Met de nachtmare getrouwd
Niets hielp, de boer was ten einde raad. Geen hoefijzer en geen vastgespijkerde katuil, geen roodgeschilderd kruis op de muur, geen afgevilde paardenkop aan de gevel, zelfs geen toverspreuk bracht uitkomst:
Nachtmare, jij lelijk dier,Nat van zweet en volkomen verwilderd, met knopen in de manen en dooreengevlochten staarten, ja, de poten naar binnen gedraaid, zo stonden de arme paarden iedere morgen weer weerloos op stal, en ze vermagerden zienderogen. De boer kreeg er op het laatst schoon genoeg van! En hij besloot een hele nacht op te blijven, om de nachtmare op heterdaad te betrappen.
Blijf vanavond ver van hier!
Alle wateren moet je waden,
Alle bomen moet je ontbladen,
Alle grasjes moet je tellen, -
Kom mij deze nacht niet kwellen!
Daartoe bereidde hij zich terdege voor, hij ging niet over een nacht ijs. Hij sloot niet alleen de luiken maar stopte ook alle reten en spleten zorgvuldig toe, ja, zelfs de kieren in het houtwerk werden niet vergeten. Doch de deur van de stal liet hij halverwege open, want daardoor zou de nachtmare naar binnen moeten glippen. In het donker hield hij eenzaam de wacht: de hoornen luchter die hij bij zich had, werd wel aangestoken, maar weggestopt onder een houten melkemmer. Toen hoorde hij, klokslag middernacht, opeens getrappel, eerst zacht als in de draf, maar dan al spoedig in volle galop. "Ziezo," zei hij, "de nachtmare berijdt weer de paarden!" Voor alle zekerheid gooide hij nu ook nog de staldeur dicht -zo zat zij volkomen gevangen en kon zij onmogelijk meer ontvluchten!
Maar buiten de deur op de mestvaalt hoorde hij ineens een onmenselijk gelach, hoog en helder, de schrille lach van de nachtmare. Zij was toch nog ontsnapt - door het riemgat, dat hij vergeten had dicht te stoppen (het riemgat is de opening waardoor het riempje ging, waarmee de klink van de deur werd opgelicht). Nachtmaren hebben maar een luttel gaatje nodig om weg te vluchten, want zij kunnen zich in een ommezien veranderen in een heel klein diertje, een muis of een bij of een kever.
Dat was eenmaal en niet weer! De volgende avond stak hij een wis van vlas in het riemgat, zodat alles nu potdicht zat. Toen zij eenmaal binnen was (wat je kon merken aan het zwoegen van de paarden), gooide hij ook de deur van de stal nog toe en schoof de grendel erop.
De nachtmare besefte dat zij nu reddeloos gevangen zat en begon hartroerend te schreien en te vleien: "Geef mij alstublieft de vrijheid toch weer; laat mij terugkeren naar mijn tehuis, naar de lucht en de wolken!" Maar de boer hield voet bij stuk en liet zich niet vermurwen. "Ik wil je wel 's bekijken om te zien of je een geest bent of een beest!" Meteen lichtte hij de melkemmer van de hoornen luchter, luid lachend. En wat zag hij daar staan, vlak voor het riemgat? Een jeugdige vrouw zo rank en schoon en ragfijn gekleed, dat zij het glansrijk won van alle vrouwen in de hele boerschap! De levenslust straalde haar uit de ogen - zij leek allerminst een zwak poppetje, ondanks haar fijnheid. Dadelijk greep hij haar bij de haren en dwong haar aldus tot onderwerping - had hij haar bij de kleren gevat, dan zou hij geen macht over haar gehad hebben - want kleren zijn 'an je' en haren zijn 'van je'.
Hij zat juist om een stalmeid verlegen en nam haar onmiddellijk in dienst. Zij sputterde nauwelijks tegen en verrichtte haar nederig werk boven verwachting, met grote lust en toewijding. Maar bevreesd dat zij 's nachts toch weer in de verleiding zou komen de paarden af te rijden nam hij haar, vrijgezel als hij nog was, veilig bij zich in de bedstede - zo zou hij het best op haar kunnen passen! Maar een boer is van vlees en bloed, en hij raakte zo onder haar betovering dat hij haar weldra tot vrouw nam.
Ook als boerin was zij voorbeeldig. Iedereen was vol lof over de uitnemende wijze waarop zij de boerderij en haar huishouding bestierde. Zij verdubbelde haar zorgen, toen zij ook nog kinderen kreeg: twee jongens en een meisje, die zij innig liefhad. Op den duur achtte de boer het dan ook niet meer nodig 's nachts steeds maar weer alle hoeken en gaten nauwkeurig dicht te stoppen. Zij bleek nu immers door en door gebonden aan haar man, haar werk en haar drie kinderen. Het had er alles van, dat zij voorgoed de lucht had prijs gegeven voor deze aarde. Zij ging zelfs getrouw, iedere zondagmorgen, naar de kerk! Maar wat hij niet wist - over haar diepste roerselen bewaarde zij een angstvallig stilzwijgen - dat was haar hevige onrust, telkens weer als wolken jaagden langs de hemel en de wind bulderde in de schoorsteen.
Dan kon zij de slaap niet vatten en verlangde zij, tot uitzinnig worden toe, naar haar oorspronkelijk element dat zij nimmer kon vergeten. O, hoe graag zou zij zich baden in de gulle regenstroom hoog in het zwerk, naakt en zonder kleren, om dan weer op te drogen in een bonte regenboog, de volgende ochtend! Maar als zij aan haar drie onschuldige kinderen dacht, dan voelde zij zich vastgeketend aan de aarde en aan het werk der mensen en dan kon zij niet de heerlijke opvlucht nemen, die haar de vrijheid terugschenkt. Haar kinderen, het liefste dat zij bezat, kon zij onmogelijk meenemen - die waren van de aarde en allesbehalve hemels. Maar kleine kinderen worden groot en meer en meer zelfstandig, zodat zij op den duur buiten hun ouders kunnen.
Dan, op een broeierige avond na een gloeiend hete zomerdag, breekt er een ontzaggelijk noodweer los. De bliksem is niet van de lucht, de donder dreunt, eeuwenoude eiken worden ontworteld. Plotseling komt het haar voor, alsof een rei van maren, door weerlichtglans omstraald, in een wolk neer zweeft naar de aarde, haar wenkend en wuivend eindelijk terug te keren tot het element waar zij thuishoort. Zij bezwijkt, zij zweeft mee omhoog, wenend om al het geluk dat zij achterlaat en om de plicht die zij verzuimt.
Toch kon en mocht zij niet volledig toebehoren aan de hogere luchtstreek. Eenmaal in de week, op zaterdagavond, keerde zij naar haar werelds werk weerom. Dan verschoonde zij het hele gezin, zij karnde de boter en zij bereidde het zondagsmaal. Men liet haar stilletjes begaan, vol eerbied voor het mysterie dat men niet begreep. Zwijgend ging zij weer heen, blijde en bedroefd tegelijkertijd. En zij heeft dit jaren en jaren zo volgehouden, totdat de kinderen getrouwd waren en haar man zijn laatste gang maakte naar het kerkhof.
* * *
Samenvatting
Een Nederlands verhaal over een niet te temmen luchtwezen. Iedere morgen vindt een boer zijn paarden totaal afgereden en bezweet in de stal. Hij besluit de nachtmare die daar verantwoordelijk voor is te vangen. Hij houdt haar - eerst als dienstmeid dan als vrouw - maar de natuur van haar luchtwezen is sterker dan de cultuur van het huwelijk.
Toelichting
Naar een gedicht van B.W.A.E. Sloet tot Oldhuis (Herfstdraden, 1873). Zie ook: De nachtmerrie.
De onverenigbaarheid van mensenwereld en geestenwereld vinden we ook in H.C. Andersens De kleine zeemeermin.
Vroeger zag men op veel boerderijdaken een schedel van een paard. Men geloofde dat hierdoor de nachtmerrie werd afgeweerd. Men dacht namelijk dat oude wijven zich 's nachts konden veranderen in een nachtmerrie of mare, een boosaardig spookdier dat ronddoolde en kwaad berokkende aan mensen, dieren en zelfs planten. Soms kwamen die spookgedaantes ook 's nachts op geheimzinnige wijze in de stal om de paarden af te rijden tot ze er dood bij neer vielen.
Mare betekent heks. Een nachtmare was een klein demonisch nachtheksje dat binnensloop en bovenop de slapende dromer ging zitten om hem angstaanjagende woorden in te fluisteren. De enige manier om haar weg te houden was om pantoffels met de punten naar het bed toe te zetten, zodat het heksje daar in zou stappen en niet op de persoon zelf ging zitten.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Nederland
- Verhaalsoort: cultuursprookje
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Populair
Verder lezen