Sappe de pachtinner
Lang geleden waren de uitgestrekte veengebieden ten oosten van 'Stad' Niemandsland of Allemansland. Het behoorde aan niemand en tegelijkertijd was het van iedereen en alleman. Maar niemand had er iets aan, "ain stuk roegte en palderraksie," en er viel niets te halen, hooguit in de zomer een haas of een korhoen. Dat veranderde met de stichting van kloosters in het Groninger Ommeland. De monniken begonnen met de ontginning van het veenland en ze verpachtten een deel van het land aan de mensen in de omgeving.
De gebruikers moesten een keer per jaar de pacht afdragen. Daartoe had het klooster een dienstknecht aangesteld, Sappe, een forse kerel met een dik bos zwart haar en flikkerende felblauwe ogen en met opvallend grote handen. Sappe was een berucht man en iedereen was bang voor hem. Men noemde hem ook wel 'Sappe de satan' want hij was bevriend met de duivel. Waarom de abt van het klooster nu juist hem in dienst nam als pachtontvanger was een raadsel. De mensen vreesden zijn komst.
Ja, als het een vruchtbaar jaar was geweest, met goede gewassen en goede opbrengsten, dan was het nog niet zo erg. Maar wee de slechte jaren, van misoogsten door overstroming of droogte, oorlog, plundering, ziekte en andere ellende. Dan was het kommer en kwel. De meeste mensen konden de pacht amper betalen en altijd was er wel een gezin bij die niets af te dragen had. Juist in die bedroevende situatie was Sappe in zijn sas. Hij deed niets liever dan de arme ongelukkigen de schrik van hun leven te bezorgen, door hun schamele bezittingen onder hun ogen en handen weg te halen en hen weg te jagen. Hij had geen enkel mededogen, integendeel, als hij weer eens een boerderij geplunderd had, liet hij zijn valse lach tot ver in de omgeving schetteren en dan schreeuwde hij: "Dat was weer een duivelse streek van mij." En als de duivel dat hoorde, lachte die mee en sloeg met zijn staart op de grond, zo hard dat de bodem trilde en er gaten in de veenbodem geslagen werden.
Zo kwamen er steeds meer gaten in het veengebied bij en langzaam aan liepen deze diepe - soms zelfs grondeloze - gaten vol met water. In de herfst- en wintermaanden was het een groot moeras met slechts een hoge zandrug erdoorheen. Maar die zandrug was nauwelijks herkenbaar in de winter, er was geen markering aangebracht. In de zomer was het al een waagstuk erover heen te gaan maar in de winter en in het donker helemaal. Levensgevaarlijk! Want als je de weg kwijt raakte en je kwam in het moeras terecht, dan kwam je er nooit meer uit. Geheime krachten zogen je naar beneden. Het duivelsmoeras gaf nooit ook maar iets terug van wat erin gekomen was.
En dan had je nog de dwaallichten met hun lokkende lichtjes die menige werkman of reiziger verleidde, van de zandrug af het moeras in. En waar ze bleven? Niemand weet het...
De mensen haatten Sappe steeds meer en ze werden ook steeds angstiger. Ze vonden dat het zo niet langer konden en dus besloten een paar moedige mannen en vrouwen met de abt van het klooster te gaan praten. De abt liet ze vriendelijk binnen in zijn zaal, maar zo gauw ze hun klacht over Sappe geuit hadden, stond hij geïrriteerd op en met barse stem gaf hij hen te kennen dat ze zich vergisten: "Sappe was een goede en moedige dienstknecht die zijn werk vol overgave deed. Hij was betrouwbaar en ijverig. Het klooster kon niet zonder hem. Hoe zou het zijn zonder gerechtigheid in het gebied? De samenleving zou gedoemd zijn om ten onder te gaan. Ze moesten zich schamen!" Alle hoop op verbetering was de bodem in geslagen, en de moedige mensen gingen verslagen naar huis om hun naasten de boodschap te vertellen.
Toen Sappe dat ter ore kwam, werd hij nog overmoediger en stuurde het ene na het andere gezin weg van hun huis en heem. En als hij weer een groepje mensen weg zag trekken, riep hij luid: "Dat was weer een duivelse streek van mij," en hij lachte weer hard. De duivel hoorde het en lachte mee en sloeg met zijn staart opnieuw een gat in het veen.
Sappe ging gewoon verder met zijn gemene praktijken. Maar wat de abt niet wist, Sappe bestal niet alleen de pachters, ook het klooster. Weliswaar droeg hij de geïnde pacht trouw af, maar hij verhoogde de pachtgelden met tienden ten gunste van zich zelf en dat vertelde hij niet. Hoe meer hij in handen kreeg, hoe 'graperiger' hij werd. Op deze manier kreeg hij een flink kapitaal en dit verborg hij in zijn hut vlakbij de kloostermuur. Maar zoals het wel vaker gaat, het geld kreeg hem volledig in de macht en dan is het eind er gauw her. 's Avonds was hij steeds aan het tellen en dat vernam de duivel.
Op zekere avond was Sappe weer aan het tellen en hij zei: "Nu heb ik de duivel toch wel een hele dikke vlo afgevangen." Dat hoorde de duivel en die vond het nu toch wel te erg worden en nam wraak. De duivel ging naar een slachtoffer van Sappe, een zwerver die niets meer bezat, zelfs zijn vrouw en kinderen hadden hem verlaten, een man die vol wrok zat van wat Sappe hem had aangedaan. De duivel vertelde hem dat achter in het veengebied een goudschat verborgen was, precies onder de veenlaag. Iedereen zou de schat kunnen vinden als de plek maar niet zo gevaarlijk was. Maar wie durfde... Niemand.
Ook Sappe kwam dit verhaal ter ore en door hebzucht bevangen, trok hij met een schop op de schouder het veen in: een dag, twee dagen. Wat hij niet wist, was dat de zwerver hem steeds op een afstandje volgde. De derde dag ging hij opnieuw verwoed aan het graven, maar die nacht had het flink geregend en het grote gat liep vol water. Sappe boog zich ver voorover om met zijn schop de diepte te peilen. Op dat moment zag de zwerver zijn kans en schoot van achter de hoop grond tevoorschijn, gaf Sappe een dikke duw in de rug met de kreet: "Verzoep doe duvel!" Sappe viel voorover in de kuil en het water sloot zich boven hem. Weg was Sappe en men heeft nooit iets meer van hem vernomen.
Met Sappe verdween de duivel uit de streek. De veengaten werden groter en groter en sloten zich aaneen tot een meer, het Sappemeer of het Duivelsmeer. Nu is het meer al lang weer weg. Het veen is afgegraven en het land is ontgonnen en daarop is een dorp gesticht, het dorp Sappemeer.
* * *
Samenvatting
Een duivelse sage over het ontstaan van Sappemeer.
Toelichting
Sappemeer is genoemd naar het Sapmeer of Duivelsmeer. Dit liep leeg nadat in 1618 het Winschoterdiep tot aan dat meer was doorgetrokken. Het graven van het kanaal gebeurde om het veengebied ten oosten van de stad Groningen te gaan ontginnen. Het dorp is in 1621 ontstaan, toen zich er enkele verveners vestigden. Sappemeer werd het eerste centrum in de Veenkoloniën.
Sappemeer was oorspronkelijk dan ook groter dan het naastgelegen Hoogezand. Toen zich daar in de 19e eeuw industrie ging vestigen, groeide het tot aan Sappemeer. In 1949 werden beide dorpen samengevoegd tot één gemeente, waarbij Hoogezand inmiddels de dominante plaats was geworden.
Trefwoorden
volksverhaal, moord, duivelverhaal, hoogezand, groningen, ontstaanslegende, schatgraven, meer, veengrond, sage, duivel, water, sappemeer
Basisinformatie
- Herkomst: Groningen, Nederland
- Verhaalsoort: sage, volksverhaal, ontstaanslegende, duivelverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Populair
Verder lezen