Rosella
Er was eens een sultan van Turkije, die, door melaatsheid overvallen, geen enkel middel tegen deze kwaal vond; zodat de dokters niet wisten, tot welk redmiddel zij hun toevlucht moesten nemen en toen maar, om van het aandringen van de patiënt af te komen, bedachten, iets voor te stellen, dat zij voor onmogelijk hielden. Zij zeiden hem, dat hij een bad moest nemen in het bloed van een prins van de bloede. Zo gauw de verheven Turk hoorde, welk recept men hem voorschreef, liet hij, begerig als hij was weer beter te worden, dadelijk een grote vloot over zee uitvaren met het bevel alle kanten uit te varen en met behulp van spionnen en rijke beloften te zorgen, een of andere prins in handen te krijgen.
De vloot voer langs de kust van Fontechiaro en ontmoette een bark, waarin voor zijn genoegen Paoluccio zeilde, de zoon van de koning van dat land, die ze dadelijk grepen en naar Constantinopel voerden. Daar wilden de dokters, niet zo zeer uit medelijden met die stakker van een prins als wel uit eigenbelang - want wanneer het bad geen baat opleverde, zouden zij er voor te boeten krijgen - de tijd zijn gang laten gaan en de zaak op de lange baan schuiven. Dus overtuigden zij de sultan, dat de gevangene zeer verstoord was om zijn verloren vrijheid en dat het op deze wijze vertroebelde bloed hem meer kwaad dan goed zou doen en het bij geval noodzakelijk was, de toepassing van het middel uit te stellen tot het slechte humeur bij de prins voorbij was en hem ondertussen opgewekt te houden en hem overvloedig te eten te geven; wat dan zijn bloed weer gezond zou maken.
De sultan sloot de prins, om hem een prettig leventje te geven, op in een mooie tuin, waar de lente doorlopend bezit van genomen had, waar de fonteinen wedijverden met de vogels en met de frisse koeltes, wie het beste gorgelen en murmelen kon. En hij wees hem als gezelschap toe zijn dochter Rosella, waarbij hij haar deed geloven, dat hij van plan was, haar aan de prins als vrouw te geven. Maar zo gauw Rosella de schoonheden van de prins ontdekte, werd zij gebonden met een kabel van liefde; en zij vermengde op schone wijze haar verlangens met die van Paoluccio en zo kluisterden zij zich aan een ring van eenzelfde verlangen.
Toen het maart geworden was, de tijd, waarin de katers verliefd worden en de zon zin krijgt met 'de ram' te stoten, ontdekte Rosella, dat de dokters besloten hadden - daar in de lente het bloed van een beter gehalte is - Paoluccio te doden en het bad voor de sultan te bereiden.
Haar vader had haar het geval verborgen gehouden, dat is waar; doch zij bezat de toverkracht van haar moeder en kwam zo achter het verraad, dat men tegen haar beminde op touw zette. En onmiddellijk nam zij een kloek besluit. Zij stelde de prins een geducht zwaard ter hand en zei tegen hem: "Mijn verrukkelijk mannetje, als jij je de vrijheid wilt redden, die zo dierbaar is en het leven, dat zo zoet is, verlies dan geen tijd: neem de benen en vlucht naar het strand, waar jij een bark zult vinden. Spring aan boord en wacht daar op mij. Dankzij het betoverde zwaard zul jij door de matrozen ontvangen worden met alle eer, die jij verdient, alsof je de keizer in eigen persoon bent!"
Toen Paoluccio zich de goede weg tot zijn redding geopend zag, nam hij het zwaard en begaf zich naar het strand, waar hij de bark vond en hij werd er met grote eerbied door de bemanning ontvangen. Rosella intussen paste een zeker toverkunstje met een briefje toe en stak het ongezien in de zak van haar moeder, die onmiddellijk in zo diepe slaap viel, dat niets haar had kunnen wakker schudden; en vervolgens nam zij een pakje juwelen, haastte zich naar de bark, waar de prins was en samen staken zij van wal.
Ondertussen begaf zich de sultan in de tuin en toen hij noch zijn dochter, noch de prins vond, zette hij de hele boel op stelten en holde heel ongerust naar zijn vrouw. Doch het gelukte hem niet, de slapende wakker te krijgen, met geen kreten en ook niet door haar aan de neus te trekken, zodat hij al dacht, dat de onverwachte slag haar het bewustzijn ontnomen had. En hij riep de hofdames en gaf deze order, haar te ontkleden.
Ondertussen begaf zich de sultan in de tuin en toen hij noch zijn dochter, noch de prins vond, zette hij de hele boel op stelten en holde heel ongerust naar zijn vrouw. Doch het gelukte hem niet, de slapende wakker te krijgen, met geen kreten en ook niet door haar aan de neus te trekken, zodat hij al dacht, dat de onverwachte slag haar het bewustzijn ontnomen had. En hij riep de hofdames en gaf deze order, haar te ontkleden.
Toen zij haar rok uittrokken, hield de betovering op en werd zij wakker en begon te schreeuwen: "Die lelijke verraadster van een dochter van jou heeft het ons gelapt: zij is er van door met de prins! Hou je gemak anders maar: Ik zal wel zorgen, dat ze er plezier aan beleeft - reken maar - ik zal haar de pas afsnijden!"
Na deze woorden liep zij woedend naar het strand, wierp een boomblad in zee en deed een slanke feloek oprijzen, in welk schip zij de vluchtende jongelui achtervolgen ging. Ofschoon de moeder onzichtbaar kwam, zag Rosella toch met ogen van de magische kunst de misère die haar op het lijf kwam vallen en ze sprak tegen Paoluccio: "Snel, mijn lief, trek vlug het zwaard, ga op de achtersteven staan en zo gauw jij het geluid van kettingen en haken hoort, om de bark te enteren, mik dan secuur op de aanvaller, en wee dan wie er aan komt. Anders zijn wij verloren en worden wij verhinderd te vluchten!"
De prins, die zijn leven op het spel zag, was op zijn hoede; en onmiddellijk toen het schip van de sultane naderde en de haken uitgooide, gaf hij een flinke slag, waardoor hij bij toeval de handen van de vrouw afsloeg. Deze gilde als een ziel in de hel en slingerde naar haar dochter deze vervloeking: dat de prins haar dadelijk na het voet aan wal zetten vergeten zou.
En zij keerde terug naar Turkije met de bloederige stompjes en verscheen voor haar gemaal, waarbij zij hem dat akelig schouwspel zien liet en tegen hem zei: "Zie nou eens aan, man, wat we aan de speeltafel van de fortuin verspeeld hebben, jij de gezondheid en ik het leven!" Met deze woorden vloden haar geest en adem uit haar lichaam en ging zij het honorarium voor de lessen betalen aan de duivelmeester, die haar de toverkunsten geleerd had. De sultan stortte zich als een bok achter haar aan, de zee van de wanhoop in; hij volgde de voetstappen van zijn vrouw en koud als sneeuw nam hij ook de weg naar de hel.
Paoluccio, die inmiddels Fontechiaro bereikt had, zei tegen Rosella, dat zij in de boot moest blijven wachten, want hij ging volk en karossen halen, om haar daarna in triomf naar zijn woning te voeren. Maar zo gauw hij voet op de vaste wal gezet had, schoot Rosella hem uit zijn gedachten; en naar het koninklijk paleis gegaan werd hij daar met eindeloze liefdesbetuigingen door zijn vader en moeder ontvangen en werd er te zijner ere eindeloos feest gevierd en geïllumineerd.
Na drie dagen, toen Rosella al maar tevergeefs op de terugkomst van Paoluccio wachtte, herinnerde zij zich de vervloeking, die haar naar het hoofd geslingerd was en zij beet zich op de lippen van spijt, dat zij er niet tijdig aan gedacht had, er iets tegen te doen. Daarom diep wanhopig ging zij aan wal en huurde een huis tegenover dat van de koning, om een middeltje te zoeken, de prins er weer aan te herinneren, welke verplichting hij tegenover haar had.
De heren van het hof, die hun neus overal in willen steken, kregen het nieuwe vogeltje in dat huis in de gaten en aanschouwden een schoonheid, die boven elke maat uit ging, die alle grenzen overschreed en het mystieke getal negen vormt, om kort te gaan buitengewone verbazing wekte, en zij begonnen om haar heen te fladderen en flaneerden en koketteerden voor haar huis. Ontelbaar waren de sonnetten die op haar gedicht werden, boodschappen gingen er bij stromen naar de overkant, serenades brachten haar hoofd op hol en tot vervelens toe werden er handkusjes geworpen; en allen mikten op hetzelfde doel, zonder dat de een het van de ander wist, en allen poogden, dronken van liefde, het schone vat aan te steken.
Rosella, die wist, hoe men dergelijke bootjes binden moest, trok tegen allen een lief gezicht, onderhield zich met iedereen en gaf allemaal hoop; en toen zij eindelijk de zakken wilde toebinden, kwam zij in het geheim met een ridder van de hoogste rang overeen, dat hij haar 1000 goudstukken en een piekfijn gewaad zou geven, en als het dan avond werd zou zij hem het deposito van zijn genegenheid jegens haar uitbetalen.
De stakkerige verliefde man, die de blinddoek van de passie voor de ogen had, leende dadelijk het geld en op krediet liet hij zich door een koopman een rijk gewaad van brokaat kantielje geven; en hij verlangde vurig naar het ogenblik, dat de zon met de maan stuivertje wisselen zou, om dan de vruchten van zijn verlangens te kunnen plukken. En 's avonds ging hij stiekem naar het huis van Rosella, die in een prachtig bed rustte, zodat zij een Venus geleek te midden van een bloemenweide. Met lieve stem zei zij hem, zich niet te ruste te begeven voordat hij de deur gesloten had.
De ridder, die het een peulenschil toescheen hiermee een zo schitterend juweel te dienen, ging de deur sluiten; doch telkens wanneer hij ze dicht gedaan had, ging ze weer wijd open. Hij duwde er tegen en open ging ze weer, en zo gebeurde het dat hij dit spelletje: dicht - weer open, dicht - open de hele nacht deed.
En toen de zon de akkers, die de dageraad beploegd had, met gulden licht bezaaide, had hij een hele nacht zo lang als die is met een vervloekte deur gevochten, zonder haar dicht te krijgen; en behalve dit karwei kreeg hij van Rosella een flinke uitbrander en hij hoorde zich een stoethaspel noemen, dat hij nog niet eens een deur kon sluiten en er toch aanspraak op gemaakt had, de schrijn van de vreugden van liefde te openen. Tenslotte ging de stakker beschaamd en geheel ontdaan, met de kous op de kop, met een warm hoofd en koude voeten van akeligheid, weg, om zijn dagelijkse bezigheden te hervatten.
De volgende avond maakte zij een afspraak met een andere hoveling, een baron en zij vroeg hem ook duizend goudstukken en weer een nieuw gewaad. En deze ging al zijn goud en zilver bij de geldschieters verpanden, om te voldoen aan een verlangen, dat op het toppunt van genot berouw met zich brengt. En zo gauw de nacht als een arme, die zich geneert, de mantel voor het gelaat hield, om de aalmoes van de stilte te vragen, verscheen hij aan het huis van Rosella. Zij zei hem, de kaars te doven om zich daarna ter ruste te begeven; en de ridder legde mantel en zwaard af en begon tegen de kaars te blazen. Doch hoe harder hij met bolle wangen blies, des te harder liet hij ze branden, want het blazen van zijn mond had hetzelfde effect als de blaasbalg voor het vuur van de smid. En met dit blazen vermorste hij alle tijd en, om een kaars uit te krijgen, putte hij zich uit als een kaars. Toen de nacht zich verborg, om niet de verschillende dwaasheden van de mensen te hoeven zien, kreeg de ongelukkige bespotte ook weer de huid vol gescholden en droop af gelijk de eerste.
In de derde nacht kwam de derde verliefde op de proppen, ook weer met duizend goudstukken, die hij door woeker verkregen had en met een kostuum, dat hij door klaploperij had weten te bemachtigen; en heel stiekem sloop hij het appartement van Rosella binnen, waar deze tegen hem zei: "Ik wil niet eerder rusten gaan voor ik mijn kapsel in orde gemaakt heb!"
"Laat ik je dan mogen kammen," vroeg de ridder en hij liet haar plaatsnemen met haar hoofd voorover en, in de mening Frans laken met alizarinerood te verven begon hij de haren met de ivoren kam te bewerken. Doch hoe meer hij zich inspande, die lokken te ontwarren, des te erger maakte hij ze in de war, zodat hij de hele nacht vermorste zonder iets in orde te krijgen; en door zijn poging een hoofd te ordenen bracht hij zijn eigen hoofd zo erg in de war, dat hij op het punt stond, er mee tegen de muur te slaan. En toen de zon te voorschijn kwam, om de vogels te overhoren, die hun lesje opzeiden en met de zweep van haar stralen de krekels afranselde, die de school van de velden bevuild hadden, ging hij, ook weer duchtig uitgeveterd, dat huis uit, koud van narigheid.
Een van de volgende dagen maakte deze ridder de ontvangst in de antichambre van de koning mee, waar altijd duchtig van leer getrokken wordt - en wee dan de moeder, die een dochter heeft! - waar algemeen aan de blaasbalg van de vleierij getrokken wordt en waar men weefsels van bedrog opzet, de toetsen van de laster raakt en doet of men van de prins geen kwaad weet. En onder andere vertelde deze ridder wat hem overkomen was en van de poets, die ze hem gebakken hadden. En nummer twee gaf bescheid en zei: "Hou je mond maar, wij hebben elkaar niet uit te lachen; ik ben ook door het oog van die naald gegaan en dus: gedeeld leed half leed!" Daaraan voegde nummer drie toe: "Je kunt zien, dat wij door hetzelfde pek bevlekt zijn; wij kunnen elkaar de hand reiken zonder dat een van ons op de ander jaloers hoeft te zijn, want die verraadster heeft ons allemaal te pakken genomen! Toch is het niet goed, deze pil zomaar zonder meer te slikken: wij zijn geen mensen om ons te laten bespotten en om in een zak gestopt te worden. Wij zullen daarom maken, dat die afzetster, die bedriegster berouw krijgt!" En na deze woorden gingen zij met elkaar naar de koning en vertelden hem het geval.
De koning ontbood dadelijk Rosella bij zich en zei tegen haar: "Waar heb jij die kunsten geleerd, om mijn hovelingen te bedotten? Geloof jij dan niet, dat ik je dat zal laten bezuren, kwaaie meid die je bent?"
Zonder van kleur te verschieten antwoordde Rosella: "Wat ik gedaan heb was, om mij te wreken voor een onrecht mij door één van uw hof aangedaan; hoewel ik nooit iets zou kunnen doen, dat dit onrecht in voldoende mate kon goed maken!"
De koning beval haar, te zeggen, welke belediging haar aangedaan was; en zij vertelde in de derde persoon, hoeveel zij gedaan had in dienst van de prins, hoe zij hem uit de gevangenschap had bevrijd, verlost van de dood, onttrokken aan de gevaren van een tovenares en gezond en wel naar zijn land gebracht, om er vervolgens voor bedankt te worden door een toekeren van de rug, om kort te gaan door ondank: wat een belediging aan haar staat was, want zij was een vrouw van hoge rang, een dochter van een, die vele rijken onder zich telde!
Toen de koning dit relaas vernomen had, liet hij haar met grote eer plaats nemen en verzocht haar, te onthullen, wie deze liefdeloze en ondankbare wel was, die zo met haar gespot had. En zij nam een ring van haar vinger en sprak: "Wie deze ring passen zal, hij zal de verrader en trouweloze zijn, die mij in de steek liet!" En zij gooide de ring op en deze bleef steken aan de vinger van de prins, die daar aanwezig was, en zo onbewegelijk als een paal stond. En dadelijk steeg de kracht van de ring weer naar zijn hoofd en kwam het verloren geheugen in hem terug. Toen gingen zijn ogen open, herstelde zijn bloed en werd hij weer helder van geest, en hij ging gauw Rosella in zijn armen sluiten. En hij kreeg er maar niet genoeg van de keten van zijn ziel aan te trekken, hij raakte niet moe, de vaas van zijn vreugden te kussen en hij vroeg haar vergiffenis voor het verdriet, dat hij haar aangedaan had.
"Dat is niet nodig, vergiffenis te vragen," antwoordde zij, "voor dwalingen, die niet door eigen wil veroorzaakt zijn. Ik ken de oorzaak, waarom jij je Rosella vergeten was, want ik ben niet de vervloeking vergeten, welke die verloren ziel van mijn moeder mij naar het hoofd slingerde. Ik vergeef je dus en ik heb met je te doen," en zij voegde hier duizend andere lieve woordjes aan toe.
Toen de koning vernomen had, uit welk land Rosella stamde en hoeveel hij haar verplicht was om haar goede daad jegens zijn zoon, zag hij gaarne, dat zij een paartje zouden worden. Hij liet Rosella christen maken en gaf haar toen aan de prins tot vrouw. En zij werden gelukkiger dan alle anderen die ooit het juk van het huwelijk op de schouders namen en zagen tenslotte dat de mispel toch met de tijd rijpt, al wordt ze ook geplukt, wanneer ze nog bitter en hard is.
* * *
Samenvatting
Een sprookje over hoe een door de sultan ontvoerde prins bevrijd wordt. Om te genezen van een ziekte moet een Turkse sultan zich met bloed van een prins insmeren. Voor dat doel wordt Paoluccio gevangen genomen, maar de dochter van de sultan, Rosella, wordt op hem verliefd en samen vluchten ze naar Italië. Haar moeder spreekt echter de vloek uit dat de prins haar zal vergeten zodra hij voet aan wal zet.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Derde dag, negende sprookje).
Trefwoorden
giambattista basile, bruid, verliefd, prins, sultan, bloed, hoveling, vloek, italië, vergeten van de bruid, tuin, turkije, volkssprookje, ziekte, genezen
Basisinformatie
- Origineel: Rosella
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: sprookje, volkssprookje
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 21 minuten
Thema
Populair
Verder lezen