Roodkapje
Er was eens een klein boerenmeisje, en dat was zo lief als je het maar zelden meemaakt. Haar moeder was dol op haar en haar grootmoeder nog veel meer. Die goede vrouw liet een klein rood mutsje voor haar maken en dat stond haar zo aardig, dat iedereen haar Roodkapje noemde.
Op een dag, toen haar moeder koeken had gebakken, zei zij tegen haar: "Ga eens kijken hoe je grootmoeder het maakt, want ik heb gehoord dat ze ziek is; breng haar een koek en dit potje met boter."
Roodkapje ging dadelijk op weg naar haar grootmoeder, die in een ander dorp woonde.
Toen zij door het bos liep, kwam zij de wolf tegen, die haar dolgraag had willen opeten; maar hij durfde niet, omdat er in het bos een paar houthakkers aan het werk waren. Hij vroeg haar waar zij naar toe ging.
Het arme kind, dat niet besefte hoe gevaarlijk het was om te blijven luisteren naar een wolf, zei hem: "Ik ga naar mijn grootmoeder, om haar een koek te brengen en een potje boter, dat mijn moeder mij heeft meegegeven."
"Woont zij ver weg?" vroeg de wolf.
"O, ja!" zei Roodkapje, "daarginds voorbij die molen, in het eerste huis van het dorp."
"Goed," zei de wolf, "dan ga ik haar ook opzoeken. Ik neem deze weg, neem jij dan die andere, dan zullen we eens zien wie er het eerste is." De wolf rende zo hard hij kon langs de kortste weg, en het kleine meisje ging langs de weg die een eind omliep; ondertussen raapte zij hazelnootjes op, liep achter de vlinders aan en maakte boeketjes van bloemetjes die ze onderweg plukte. Het duurde niet lang of de wolf kwam bij het huis van de grootmoeder. Hij klopte aan, van: tik! tik! "Wie is daar?"
"Ik ben het, uw kleindochtertje Roodkapje," zei de wolf, terwijl hij zijn stem verdraaide, "ik kom u een koek brengen en een potje boter, dat mijn moeder heeft meegegeven."
De goede grootmoeder, die in bed lag omdat zij een beetje ziek was, riep: "Trek maar aan het klosje, dan gaat de klink vanzelf omhoog."
De wolf trok aan het klosje en de deur ging open. Hij wierp zich op de goede vrouw en verslond haar in een ommezien, want hij had al drie dagen niets gegeten. Toen deed hij de deur weer dicht, ging in het bed van de grootmoeder liggen en wachtte op Roodkapje. Een poosje daarna klopte zij op de deur, van: tik! tik! "Wie is daar?"
Roodkapje hoorde de zware stem van de wolf; eerst werd zij bang, maar omdat zij dacht dat haar grootmoeder verkouden was, antwoordde zij: "Ik ben het, uw kleindochtertje Roodkapje. Ik kom u een koek brengen en een potje boter, dat mijn moeder voor u heeft meegegeven." De wolf maakte zijn stem een beetje zachter en riep: "Trek maar aan het klosje, dan gaat de klink vanzelf omhoog." Roodkapje trok aan het klosje en de deur ging open.
Toen de wolf haar zag binnenkomen verborg hij zich diep onder de dekens en zei: "Zet de koek en het potje boter maar op de broodplank en kom bij mij in bed liggen."
Roodkapje kleedde zich uit en stapte in bed. Zij was heel verbaasd hoe haar grootmoeder er uit zag in haar nachtgewaad. Zij zei tegen haar: "Grootmoeder, wat hebt u een grote armen!"
"Dat is om je beter te kunnen omhelzen, m'n kind!"
"Grootmoeder, wat hebt u een grote benen!"
"Dat is om harder te lopen, m'n kind!"
"Grootmoeder, wat hebt u een grote oren!"
"Dat is om beter te horen, m'n kind!"
"Grootmoeder, wat hebt u een grote ogen!"
"Dat is om je beter te kunnen zien, m'n kind!"
"Grootmoeder, wat hebt u een grote tanden!"
"Dat is om je op te eten!"
Met deze woorden wierp de wolf zich op Roodkapje en verslond haar.
* * *
Samenvatting
Een sprookje van Charles Perrault.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Origineel: Le Petit Chaperon rouge
- Herkomst: Frankrijk
- Verhaalsoort: sprookje, volkssprookje, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 6 jaar
- Verteltijd: ca. 5 minuten
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen