Rozemarijn en de prinses uit het gele keizerrijk
Van iedereen blijft er een herinnering over: soms een naam, soms een bloem. Zo ook van een arme jongen die wees geworden was. Daar zijn ouders hem niets anders dan een oude hut hadden nagelaten, moest hij al heel vroeg voor zichzelf zorgen. Toen hij klein was, werkte hij als ganzenhoeder bij zijn buurman en later hoedde hij de schapen van de rijke boeren in de bergen. Deze jongen heette Rozemarijn.
Op een dag was hij de schapen aan het hoeden, toen hij plotseling in de verte twee oude mannen zag. Zij kwamen langzaam dichterbij en toen ze bij hem waren bleven ze staan. Steunend op hun wandelstok wensten ze hem een goede dag. Rozemarijn bedankte hen. Hij was blij na lange tijd weer eens iemand te zien en te horen. Hij nodigde de oudjes uit in zijn herdershut. "Rust u hier een poosje uit. U zult wel moe zijn, de paden hier zijn niet geschikt voor zulke oude voeten. U hoorde thuis met uw kleinkinderen te spelen, in plaats van door de bergen te lopen met deze hitte."
"Je hebt gelijk, jongen," zuchtten de grijsaards, "maar dat is voor ons niet weggelegd. Wij hebben niet zo iemand als jij, die voor onze oude dag zorgt."
En ook Rozemarijn zuchtte: "Ik zou graag voor u willen zorgen, want ik ben toch maar alleen op de wereld. Ik werk nu eens voor deze boer, dan weer voor een andere, maar als u wilt, blijf dan bij me en u zult zien dat u het goed bij me hebt."
"Nee, mijn jongen, jij hebt genoeg aan je eigen zorgen, wij willen je niet tot last zijn."
"Maar brengt u dan tenminste de nacht bij me door en blijf vanavond eten," nodigde Rozemarijn uit. "Jullie zullen beslist honger hebben."
"Ja, honger hebben we," knikten de grijsaards en zo deden ze zich tegoed aan alles, wat Rozemarijn voor hen neerzette. Het was niet veel, een beetje warme maïspap, een stuk schapenkaas en melk, maar Rozemarijn gaf het van harte en de grijsaards aten er smakelijk van. Na het avondeten maakten ze van wat hooi een bed, zodat ze heerlijk konden uitrusten. Rozemarijn moest weer naar zijn schapen. Daar had hij nog tot diep in de nacht werk te doen.
De volgende dag stond Rozemarijn voor zonsopgang op en maakte het ontbijt klaar. Toen de zon zijn eerste stralen liet zien, stonden ook de beide grijsaards op. Zij wasten zich bij de bron en gingen naar de kudde van Rozemarijn kijken. De schapen waren prachtig, goed gehoed en goed verzorgd, het was een lust voor het oog.
"Je kunt zien dat ze een goede herder hebben," prees de ene grijsaard. "We zullen hem daarvoor belonen en de kudde verdubbelen."
"Dat doen we," knikte de andere grijsaard. "Maar waar moeten we ze laten? In de schaapskooi is geen plaats genoeg."
"Daar kunnen we wel wat aan doen," antwoordde de ene grijsaard. "We zeggen hem dat hij vanavond zijn schaapskooi tweemaal zo groot moet maken en dan zal het wel in orde komen."
"Goed," knikte de andere grijsaard. "Hij zal morgen tweemaal zoveel schapen hebben."
Intussen riep Rozemarijn hen voor het ontbijt. Toen de grijsaards gegeten hadden, spraken ze: "Hartelijk bedankt, jongen, voor je gastvrijheid. We zouden graag wat terug willen doen, maar we hebben niets anders dan een hartelijk woord en een goede raad: maak vanavond je schaapskooi wat groter, hij moet tweemaal zo groot worden."
Rozemarijn riep verbaasd: "Maar waar heb ik een grotere schaapskooi voor nodig?"
De grijsaards knikten alleen maar: "Gehoorzaam en je zult zien dat het de moeite waard is. Doe wat we zeggen en je zult gelukkig worden." Toen namen de grijsaards afscheid van Rozemarijn en even later waren ze aan de andere kant van de wei en verdwenen in het bos. Rozemarijn keek hen na en schudde zijn hoofd: "Waar zou een grotere schaapskooi goed voor zijn?" Toen bedacht hij dat hij misschien toch wel een grotere schaapskooi zou kunnen gebruiken. Hij nam de bijl en ging het bos in om hout te hakken. 's Morgens stond Rozemarijn in het bos hout te hakken, 's middags sloeg hij palen in de grond en maakte de omheining dicht. 's Avonds was de hele schaapskooi klaar. Hij dreef de schapen naar binnen, molk hen, ruimde op en ging doodmoe naar bed.
De volgende dag stond hij zoals gewoonlijk voor zonsopgang op en ging naar zijn schapen. Maar nauwelijks was hij de kooi binnen, of hij geloofde zijn eigen ogen niet; 's nachts had de hele kudde zich verdubbeld. De schapen blaatten vrolijk, terwijl ze zich van louter vreugde tegen de herder aandrukten.
Rozemarijn gaf een gil van plezier: "Nu heb ik de rijke boeren niet meer nodig! Ik heb genoeg voor ze gewerkt, nu ga ik voor mezelf schapen houden. De boer zal me minstens honderd schapen geven, omdat de kudde zoveel groter is geworden."
En hij ging op weg naar het dorp. Al zijn bezittingen laadde hij op de ezel, hij gooide zijn pels over zijn schouder, nam zijn pijp in zijn ene en zijn wandelstok in zijn andere hand en liet de schapen uit de kooi. Ze volgden hem gehoorzaam en de honden zorgden er voor, dat er niet één schaap achterbleef. Toen de zon opkwam ging Rozemarijn met de schapen op weg en 's middags kwam hij bij het landgoed van de boer aan.
"Goedendag, heer, ik heb uw schapen teruggebracht. Ik wil nu voor mezelf beginnen. Ik heb u altijd trouw gediend. Kijkt u zelf maar, uw kudde is nu tweemaal zo groot en ik kom mijn loon halen."
Toen de boer opkeek en zijn grote kudde zag, schitterden zijn ogen van plezier. Maar toen hij hoorde dat Rozemarijn zijn loon kwam halen, deed hij alsof hij er niets van begreep: "Waar wil je dan naar toe, Rozemarijn, blijf toch bij mij, je komt toch niets te kort?"
Maar Rozemarijn hield voet bij stuk: "Ik heb lang genoeg voor u gewerkt, heer, geef mij m'n loon!"
Toen werd de boer woedend: "Het is goed, als je niet anders wilt, zoek dan maar tien schapen uit en verdwijn!" Rozemarijn geloofde zijn eigen oren niet: "Wat zegt u, tien schapen, terwijl ik u zo lang en trouw heb gediend. Dat is toch te gek? De hemel zal u daarvoor straffen!"
Woedend en verdrietig verliet hij het landgoed van de rijke boer.
Toen de schapen hoorden dat de herder hen zou verlaten, begonnen ze te blaten, de honden blaften en de ezel balkte, zodat horen en zien je verging. De ram, die de aanvoerder van de kudde was, ramde met zijn horens de poort open en ging Rozemarijn achterna. De andere rammen, schapen, honden en de ezel stormden er als een waterval achteraan. Voor de boer goed en wel tot bezinning kwam en hem met zijn personeel achterna wilde gaan, was de herder met zijn kudde al in het bos verdwenen. De boer kon zoeken wat hij wilde, maar hij vond ze niet meer.
En hoe kon het ook anders! De dappere Rozemarijn wist heel goed dat de boer hem zou zoeken. Daarom dreef de herder zijn kudde zonder een ogenblik te rusten steeds maar verder. Van de ene wei naar de andere, heuvel op, heuvel af, berg op, berg af, tot hij op een dag bij een prachtig kasteel kwam. Het kasteel stond midden op een bloeiende wei en schitterde vanuit de verte, alsof het van puur goud, zilver en edelstenen was, zodat je af en toe je ogen dicht moest knijpen. In het kasteel woonde de heerser van het land, de gele keizer, die maar één dochter had, die zo mooi was als een lentebloesem.
Rozemarijn was van de lange wandeling zo moe geworden, dat hij besloot de nacht op de wei door te brengen. De volgende dag werd hij zoals altijd wakker voor zonsopgang. Toen hij bij zijn schapen kwam geloofde hij zijn eigen ogen niet. Eén van de schapen had een lammetje gekregen, en dat lammetje was helemaal van goud en glinsterde als de zon. Het lammetje straalde zo mooi en krachtig, dat zelfs de prinses in het kasteel van de gele keizer er wakker van werd. Ze liep in haar nachtjapon naar het raam en vroeg zich af, waarom de zon zo vroeg was opgegaan. Maar toen ze uit het raam keek, bleef haar hart bijna stilstaan! Op de weide, vlak bij het kasteel graasde een kudde witte schapen en tussen hen in liep een lammetje, dat helemaal van goud was en straalde als de zon. De zon zelf kwam langzaam achter de bossen op. Een dag lang sloeg de prinses het lammetje door haar raam gade. De tweede dag ging ze naar de wei om ernaar te kijken en de derde dag wilde ze de herder vragen, of ze het lammetje mocht hebben.
Maar nog voordat ze het kasteel had verlaten, liep het gouden lammetje naar Rozemarijn en sprak met heldere mensenstem: "Luister, meester, naar wat ik u ga zeggen. Als u gelukkig wilt worden, volg mijn raad dan op en maak hier op de wei drie buitelingen."
Rozemarijn vroeg verbaasd: "Maar waarom moet ik die buitelingen maken?"
Het lammetje knikte alleen maar: "Gehoorzaam en u zult zien, dat u er geen spijt van zult krijgen. Doe wat ik u zeg en u zult uw leven lang tevreden zijn."
Rozemarijn schudde nog even ongelovig zijn hoofd, maar deed toen wat het lammetje hem gevraagd had. Hij maakte drie buitelingen en op hetzelfde ogenblik veranderde hij in een prachtige bloem, waar je met plezier naar keek.
Intussen maakten de prinses en haar kamermeisjes zich klaar voor een wandeling. De prinses wilde met het gouden lammetje spelen en de herder vragen het haar te verkopen of te schenken. Maar de herder was weg, alsof hij van de aardbodem was verdwenen. De schapen waren aan hun lot overgelaten en het gouden lammetje liep onbeheerd tussen hen in.
De prinses kon de brave herder nergens vinden, in plaats daarvan zag ze in het gras een prachtige geurende bloem, zoals ze in haar leven nog niet gezien had. Ze plukte hem heel behoedzaam, snoof de heerlijke geur op en rende naar het kasteel om hem aan de gele keizer te laten zien: "Kijk eens, vader, wat een mooie bloem ik op de wei heb gevonden. Zo'n mooie heb ik nog nooit gezien." De gele keizer riep verbaasd: "Ik warempel ook niet." Hij stak zijn hand uit naar de bloem om er aan te ruiken. Maar toen hij hem uit de hand van de prinses pakte, gleed de bloem tussen zijn vingers op de grond.
En toen gebeurde er een waar wonder! Nauwelijks had de bloem de grond geraakt, of er stond een jongeman voor de prinses en de gele keizer, zo knap en zo mooi gekleed, dat zelfs de zon aan de hemel bleef stilstaan om er naar te kijken. Het was de lieve Rozemarijn, maar nog knapper dan voorheen; hij zag eruit als een prins.
De prinses omhelsde de gele keizer, kuste hem en jubelde: "Vadertje, ik wil deze knappe jongeman tot echtgenoot. Als u hem mij niet geeft zal ik van verdriet sterven." De gele keizer had zijn dochter boven alles lief en toen hij dat hoorde schrok hij hevig.
"Zwijg, dochterlief, je weet dat ik al je wensen vervul. Maar het is de vraag of de knappe jongeman jou wil hebben." Rozemarijn zei niet nee; hij had de mooie prinses meteen erg lief gevonden, toen zij op de eerste dag in haar nachtjapon uit het raam gekeken had.
Maar, dat hij haar ook tot vrouw zou kunnen krijgen, daar had hij helemaal niet aan durven denken en nu zei de lieve prinses dat ze hem tot echtgenoot wilde hebben. De brave herder geloofde zijn eigen oren niet. De gele keizer beval zonder aarzelen het huwelijk voor te bereiden en binnen drie dagen waren Rozemarijn en de prinses een echtpaar. Voor haar huwelijk had de prinses een krans van de mooie geurende bloemen gevlochten, die haar zoveel geluk hadden gebracht.
Na het huwelijk leefden Rozemarijn en de prinses nog lang en gelukkig en toen Rozemarijn na enige tijd de troon besteeg, regeerde hij verstandig en rechtvaardig. Maar de herinnering aan hem bleef na zijn dood behouden. Hij liet voor altijd de geurende blauwe bloemen achter. Ze groeien overal en de bruidjes vlechten er tot op de dag van vandaag hun huwelijkskrans van. En de mensen gaven ze de naam van de knappe herder, Rozemarijn.
* * *
Samenvatting
Een sprookje over een schaapherder en een gouden lammetje. Een schaapherder biedt gastvrijheid aan twee oude mannen. Ze belonen hem door zijn kudde te verdubbelen. Als hij in een keizerrijk komt, wordt er een gouden lammetje geboren. De dochter van de keizer wil aan de herder vragen of zij dat lammetje mag hebben, maar voordat ze het hem kan vragen verandert de herder in een prachtige bloem...
Toelichting
Rozemarijn is een oud middel voor de versterking van het geheugen en het is een symbool voor vriendschap en (liefdes)trouw. Rozemarijn hing samen met niet vergeten: men gaf takjes aan geliefden die op reis gingen en droeg kransen bij bruiloften. Restanten van rozemarijn vond men al terug bij de Egyptenaren in de piramiden, waar het kruid als heilig aangeschreven stond. Ook bij de Grieken en de Romeinen waar het symbool stond voor liefde, vriendschap en trouw. Het plantje werd bij huwelijks- en geboorterituelen gebruikt. In de oudheid was rozemarijn verbonden aan de cultus van Aphrodite/Venus. De Oude Grieken associeerden de sterke geur met de liefde en gebruikten rozemarijn bij bruiloften. Ook geloofden de Grieken in de versterkende werking van de hersenen en het verfrissen van het geheugen; tijdens examens deden zij een takje rozemarijn in het haar.
Trefwoorden
herder, schaapherder, gedaanteverandering, gouden lam, volkssprookje, lenteverhaal, schaapskooi, verdubbelen, trouwen, belonen, keizer, gastvrijheid, ouderdom, schapenhoeder, goud, schaap, schapen, bloem, wees, lammetje, wondersprookje, zonsopgang, rozemarijn
Basisinformatie
- Verhaalsoort: sprookje, wondersprookje, volkssprookje, lenteverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 15 minuten
Populair
Verder lezen