Peruonto
Een respectabele vrouw in Casoria, genaamd Ceccarella, had een zoon, die Peruonto heette, de rampzaligste dagdief, de grootste ezel, de ergste vlegel, die de natuur ooit had voortgebracht. Het hart van de moeder was er zwarter door dan de vuilste poetslap en zij vervloekte iedere dag het ogenblik, dat zij deze sukkel, die geen knip voor de neus waard was, ter wereld gebracht had. Maar de arme vrouw had goed praten en schelden en schreeuwen; de luiaard deed of hij niets hoorde en getroostte zich geen enkele moeite haar ook maar enigszins van dienst te zijn. Zij gaf hem ontelbare uitbranders, een massa draaien om zijn oren, herhaalde eindeloos: "Ik heb je al honderd keer gezegd en ik zeg het je nog eens." Zij schold hem vandaag uit en morgen zou ze nog schreeuwen, en eindelijk porde zij hem aan, naar het bos te gaan, om hout te halen. "Het is nu tijd, om wat te eten," sprak zij, "ga hout halen, maar blijf onderweg niet treuzelen en kom dadelijk terug, want ik wil wat kool stoven, om dit ellendige leven voort te slepen!"
De luilak Peruonto sleepte zich voort als een ter dood veroordeelde; hij ging en bewoog zich voort als een die op eieren loopt, met tegenzin, stap voor stap, heel langzaam in de richting van het bos. Toen hij op een wei kwam, waardoor een rivier murmelend en pruttelend tegen de enkele onbescheiden stenen stroomde, die haar de weg wilden versperren, trof hij drie jongelui aan, die een matras van het gras en een hoofdkussen van een kei gemaakt hadden en zo in de brandende zon, die loodrecht op hen scheen, als ontzield lagen te slapen. Peruonto zag, dat de arme jongens haast smolten in die zonnegloed en werd bevangen door medelijden; hij hakte met de bijl, die hij bij zich had, wat eikentakken af en vlocht een fijne overkapping boven hun hoofden. Op dat ogenblik werden de drie jongelingen wakker - die zoons van een fee waren - en uit dankbaarheid voor de vriendelijke welwillendheid van Peruonto gaven zij hem deze toverkracht: dat alles zo zou gebeuren als hij het vroeg.
Daarna vervolgde Peruonto zijn weg naar het bos, waar hij zoveel hout kapte dat er een kar voor nodig zou zijn, om het te vervoeren. En toen hij zag dat het hem onmogelijk was alles op zijn schouders te laden, ging hij er schrijlings op zitten en sprak: "Goeie genade, als deze takkenbos mij nu eens zo te paard droeg!" En daar begon de bos hout in beweging te komen als een echt raspaardje, en bij het paleis van de koning gekomen maakte hij daar een rondritje en galoppeerde, dat het een wonder was. De hofdames, die aan een venster zaten, gingen, toen zij dat vreemde geval zagen, vlug de koningsdochter, Vastolla, roepen. Deze kwam ook aan het raam en toen ze de rondspringende takkenbos zag, barstte zij in schateren uit, terwijl niemand zich kon herinneren, haar voordien ooit te hebben zien lachen. Peruonto keek op en sprak, toen hij merkte, dat zij hem uitlachte: "Heila Vastolla, pas maar op, dat jij geen kind krijgt van deze dwaas!"
Na deze woorden gaf hij de takkenbos met zijn schoenen de sporen en reed in duivelse galop regelrecht naar zijn huis, met een massa straatjongens achter zich aan, die schreeuwden en hem hoonden, zodat zij hem zeker met koolstronken en andere rommel dood gegooid zouden hebben, als zijn moeder hem niet vlug binnen gelaten en de deur vergrendeld had.
Vastolla, die zich misselijk ging voelen en telkens de neiging had flauw te vallen, bemerkte waar zij aan toe was. Zo goed zij kon hield zij haar toestand geheim, doch tenslotte was het haar niet meer mogelijk, zodat haar vader, de koning, ook merken ging wat er gaande was. En radeloos riep hij zijn Raad bijeen en sprak: "Jullie weten al dat de naam van mijn eer aan het afnemen is; reeds weten jullie dat mijn dochter de inktpot geleverd heeft, om mijn schande in het boek der schande op te tekenen; jullie weten reeds om welke reden mijn voorhoofd rimpels van zorgen vertoont; om haar toestand. Daarom, spreekt en geeft mij raad! Ik zelf zou de mening toegedaan zijn, haar ziel uit haar lichaam te laten ontsnappen voordat zij een ellendig kind baart. Ik zou grote lust hebben haar eerder de pijnen van een terechtstelling dan de weeën van een geboorte te laten lijden; ik zou van gedachte zijn haar eerder uit deze wereld te laten gaan dan dat uit haar het kroost komt!"
De raadgevers, allen personen die meer gestudeerd dan wijn gedronken hadden, gaven als antwoord: "Waarlijk, zij verdient een strenge tuchtiging en van de zorgen, welke zij op uw hoofd geladen heeft, moest men het handvat maken van het mes, dat haar het leven zou ontnemen. Niettemin, indien wij haar tijdens haar zwangerschap doden, zal de vermetele door de mazen van het net ontglippen, die u in deze onaangename toestand heeft gebracht. Laat ons daarom wachten, tot de geboorte heeft plaats gehad; laten wij dan ontdekken, wie de vader van deze schanddaad is, om vervolgens te overpeinzen en met wijsheid te besluiten, wat met haar gedaan moet worden." De koning aanvaardde deze raad, want hij zag wel, dat zij met rechtvaardigheid en wijsheid gesproken hadden. Hij zag er dus van af haar te doden en besloot: "Laat ons de uitslag van deze zaak afwachten!"
Zoals de hemel beschoren had kwam het uur der geboorte en zonder veel pijn, heel gemakkelijk, reeds bij het eerste blazen in de tuit van het flesje, bracht Vastolla twee flinke jongens ter wereld, gelijk aan twee lekkere tomaten.
De koning, die ook zwanger was - maar van woede - riep zijn raadslieden, om op hun beurt met iets voor de dag te komen; en sprak: "Ziezo, mijn dochter heeft gebaard: nu is de tijd gekomen, om haar de slag toe te brengen!" - "Nee," antwoordden die oude wijzen en hun streven was steeds, tijd aan de tijd te geven, "nee, laat ons wachten, tot de knaapjes groot zijn, om dan in staat te wezen, de gelaatstrekken van de vader te herkennen." En de koning, die geen besluit nam zonder de aanwijzing van de raad, uit vrees verkeerd te handelen, trok de schouders op, had geduld en wachtte.
Toen de kinderen zeven jaren oud waren, spoorde hij de raadslieden opnieuw aan, de bijl aan de stam te brengen en het juiste punt te kiezen om de stelling aan te binden. En een van hen ried aan: "Daar u uw dochter niet hebt kunnen uithoren, om de naam te vernemen van de valsemunter, die uw kroon heeft vervalst, zo zullen wij de schande tot klaarheid brengen. Moge het u daarom behagen, te ordonneren, dat men een groot gastmaal aanricht, waarop ieder, die een titel draagt en iedere edelman moet verschijnen; en laat ons scherp opletten, wien de kindertjes het meeste genegen zijn, gedreven door de natuur, want die zal ongetwijfeld de vader zijn en wij zullen hem dan dadelijk onschadelijk maken."
Deze raad beviel de koning. Dus werd het banket aangericht. Alle personen van aanzien en rang kregen een uitnodiging en na het maal werden zij op een rij geplaatst en voor hen liet men de kinderen lopen. Maar deze besteedden er hoegenaamd geen aandacht aan, wat de koning zo ziedend maakte, dat hij zijn lippen stuk beet en van woede op de grond stampte. Toen zeiden de raadslieden tegen hem: "Kalm, majesteit, beteugelt uw woede, laat ons morgen weer een banket houden en dan niet meer met lieden van hoge rang, doch met mensen van lage afkomst. Want misschien zullen wij, daar de vrouw zich gaarne aan het lage hecht, onder messenmakers, rozenkransenverkopers en venters van kammen de oorzaak van uw woede vinden, welke wij niet gevonden hebben onder de edellieden."
Deze redenering overtuigde de koning en hij beval dat men het tweede banket zou aanrichten. Daar kwamen op hoog bevel alle armoedzaaiers, smulpapen, verlopen sujetten, deugnieten, straatslijpers, baliekluivers, bootwerkers, schobbejakken, kleerkopers en volk met voorschoten en klompen aan, die er in de stad te vinden waren. Deze nu namen, alsof zij evenveel edelgeborene graven waren, plaats aan een buitengewoon lange tafel en begonnen te schransen voor twee.
Nu spoorde Ceccarella, die van deze verordening hoorde, haar zoon aan, ook naar het feestje te gaan en zij bleef zo aandringen, dat Peruonto zich toen begaf naar het smulhuis. Doch hij was nog maar amper verschenen, of die aardige kinderen klampten zich aan hem vast, zij omarmden hem innig en waren onuitsprekelijk lief voor hem. De koning, die dit aanschouwde, trok zich de baard uit, toen hij ontdekte, dat de boon in deze Driekoningenkoek, de prijs in deze loterij ten deel gevallen was aan een lelijke lummel, die je misselijk maakte, alleen al wanneer je naar hem keek; die, behalve dat zijn haar van zwart fluweel was, ogen van een uil, een neus van een papegaai en de mond van een aap had; die blootsvoets en in lompen liep, waar door heen je zijn blote lichaam zien kon. Hij trok een diepe zucht uit zijn borst en riep uit: "Foei, wat voor smaak heeft die kwaaie meid van een dochter van mij gehad, dat zij haar zinnen op dit zeemonster zette? Wat voor smaak, om zich af te geven met die bokkenpoot? O lelijke, verblinde dochter van mij, wat is er met je gebeurd? Moest jij een domme koe worden, om verliefd te worden op een varken, zodat ik mij kwaad maak als een ram! Maar laten wij niet langer talmen! Waarom zouden wij wachten? Laat hij de straf krijgen, die hij verdient. Straft hem op de manier die jullie bepalen en verwijdert hem uit mijn ogen, want ik kan hem niet meer verdragen.
De raadslieden staken dus de hoofden bij elkaar om het geval te bestuderen en besloten, dat zowel de koningsdochter als de boosdoener zelf en de kinderen in een wijnvat gestopt en in zee geworpen zouden worden, om op die wijze een punt te zetten achter hun leven, zonder dat de koning zijn handen zou bezoedelen aan zijn eigen bloed. En dadelijk, toen het vonnis werd uitgesproken, stond het vat klaar en alle vier werden er in opgesloten. Doch voor het deksel dichtgespijkerd werd legden enige hofdames van Vastolla er een tonnetje rozijnen en gedroogde vijgen in, dan zouden die arme drommels nog een tijdje in leven kunnen blijven. Vervolgens ging het vat dicht en werd weggedragen en in zee gesmeten, waarop het ging ronddobberen waarheen de wind het voerde. In die ellendige toestand sprak Vastolla, tranen met tuiten huilende, tegen Peruonto:
"Och, wat zijn wij ongelukkig, als graf de wieg van Bacchus te hebben! Ach, wist ik tenminste, hoe het komt, dat ik nu opgesloten moest worden in een wijnvat! Zeg mij, toe, zeg mij, wreedaard, wat voor kunstgrepen jij uitgehaald hebt, waardoor ik nu binnen de hoepels van dit vat zit? Wat voor duivelskunsten heb jij toegepast?"
Peruonto hield zich eerst een tijdje Oost-Indisch doof, doch antwoordde eindelijk: "Als je wilt, dat ik het je zeg, geef me dan wat van de rozijnen en vijgen!" Vastolla deed dit; zij stopte hem een handvol zowel van de ene als van de andere soort in zijn mond. En nadat hij zijn maag weer gevuld had vertelde hij haar stuk voor stuk alles, wat hem met de drie jongelingen overkomen was, en vervolgens met de takkenbos, en tenslotte met haar aan het venster, toen zij hem gehoond en hij haar daarvoor haar verdiende loon gegeven had. De arme jonkvrouw vatte moed toen zij dit hoorde, en zei tegen Peruonto: "Mijn broeder, zouden wij eigenlijk wel ellendig omkomen in dit vat? Waarom maak je niet, dat dit stuk hout een mooi schip wordt dat ons aan het gevaar ontrukt en ons in veilige haven brengt?"
Peruonto gaf ten antwoord: "Geef me van de rozijnen en vijgen, als je wilt, dat ik het zeg!" En Vastolla stopte hem vlug zijn slokdarm vol en haalde als een met carnaval verklede visvrouw met behulp van rozijnen en gedroogde vijgen de woorden kersvers uit zijn lijf op. En ziet, toen Peruonto zei, wat Vastolla wenste, werd het vat veranderd in een schip met alle tuigage voor de vaart en met alle matrozen, die zij voor de dienst nodig hadden. En hier trok een de schoot, daar wond een ander de hoofdtouwen op, weer een ander vatte het roer; de een zette de zeilen bij, de ander klom naar het kraaiennest; iemand riep "te loevert," een ander "aan stuurboord"; een blies een signaal, een volgende deed de stukken losbranden; de een deed dit, de ander dat. Zo voer Vastolla op dit schip en dobberde behaaglijk op zee rond. Daar het echter reeds het uur was, waarop de Maan een spelletje "van plaatsje gegaan, plaatsje vergaan" met de Zon wilde spelen, sprak zij tegen Peruonto: "Mijn beste jongen, laat dit schip een mooi paleis worden, waar we veiliger zullen zijn! Prijs de zee, maar houd je bij het vasteland!" En Peruonto gaf haar als gewoonlijk als antwoord: "Als je wilt, dat ik het zeg, geef me dan wat rozijnen en vijgen!" En Vastolla reikte hem dadelijk wat hij hebben wilde en hij vroeg de gunst. En onmiddellijk landde het schip en veranderde in een prachtig paleis, geheel gemeubileerd en zo luxueus en vol pracht, dat er niets meer te wensen over bleef. Op deze wijze zou Vastolla, die eerst bereid geweest was, haar leven voor een schijntje te geven, het nu niet meer hebben willen verruilen met dat van de eerste vrouw in het land, nu zij zich als een koningin behandeld en bediend zag. Slechts bad zij Peruonto, ter bezegeling van haar grote geluk, deze gunst te vragen: knap en schoon te worden, om dan met elkaar te kunnen trouwen. Want, ofschoon het spreekwoord zegt: Beter een arme echtgenoot dan een rijke vriend, zij zou het niettemin als het grootste geluk ter wereld beschouwen, indien hij van uiterlijk veranderde.
Peruonto antwoordde met dezelfde voorwaarde te stellen: "Geef mij rozijnen en vijgen, als je wilt, dat ik het zeg!" En Vastolla was bereid en kreeg de woorden los dank zij de behandeling met de lekkere vruchten. En hij sprak uit, wat hij verlangde en veranderde onmiddellijk van een lelijke vogel in een mooi puttertje, van een gedrochtelijk monster in Narcissus, van een lelijke snoet in een lief poppengezicht. Vastolla klom naar de zevende hemel van vreugde, drukte hem in de armen en distilleerde er welbehagen uit.
Tezelfdertijd werd de koning, die van de dag dat zoveel ellende zijn huis getroffen had in een toestand van "laat me met rust" gekomen was, door zijn hovelingen ter afleiding op een jachtpartij meegenomen. De tocht ging ver. De koning werd overvallen door de nacht, en toen hij een lichtje zag schijnen aan een venster van dat paleis, stuurde hij een dienaar om te zien of ze hem onderdak wilden verlenen. En hij kreeg als antwoord, dat hij er van harte welkom was. De koning ging er binnen, en door de kamers schrijdende zag hij geen levend wezen, uitgezonderd twee jongens, die tegen hem zeiden: "Opa, opa!"
Hoogst verwonderd bleef hij als betoverd staan. Vervolgens ging hij vermoeid aan een tafel zitten en zag hoe door onzichtbare handen Vlaamse tafellakens gespreid en telkens nieuwe schalen vol spijzen opgediend werden. En hij at en dronk, werkelijk een koning waardig, bediend door die twee knapen en terwijl hij aan tafel zat speelde muziek van violen en tamboerijnen, die zacht op hem neerdaalde. Toen het maal afgelopen was verscheen een bed, schitterend van goud, waarin hij zich, na zich van zijn laarzen te hebben laten ontdoen, ter ruste legde; zoals ook zijn gehele hofhouding deed, na flink geschranst te hebben aan een massa andere tafels, die in andere zalen gedekt stonden.
Toen de ochtend kwam en de koning besloot te vertrekken, wilde hij de beide jongens met zich meenemen. Doch daar verscheen Vastolla met haar man en zij wierp zich aan zijn voeten en vroeg hem vergiffenis en vertelde hem al haar wederwaardigheden. De koning, die merkte, er twee prachtkerels van kleinzoons bij gekregen te hebben en een schoonzoon, die schoon was als een sprookjesprins, omarmde zowel de een als de anderen. En hij bracht hen naar de stad en vierde grandioze feesten, welke vele dagen duurden. En hij gaf toe, dat de mens wikt, doch God beschikt.
* * *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over een luilak, die verbannen wordt. Een luie jongen krijgt bijzondere toverkracht: hij hoeft maar zijn wens uit te spreken en het gebeurt! Wanneer hij langs het paleis van de koningsdochter komt en de prinses hem uitlacht, roept hij dat ze moet uitkijken geen kind van hem te krijgen. En prompt is ze zwanger en de koning heel erg boos.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Eerste dag, derde sprookje).
Trefwoorden
prinses, zwangerschap, rozijnen, hout sprokkelen, luiaard, tweeling, volkssprookje, vertstoten, giambattista basile, italië, toverkracht met woorden, trouwen, toverkracht, vijgen
Basisinformatie
- Origineel: Peruonto
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: volkssprookje, sprookje
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 20 minuten
Thema
Feest / viering
Bron
"Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff, illustraties van Frans Lammers. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
Populair
Verder lezen