager," riep hij de koning toe. "Ik kan er nu eenmaal niets aan doen, dat ik zo ontzettend veel van warmte houd. Maar ik zal nu dadelijk naar mijn huis terugkeren, opdat het feest ongestoord voortgang kan vinden." En om zijn fout goed te maken, liep hij op de koning toe en omhelsde hem hartelijk. Deze stootte echter een smartelijke kreet uit en toen zijn vrouw, die eveneens voor de warmte was gevlucht, op het geschreeuw kwam toesnellen, zag ze haar man helemaal verkoold op de grond liggen...
"Kijk eens, wat je hebt gedaan!" schreeuwde ze haar broer toe. "Eerst laat je het hele feest mislukken en daarna raak je met je roodgloeiende lichaam mijn man aan, zodat hij verbrandt." En woedend wierp ze zich op haar broer, om hem voor zijn daad te straffen.
En toen zagen de gasten, die angstig naderbij kwamen, het vreemdste schouwspel dat ze ooit in hun leven hadden gezien. Sneeuwdochter greep haar broer Vuurzoon bij zijn arm om hem een pak slaag te geven voor het verbranden van haar man, de koning. Nauwelijks had ze echter haar broer aangeraakt, of diens verzengende hitte deed haar ineenschrompelen en tot een plas water smelten. Het ijskoude water, dat er van Sneeuwdochter af stroomde, viel echter op Vuurzoon. Er klonk een hevig gesis en toen de witte stoomwolk was opgetrokken, zagen de verschrikte omstanders, dat er van Vuurzoon alleen nog maar een hoopje grauwe as was overgebleven.
En dat was het einde van de ongelukkige broer en zuster: Vuurzoon die het liefst in een verschroeiende gloed zat en Sneeuwdochter die, als de ijspegel waaruit ze was ontstaan, zich het prettigst voelde als er om haar heen een barre winterkou heerste.
*   *   *
Samenvatting
Een Roemeens sprookje over een bijzondere broer en zus. De kinderwens van een echtpaar wordt vervuld wanneer de vrouw respectievelijk met een ijspegel en een vuurvonk in contact komt. Hieruit worden een meisje dat van kou en een jongen die van warmte houdt geboren. Broer en zus trekken samen door de wereld wanneer hun ouders zijn overleden. Water en vuur passen echter niet zo goed bij elkaar...
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen