zondag 22 december 2024

Volksverhalen Almanak


Petrea en de bloemenkeizerin


In een dorp woonden eens een man en een vrouw die geen kinderen hadden. Daar hadden ze veel verdriet van, want ze zeiden vaak tegen elkaar: "Wie zal er voor ons zorgen, als we oud zijn? Wie zal er aan ons denken, als we onze ogen voorgoed gesloten hebben?"
Op een dag, ze waren juist aan het eten, moest de man er weer aan denken en hij zei tegen zijn vrouw: "Als wij dan geen kinderen hebben die later voor ons kunnen zorgen, als wij geen zoon of dochter hebben die later om ons zal treuren, dan moeten we aan elkaar denken. We zullen elkaar een belofte doen: Als één van ons eerder sterft, blijft de ander tot aan zijn dood alleen!"
De vrouw was het daarmee eens: "Je hebt gelijk, we zullen elkaar trouw blijven tot in de dood."
En zo beloofden ze elkaar eeuwige trouw tot in het graf. De man beloofde nooit meer te zullen, trouwen als hij weduwnaar zou worden en de vrouw beloofde ook nooit meer te zullen trouwen als ze weduwe werd.
Helaas stierf de man toen hij nog vrij jong was. Huilend begroef zijn vrouw hem. Daarna leefde ze eenzaam zoals ze haar man had beloofd. Ze zorgde voor het huishouden en de tuin, die vol bloemen stond. Dat was haar enige plezier. Op een dag, toen ze in de tuin aan het werk was, klopte er een oude man met witte haren aan haar deur. Niemand in het dorp had hem onderdak willen geven en nu smeekte hij de jonge weduwe om een slaapplaats. De vrouw nodigde hem gastvrij binnen en zei: "Kom binnen, oudje, kom binnen en rust hier wat uit. Ik zal dadelijk wat eten voor je klaarmaken."
De vrouw verzorgde de man goed en na het eten praatten ze nog wat met elkaar. Zij vertelde van vroeger, tot het gesprek op kinderen kwam en zuchtte toen: "We hadden ze graag gehad, maar mijn man is gestorven en ik bleef alleen achter."
Toen vroeg de oude man: "Je bent toch nog jong, waarom hertrouw je niet?"
De vrouw antwoordde: "Omdat ik mijn man beloofd heb, voor hij stierf, alleen te blijven."
De oude man dacht een poosje na en zei toen: "Ik zal je een goede raad geven, zodat je niet meer eenzaam zult zijn. Ik heb gezien dat je tuin vol bloemen staat. Loop drie dagen bij zonsopgang om de bloemen heen en ruik aan iedere bloem, sla er niet één over en dan zul je zien, dat je er geen spijt van zult krijgen."
De volgende morgen nam de man hartelijk afscheid van de vrouw en plotseling was hij verdwenen, alsof hij van de aardbodem weggevaagd was. De weduwe rende de tuin in, liep om de bloemen heen, rook aan iedere bloem en keerde tevreden naar huis terug. Plotseling voelde ze zich veel vrolijker. De tweede dag ging ze weer de tuin in en de derde dag ging ze voor de derde maal bij zonsopgang de tuin in. Toen wachtte ze geduldig op wat er zou gebeuren. Maar na verloop van tijd hoefde ze niet meer te wachten. Na negen maanden bracht ze een zoontje ter wereld. Nauwelijks deed hij zijn ogen open of hij begon hartverscheurend te huilen. Zijn moeder sprak lieve woordjes tegen hem, wiegde hem, en beloofde hem gouden bergen, maar alles tevergeefs. Haar zoontje bleef huilen. Toen de weduwe zich geen raad meer wist, stond plotseling de grijsaard voor de deur. De weduwe nodigde hem uit om binnen te komen: "Kom binnen, oudje, kom binnen, maar je zult hier geen rust vinden. Ik heb zelf de hele nacht niet geslapen. Ik bracht een zoon ter wereld en hij is zo mooi als de zon, maar hij huilt hartverscheurend."
De oude man ging bij de wieg zitten en fluisterde lieve woordjes tegen de jongen:
"Huil niet, jongen, want ik zal een keizer van je maken, zoals de wereld nog niet gekend heeft."
Maar het jongetje hield niet op met huilen en daarom bleef de oude man doorpraten.
"Huil niet, jongen, huil niet, dan geef ik je Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin, tot vrouw."
Nauwelijks had de jongen deze woorden gehoord, of hij werd stil en sliep in als een roos.
Pas toen kon de weduwe voor de oude man zorgen. Hij bleef een dag bij haar en werd peetvader van de jongen, die de naam Petrea kreeg. Toen nam hij afscheid van de weduwe met de woorden:
"Als Petrea iets nodig heeft, dan moet hij naar mijn oudste broer in het naburige dorp gaan. Die zal hem raad geven." Plotseling was hij verdwenen, alsof hij door de aardbodem was opgeslokt. De weduwe haastte zich naar de kamer van haar zoontje, die in zijn wieg lag. Ze zong een liedje voor hem en haar zoon groeide zienderogen. Op één dag groeide hij net zoveel als een ander in een heel jaar; na een week was hij groter dan een andere jongen van zeven jaar. En hij begon al naar zijn bruid te vragen. "Moeder, waar is ze en hoe heet ze?"
Zijn moeder schrok, nauwelijks was hij op de wereld gekomen of hij wilde haar alweer verlaten. En daarom zei ze: "Hoe zou ik dat moeten weten, jongen. Ik denk nog niet aan een bruid voor jou."
Maar de lieve Petrea dacht wel aan haar. Na een week vroeg hij weer:
"Moeder, zeg me, wie is mijn bruid en hoe heet ze?" Zijn moeder draaide er weer omheen net als de eerste keer: "Hoe moet ik dat weten, jongen, je hebt nog tijd genoeg om te trouwen."
Maar de lieve Petrea wilde niet wachten. Na een week vroeg hij voor de derde maal:
"Moeder, hoe heet mijn bruid en waar is ze? Als je het mij niet zegt ga ik de wijde wereld in en dan zal ik haar we.1 vinden zonder jouw hulp."
Toen schrok de moeder erg en ze zei hem de waarheid: "Je bruid heet Roos Rosalinde, de keizerin van de bloemen. Maar wie het is en waar je haar kan vinden, dat weet ik werkelijk niet, dat zou je aan de broer van je peetvader moeten vragen." Toen werd Petrea blij:
"Dan ga ik naar hem toe, moedertje, wilt u me voor drie dagen eten meegeven, morgenvroeg ga ik op weg." Wat kon de arme moeder doen? Met tranen in haar ogen liep ze 's morgens vroeg met hem mee naar de poort en ze zei:
"Kom snel weer terug, jongen, zodat ik hier niet te lang alleen blijf."
Petrea wierp zijn vaders herdershemd over zijn schouders, zette zijn vaders herdershoed op en stopte zijn vaders her-dersfluit in zijn knapzak en aan de poort riep hij nog: Tk kom spoedig terug, moeder en dan met mijn bruid! Dan zult u niet meer alleen zijn."
En toen ging hij moedig op weg naar het naburige dorp. De eerste, die hij tegenkwam was de oudste broer van zijn peetvader. Petrea groette hem. "Goedendag peetoom!" De oude man had hem al verwacht. "Dag Petrea, waar ga je naar toe?"
"Mijn bruid zoeken, die mijn peetvader me beloofd heeft. Ze heet Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin, maar ik weet niet, waar ik haar kan vinden. Kunt u me geen raad geven?" De oude man schudde zijn hoofd:
"Dat kan ik niet, Petrea, want dat weet ik ook niet. Maar breng de nacht bij mij door, ik heb honderd bijen. 's Morgens vliegen ze weg en als ze 's avonds terugkomen, zijn ze wel door honderd landen gevlogen, misschien dat één van de bijen het ons'kan vertellen."
's Avonds kwamen de bijen terug en de volgende morgen vroeg de oude man hen:
"Zeg eens, bijen, weten jullie niet waar Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin, woont?" De bijen wisten het niet.
"Wij kunnen u niet helpen, meester, hoewel we door honderd landen gevlogen zijn, hebben we nog nooit van haar gehoord."
"Dan kunnen we je niet helpen, Petrea, dan moet je naar mijn middelste broer toe gaan. Hij woont in het naburige dorp. Misschien dat hij het je kan vertellen. In zal je een koperen zweep meegeven. Als je de zweep laat knallen, komt er een koperen paard naar je toe en dat zal je koperen kleren geven. En op hetzelfde ogenblik ben je daar, waar je zijn moet. Misschien kun je hem gebruiken."
Petrea bedankte de oude man, kuste zijn hand, stak de zweep in zijn knapzak en ging vrolijk op weg naar het naburige dorp. De eerste die hij daar tegenkwam, was de middelste broer van zijn peetvader. Petrea groette hem: "Goedendag peetoom." De oude man had hem al verwacht. "Dag Petrea, zeg eens, waar ga je naar toe?" Petrea antwoordde:
"Mijn bruid zoeken, die mijn peetvader mij beloofd heeft. Ze heet Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin. Maar ik weet niet waar ik haar kan vinden. Kunt u me geen raad geven?" De oude man schudde zijn hoofd:
"Nee, dat kan ik helaas niet, want dat weet ik niet. Maar breng de nacht bij mij door. Ik heb tweehonderd bijen. 's Morgens vliegen ze weg en als ze 's avonds terugkomen hebben ze door tweehonderd landen gevlogen, misschien dat één van de bijen het ons kan vertellen."
's Avonds kwamen de bijen terug en de volgende morgen vroeg de oude man: "Zeg eens, bijen, weten jullie niet waar Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin woont?" De bijen wisten het niet:
"Wij kunnen u niet helpen, meester, hoewel we door tweehonderd landen gevlogen zijn, hebben we nog nooit van haar gehoord."
Toen zei de oude man tegen Petrea: "Dan kunnen we je niet helpen, Petrea, dan moet je naar onze jongste broer gaan. Hij woont in het naburige dorp. Misschien kan hij je helpen, want hij heeft jou de bruid beloofd. Ik zal je een zilveren teugel meegeven. Als je daar aan trekt, komt er een zilveren paard. Het zal je zilveren kleren brengen en op hetzelfde ogenblik ben je daar, waar je zijn wilt. Misschien kun je hem gebruiken."
Petrea bedankte hem, kuste de hand van de oude man, stak de zilveren teugel in zijn knapzak en ging vrolijk op weg naar het naburige dorp. De eerste die hij tegenkwam, was zijn peetvader. Petrea groette hem: "Goedendag peetvader." De oude man had hem al verwacht. "Dag Petrea, vertel eens, waar ga je naar toe?"
Petrea antwoordde: "Mijn bruid zoeken, die u me beloofd hebt toen ik nog in de wieg lag. Maar ik weet niet, waar ik haar kan vinden. Kunt u me geen raad geven?"
De oude man schudde zijn hoofd: "Dat weet ik helaas niet, Petrea. Ik heb een keer over Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin horen vertellen. Maar breng de nacht bij mij door. Ik heb driehonderd bijen. 's Morgens vliegen ze weg en als ze 's avonds terugkomen hebben ze door driehonderd landen gevlogen. Misschien dat één van de bijen het ons kan vertellen."
's Avonds kwamen de bijen terug en de volgende morgen vroeg de peetvader van Petrea:
"Zeg eens, bijen, weten jullie waar Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin woont?" De bijen wisten het niet.
"Wij kunnen u niet helpen, meester, hoewel we door driehonderd landen gevlogen zijn, hebben wij nog nooit van haar gehoord. Maar wacht nog een ogenblik, we zijn nog niet allemaal thuis. Eén van ons moet nog komen!"
En inderdaad, er waren maar tweehonderdnegenennegentig bijen, de driehonderdste kwam pas tegen de morgen. De oude man vroeg aan de bij: "Waar ben je toch naar toe gevlogen, dat je zo laat bent?"
"Wees niet boos, meester, ik was bij de bron van de mooie Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin, maar toen kwam het dienstmeisje en die sloeg me met een emmer en brak mijn vleugel, daarom ben ik nu pas hier." De oude man riep verheugd:
"Dus je weet waar Roos Rosalinde woont? Dat is prachtig, jij brengt mijn petekind erheen."
Terwijl het bijtje uitrustte, nam de oude man afscheid van Petrea:
"Ik kan niets meer voor je doen, Petrea, je moet maar met de bij meegaan naar de bron. Daar moet je je verder alleen zien te redden. Ik zal je een gouden koord meegeven, als je daar mee schudt komt er een gouden paard en dat zal je gouden kleren brengen. Op hetzelfde ogenblik ben je daar, waar je zijn wilt. Misschien kun je het gebruiken." Petrea bedankte zijn peetvader, kuste zijn hand, stak het koord in zijn knapzak en ging vrolijk op pad. De bij met de gebroken vleugel wees hem de weg.
De bij vloog over bergen en dalen, rivieren en beekjes, hij vloog de hele dag door, tot hij 's avonds bij de bron kwam. Vanaf de bron liep een pad naar een prachtig kasteel en in dit kasteel zat bij het raam een beeldschoon meisje. Het bijtje met de gebroken vleugel zei:
"Dat is Roos Rosalinde, de bloemenkeizerin, Petrea. Maar zorg ervoor, dat ze je nog niet ziet. Wacht hier bij de bron en dan zul je wel zien, wat er gebeurt."
Petrea bedankte de bij, ging in het gras zitten, pakte de herdersfluit uit zijn knapzak en begon te spelen. Nauwelijks had hij er op geblazen, of het hart van Roos Rosalinde begon sneller te kloppen. Ze riep het dienstmeisje en zei tegen haar:
"Ga eens gauw kijken, wie daar zo mooi speelt en kom het me dan dadelijk vertellen!"
Het dienstmeisje liep naar buiten. Toen ze bij de bron kwam en de knappe Petrea zag, bleef ze als aan de grond genageld staan. Zo'n knappe jongen had ze nog nooit gezien. Drie maal moest Roos Rosalinde haar roepen, voor ze terugkwam en haar vertelde wat ze gezien had.
"Bij onze bron zit een knappe jongeman, hij draagt een herdershemd en een herdershoed en hij speelt op een herdersfluit, hij speelt erg mooi."
Roos Rosalinde dacht een poosje na en zei: "Zeg eens, meisje, kunnen wij niet een knecht gebruiken?"
Het meisje zei verheugd: "Ja, wij kunnen een knecht gebruiken, edele keizerin, wij hebben niemand die voor de varkens zorgt."
Roos Rosalinde zei: "Goed, ga naar hem toe en vraag of hij bij ons wil komen werken."
Het dienstmeisje ging naar de bron, bracht de boodschap van haar meesteres over en nam Petrea mee naar de varkens.
"Je moet ze op de wei achter het bos hoeden, slapen kun je in het hooi en iedere avond moet je voor ons wat op je fluit spelen. Je zult zien, dat je er geen spijt van krijgt dat je voor ons bent gaan werken."
Petrea deed zijn werk zo goed als hij kon en iedere avond speelde hij op zijn fluit. Roos Rosalinde luisterde voor het raam met veel plezier naar hem. Ze had Petrea echter nog nooit gezien. Zij was tenslotte de bloemenkeizerin en hij was maar een gewone knecht!
Op een dag, het was zaterdag, bracht het dienstmeisje Petrea zijn avondeten en zei: "Morgen is hier vlak in de buurt een groot feest. De dochter van de groene keizer gaat trouwen en onze meesteres zal er ook heen gaan. Zorg dat je goed gekleed bent, want ze zei, dat ze even bij je langs zou komen als ze naar het feest gaat."
Maar Roos Rosalinde reed het bos, waar Petrea de varkens hoedde, voorbij en vergat de knecht. Petrea zag alleen dat ze hem in de koets voorbijvloog.
"Hoe hard ze ook gaat," zei Petrea tot zichzelf, "ik haal haar wel in."
Hij pakte uit zijn knapzak de koperen zweep, die hij van de eerste oude man had gekregen en liet de zweep knallen. Nauwelijks had hij dat gedaan, of hij hoorde een bulderend geluid van paardenhoeven en voor hem stond een koperen paard. Over het zadel lagen koperen kleren. Petrea trok zijn herdershemd uit, gooide zijn herdershoed af en trok de koperen kleren aan. Hij zag er uit als een heer, zijn eigen moeder zou hem zo niet herkennen. Hij sprong in het zadel en bij het paleis van de groene keizer haalde hij Roos Rosalinde al in. Op het gras achter het paleis dansten de bruiloftsgasten. Jongens en meisjes hielden elkaar bij de schouders vast en draaiden in een grote kring. Toen Roos Rosalinde er aan kwam, maakten alle jongens een plaats voor haar vrij, maar Petrea was sneller. Hij sprong van zijn paard, ging naar Roos Rosalinde toe, legde zijn hand op haar schouders en danste de hele avond met haar. Roos Rosalinde wist niet, wie de man in de koperen kleren was en ze begon hem uit te horen: "Wie ben jij, knappe jongeling?" Petrea antwoordde:
"Een jongeling in koperen kleren, zoals u ziet, mooie keizerin!"
Maar Roos Rosalinde wilde nog meer weten: "En waar kom je vandaan?" Petrea antwoordde naar waarheid: "Uit een paleis, dat u ook kent, mooie keizerin." Roos Rosalinde was erg verbaasd. Ze herinnerde zich niet in welk paleis ze zo'n knappe jongeman gezien had. Ze trok een ring van haar vinger en gaf hem aan Petrea: "Doe deze ring om, zodat ik je de volgende keer kan herkennen."
Petrea nam de ring, bedankte haar en nam toen afscheid. Voor Roos Rosalinde er erg in had, zat hij al in het zadel en ging hij er als de wind vandoor. Het hart van Roos Rosalinde brandde van verlangen. Treurig ging ze naar huis. Toen ze het bos, waar haar varkens gehoed werden, voorbijreed zat Petrea alweer in zijn herdershemd fluit te spelen. Aan zijn vinger glansde een prachtige ring.
Het dienstmeisje merkte de volgende dag de ring dadelijk op: "Waar heb je die ring vandaan?"
Petrea antwoordde naar waarheid: "Ik kreeg hem!"
Het dienstmeisje was zeer verbaasd en zonder te aarzelen liep ze naar Roos Rosalinde.
"Onze varkenshoeder heeft uw ring, edele keizerin! Hij beweert dat hij die gekregen heeft." Roos Rosalinde zei boos tegen het dienstmeisje: "Wat vertel je me daar! Hoe zou hij aan mijn ring komen? Waarschijnlijk vond hij ergens een ring en loopt hij er nu mee te pronken."
Het dienstmeisje had er zo haar eigen gedachten over. Na een week, het was weer zaterdag, bracht ze Petrea zijn avondeten en zei: "Morgen is hier in de buurt weer een groot feest. De dochter van de blauwe keizer gaat trouwen en onze meesteres gaat er ook heen. Zorg ervoor, dat je goed gekleed bent. Ze zei dat ze even bij je langs zou komen, als ze naar het feest gaat."
Maar Roos Rosalinde reed het bos voorbij en dacht niet meer aan de varkenshoeder en zijn ring. Petrea zag alleen nog, hoe de koets achter de kromming van de weg verdween. "Al rijdt ze nu nog zo hard," zei hij, "ik haal haar wel in." Hij pakte uit zijn knapzak de zilveren teugel die hij van de tweede oude man had gekregen en trok er aan. Nauwelijks had hij dat gedaan, of hij hoorde een bulderend geluid van paardenhoeven en voor hem stond een zilveren paard. Over het zadel lagen zilveren kleren. Petrea deed zijn herdershemd uit, zette zijn hoed af en trok de zilveren kleren aan. Hij zag eruit als een zilveren prins. Zijn eigen moeder zou hem zo niet herkend hebben. Hij sprong zonder aarzelen in het zadel van het zilveren paard en bij het slot van de blauwe keizer haalde hij Roos Rosalinde al in. Op het gras achter het paleis dansten de bruiloftsgasten. De jongens en meisjes hielden elkaar bij de schouders vast en draaiden in een grote kring. Toen Roos Rosalinde er aan kwam, maakten alle jongens een plaats voor haar vrij, maar Petrea was sneller. Hij sprong van zijn paard, ging naar Roos Rosalinde toe en danste de hele avond met haar.
Roos Rosalinde wist niet, wie de jonge prins in de zilveren kleren was en ze begon hem uit te horen: "Wie ben je, knappe jongeling?"
"Een jongeman in zilveren kleren, zoals u ziet, mooie keizerin!"
Maar Roos Rosalinde wilde meer weten: "En waar komt u vandaan?" En Petrea antwoordde naar waarheid: "Uit een paleis dat u ook kent, mooie keizerin." Roos Rosalinde was erg verbaasd, want ze kon zich niet herinneren in welk paleis ze zo'n knappe jongeman had gezien. Ze nam haar halsdoek af en gaf hem aan Petrea: "Doe deze doek om, zodat ik je de volgende keer zal herkennen."
Petrea bedankte haar en nam afscheid. Voor Roos Rosalinde zich kon bezinnen, zat hij al op zijn paard en ging hij er als de wind vandoor.
Het hart van Roos Rosalinde brandde van verlangen. Heel treurig ging ze naar huis terug. Toen ze het bos, waar haar varkens gehoed werden, voorbijreed, zat Petrea alweer in zijn herdershemd fluit te spelen. Om zijn hals droeg hij een prachtige doek.
Het dienstmeisje merkte de doek de volgende dag dadelijk op. Ze vroeg aan Petrea: "Hoe kom je aan die doek?"
Petrea antwoordde naar waarheid: "Ik heb hem gekregen!"
Het dienstmeisje keek zeer verbaasd en liep zonder te aarzelen naar Roos Rosalinde:
"Onze varkenshoeder draagt uw halsdoek. Hij beweert dat hij hem gekregen heeft!"
Maar Roos Rosalinde riep boos tegen het meisje: "Wat vertel je me daar, dom kind? Hoe zou hij aan mijn doek komen? Waarschijnlijk heeft hij ergens een doek gevonden en loopt hij daar nu mee te pronken!"
En ze wilde er niet verder over praten. De hele dag liep ze te denken, wie die knappe jongeman in zijn zilveren kleren toch wel geweest kon zijn.
Het dienstmeisje dacht er het hare van. En toen Roos Rosalinde aan het eind van de week voor de derde maal naar een bruiloft toe ging zei het dienstmeisje: "Ik weet, dat u verdriet hebt, edele keizerin. Als u wilt zal ik u raad geven, zodat u de jongeman herkent." Roos Rosalinde riep blij:
"Vertel het me, want ik denk de hele dag aan hem." En het dienstmeisje zei:
"Dit keer moet u de onbekende jongeman uw handschoen geven. Maar aan de handschoen moet u wat zegellak doen en als u hem de handschoen geeft, kus hem dan op zijn voorhoofd en druk de zegellak in zijn nek. Dan zult u hem heel eenvoudig aan de zegellak herkennen!" Roos Rosalinde vond dit een goed idee: "Goed, ik probeer het!"
En ze begon zich op de derde bruiloft voor te bereiden. Intussen bracht het dienstmeisje Petrea zijn eten en ze zei: "Morgen zal hier in de buurt weer een groot feest zijn en onze meesteres gaat erheen. Zorg dat je goed gekleed bent; ze zei dat ze even bij je langs zou gaan als ze naar het feest gaat." Maar toen Roos Rosalinde door het bos reed, dacht ze niet meer aan de varkenshoeder en de halsdoek. Petrea zag alleen nog, dat de koets een wolk van stof achterliet. "Al rijdt ze nu nog zo hard," zei hij tot zichzelf, "ik haal haar wel in."
Hij pakte uit zijn knapzak het gouden koord en schudde ermee. Nauwelijks had hij dat gedaan of hij hoorde een bulderend geluid van hoefgetrappel en voor hem stond een gouden paard. Over het zadel lagen gouden kleren. Petrea trok zijn hemd uit, zette zijn hoed af en trok de gouden kleren aan. Hij zag eruit als een keizer, zijn eigen moeder zou hem zo niet herkennen. Hij sprong zonder aarzelen in het zadel van het gouden paard en bij het paleis van de rode keizer haalde hij Roos Rosalinde al in. Op het gras achter het paleis dansten de bruiloftsgasten. De jongens en meisjes hielden elkaar bij de schouders vast en draaiden in een grote kring. Toen Roos Rosalinde eraan kwam maakten alle jongens een plaatsje voor haar vrij, maar ook dit keer was Petrea sneller. Hij sprong van zijn paard, ging naar Roos Rosalinde en danste de hele avond met haar.
Roos Rosalinde wist niet, wie de knappe jonge keizer in de gouden kleren was en ze begon hem uit te horen: "Wie ben jij, hoogstaande jongeling?" Petrea antwoordde: "Een jongeman in gouden kleren, mooie keizerin!" Maar Roos Rosalinde wilde nog meer weten: "En waar kom je vandaan?" En Petrea antwoordde naar waarheid: "Uit een paleis dat u ook kent, mooie keizerin!" Roos Rosalinde was zeer verbaasd, ze kon zich niet herinneren in welk paleis ze zo'n knappe jongeman had gezien. Ze trok haar handschoen uit en gaf hem aan Petrea. "Trek deze handschoen aan, knappe jongeman, zodat ik je de volgende keer kan herkennen."
En voor Petrea haar kon bedanken en afscheid van haar kon nemen, nam ze zijn hoofd en kuste hem op zijn voorhoofd, terwijl ze de zegellak in zijn nek drukte. Petrea merkte daar niets van. Hij bedankte de keizerin, sprong in het zadel en ging er als de wind vandoor. Het hart van Roos Rosalinde brandde van verlangen. Heel verdrietig ging ze naar huis. Toen ze door het bos reed, waar haar varkens gehoed werden, zat Petrea alweer in zijn hemd en met zijn hoed op fluit te spelen. De witte handschoen stak tussen zijn riem.
Het dienstmeisje merkte de handschoen de volgende dag dadelijk op. Ze vroeg aan Petrea: "Hoe kom je aan die handschoen?" En Petrea antwoordde naar waarheid: Tk heb hem gekregen."
En toen was het voor het dienstmeisje een duidelijke zaak. Ze ging naar Roos Rosalinde en zei:
"Onze varkenshoeder heeft uw handschoen, edele keizerin! Hij beweert hem gekregen te hebben." Maar Roos Rosalinde riep boos tegen haar: "Wat vertel je me nu, dom meisje! Hoe zou hij aan mijn handschoen moeten komen? Waarschijnlijk heeft hij die handschoen ergens gevonden en loopt hij er nu mee te pronken. Ik heb de handschoen gegeven aan de jonge keizer in de gouden kleren."
Maar het dienstmeisje hield voet bij stuk. "Laat hem bij u komen, dan kunt u het zelf zien!" Roos Rosalinde wilde daar eerst niets van horen, maar tenslotte stemde ze toe. "Goed, laat hem bij mij komen!"
Het dienstmeisje liet Petrea halen en de varkenshoeder verscheen een poosje later in het paleis. Hij droeg zijn herderskleren en in zijn hand had hij zijn fluit. Hij nam zijn hoed af en maakte een buiging voor Roos Rosalinde en zei: "Wat kan ik voor u doen, edele keizerin?" Roos Rosalinde viel boos tegen hem uit: "Jij zou mijn ring, mijn halsdoek en mijn handschoen hebben. Van wie heb je die spullen weggenomen? Spreek!"
Petrea antwoordde naar waarheid: "Die spullen heb ik van niemand weggenomen, edele keizerin. Ik heb ze zelf gekregen." En toen werd Roos Rosalinde woedend. "Dat is niet waar, je hebt alles gestolen! Geef ze dadelijk terug, anders laat ik je onthoofden." Maar Petrea schudde zijn hoofd:
"Nee, ik geef niets terug, edele keizerin, ik heb al die dingen gekregen en ik geef ze aan niemand anders. Dan laat ik me liever onthoofden!"
En hij boog zijn hoofd. Toen hij dat deed, glinsterde er iets in zijn nek.
Roos Rosalinde herkende haar zegellak. "Dus je bent het toch, mijn statige jongeling!" Petrea ging staan, trok zijn herdershemd uit, zette zijn herdershoed af en voor Roos Rosalinde stond de statige jongeling in de gouden kleren.
"Ja, edele meesteres, ik ben het. Deze ring kreeg ik van u bij onze eerste dans, deze halsdoek bij de tweede dans en deze handschoen bij de derde dans."
Roos Rosalinde's hart sprong open van geluk en liefde. Ze reikte Petrea haar beide handen, drukte een kus op zijn voorhoofd en zei:
"Als ik jou de ring gegeven heb, als ik jou de halsdoek en de handschoen gegeven heb, dan geef ik je ook mijn hart en bovendien het halve keizerrijk."
Binnen drie dagen vond er een prachtig huwelijk plaats en na het huwelijk leefden ze gelukkig en tevreden. Tot op de dag van vandaag zijn ze de keizer en de keizerin van alle bloemen op de wereld.
*   *   *
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen