Katla's droom
In Reykhólar in het Westland leefde eens een voornaam hoofdman, die Már heette. De naam van zijn vrouw was Katla en zij stamde uit een goede familie. Eens reed Már, zoals gewoonlijk, naar het Alting, maar Katla bleef thuis. Tijdens zijn afwezigheid, ging Katla op een morgen naar haar kamer, waar zij onmiddellijk in slaap viel. In de loop van de dag kwamen er verscheidene vrouwen binnen, en zij sliep nog altijd. Toen het middag werd, wilden zij Katla wekken. Maar het lukte hun niet. Daarom dachten zij, dat zij dood was en vertelden dit aan haar pleegvader. Toen hij bij haar kwam, zag hij, dat zij niet dood was, omdat zij nog ademde, maar dat hij haar niet wekken kon. Hij waakte twee volle dagen bij haar. De derde dag ontwaakte zij en was zeer bedroefd. Maar niemand durfde haar naar de oorzaak te vragen. Toen Már van het Alting terugkwam, was Katla niet als vroeger, want zij ging hem niet tegemoet, noch boog zij voor hem. Hij trachtte daarom van haar dienstmaagden te horen, wat er gebeurd was. Maar zij antwoordden dat zij hierover niets wisten, alleen dat Katla twee volle dagen geslapen had, maar niemand verteld zou hebben, wat zij in haar dromen beleefd had.
Már sprak nu met zijn vrouw onder vier ogen en vroeg, wat er met haar tijdens haar slaap gebeurd was, en zei, dat haar geen leed zou geschieden, wanneer zij hierover zou praten. Toen vertelde Katla hem alles. "Het was net," zei ze, "of een vrouw bij mij in de kamer kwam, die als een voorname dame sprak en zich ook zo gedroeg. Zij zei dat zij in Thvera woonde, hier niet ver vandaan, en zij vroeg mij dringend, haar daar naar toe te vergezellen. Dat deed ik. Maar zij legde haar handschoenen op de plek, waar ik zat, zodat zij die plaats verdedigen kon. Wij gingen naar buiten en kwamen bij een meer, waar een mooie boot lag. Daar dankte zij mij voor mijn gezelschap, en ik wenste haar een goede reis. Ik hoorde daar, dat zij Alvör heette. Zij vroeg mij haar hand vast te houden. En dat deed ik. Maar op hetzelfde ogenblik, trok zij mij in de boot en roeide met mij naar een holm (riviereiland). En nu merkte ik, dat zij alleen alles vermocht te doen, ik echter niets. Maar zij behandelde mij vriendelijk en verklaarde, dat zij uit noodzaak zo gehandeld had. 'En ik zal je,' zei ze, 'weer naar huis brengen.' Wij kwamen nu bij haar huis op de holm. Een mooier heb ik werkelijk nog nooit gezien."
"Zij bracht mij naar een kamer, waarin een paar vrouwen zaten. Daar kreeg ik een bad en een mooi opgemaakt bed. Daarna bracht men mij wijn, en ik ging slapen. Toen ik weer wakker werd, had men een mantel voor mij klaargelegd, die met glanzend goud versierd was. Bovendien bracht de vrouw des huizes mij nog meer geborduurde kleren. Toen wierp zij een cape om mij heen. Die was van purper, gevoerd met een grijze vacht en omzoomd met echt goud. Zij vroeg mij deze kostbaarheden te behouden, wanneer ik dat zou willen, en gaf daarbij nog een roodgouden armband, een diadeem en een halssnoer, vier ringen en een mooie ceintuur. Toen vroeg zij mij naar een zaal te gaan. Zij besliste alles alleen. Met acht vrouwen gingen wij naar binnen. De zaal was prachtig ingericht. Aan de wanden hingen goudgeborduurde tapijten, en op de tafels stonden zilveren schalen en vergulde drinkhoorns, en er was een groot gezelschap feestelijk geklede mensen aanwezig. Naast de voornaamste zetel, zag ik een bed staan, waarop een in zijde geklede man lag. Alvör streelde hem, wekte hem en noemde hem Kári. Hij werd wakker en vroeg, waarom zij hem gewekt had en of zij hem iets nieuws kon vertellen. 'Of is Katla in de zaal?' En hij zag nu, dat het waar was. Kári en ik moesten op een bank plaats nemen en Alvör vroeg de mannen Kári bruidegom te noemen, wat zij ook deden. Nu begon het feest, en de hele dag werd er gedronken. Toen het avond werd, zei Alvör, dat ik bij Kári moest slapen. Ik antwoordde, dat ik dat niet wilde, dat ik zoveel van Már hield, dat geen andere man mij gelukkig kon maken. Maar Alvör zei hierop, dat het mij nooit goed zou gaan, indien ik Kári niet terwille zou zijn. Na deze woorden voelde ik mij geheel hulpeloos, alsof ik temidden van een kudde wolven stond. Toen ik naar bed gegaan was, kwam er een man naar mij toe en vroeg mij, al zijn goud en kostbaarheden te nemen. Maar ik gaf hem geen hoop op mijn liefde. Kári liet mij hierop uit een hoorn drinken, waaruit hij eerst gedronken had en zei, dat hij liever wilde sterven dan mij ongelukkig te zien. En hij beloofde mij, mij spoedig weer naar huis te laten brengen. Ik verbleef daar twee volle nachten, waar ik liever niet meer aan terugdenk, hoewel niemand mij leed wilde berokkenen en integendeel mij trachtte te verblijden en goed te doen. Toen vertelde Kári mij, dat wij een zoon zouden krijgen en hij vroeg mij hem Kári te noemen. En hij nam een kostbare gordel en een mes en zei, dat onze zoon dit als doopgeschenk moest krijgen. Mijn feestkleed en al de andere kostbaarheden moest ik in een leren tas bergen en hij vroeg mij dringend dit alles in ontvangst te nemen. 'Je moet Már, je echtgenoot, alles laten zien,' voegde hij hieraan toe, 'en je moet hem de volle waarheid zeggen, van het begin tot het einde, ook wanneer het je moeilijk valt. En jullie moeten op Thvera gaan wonen. Je zult aan het eind van mijn woning twee vogelheuveltjes zien, dat zullen jullie schatplaatsen worden. Uit jullie zal een groot geslacht geboren worden, dat gerespecteerd zal worden en in aanzien zal staan. En nu moet je van mij weggaan, en mijn ogen zullen je gezicht nooit meer zien, ook weet ik niet, hoelang ik nog zal leven.' Bedroefd bracht Alvör mij hierna weg. In het huis hoorde ik een vreselijk gekraak, dat was Kári, die van verdriet om mij in elkaar stortte." Er wordt verteld, dat Alvör Katla in dezelfde boot over het meer bracht, haar naar huis vergezelde en daar haar handschoenen weer van de zitplaats wegnam. Toen zij afscheid namen, zei ze tegen Katla: 'Veel geluk, Katla, ofschoon ik treur om mijn zoon, hoop ik dat je plezier van je kostbaarheden hebben mag.'"
"En hier eindigt mijn droom," besloot Katla haar verhaal, "en omdat je edelmoedig bent, verwacht ik toegevendheid, omdat alles buiten mij omging." Már vroeg haar haar schatten te mogen zien, en zij toonde ze hem.
Het volgende jaar bracht Katla vóór het begin van de zomer, een zoon ter wereld, die buitengewoon mooi was. Hij werd Kári genoemd, zoals zijn vader het gewild had. Már vond het een gelukskind; hij noemde zich de vader van de jongen en behandelde hem in ieder opzicht beter dan zijn moeder, die altijd koel tegen hem was. Zij verhuisden naar de plaats, waarover Katla gesproken had. En daar leefden de echtelieden gelukkig met elkaar en het lot was hun gunstig.
Er ging een jaar voorbij. Toen baarde Katla een tweede zoon, die zij Ari noemde, want over de naam van dit kind wilde zij zelf beslissen. Beide jongens werden samen opgevoed. Katla was tegen Kári veel koeler dan tegen Ari, maar Már maakte geen onderscheid tussen hen en hield zijn vrouw voor, dat zij dit wel deed. Nu gingen er enige jaren voorbij, zonder dat er iets bijzonders gebeurde, totdat de broers vijf en zes jaar oud waren. Op een dag, vroeg in de morgen, voer Már met enige knechten uit om te gaan vissen. Katla sliep nog. En het was alsof Alvör met enig lawaai bij haar bed kwam en zei: "Ongelijkheid is het lot in ons leven. Jij leeft gelukkig met je man samen, terwijl ik gebukt ga onder het verdriet om de dood van mijn zoon. Daarom geef ik je twee dingen, waartussen je kunt kiezen. Of je zult Már verliezen óf je zult je door de woorden van je zoon moeten laten beledigen."
Vlug koos Katla voor het laatste, en Alvör ging weg. Már kwam 's avonds weer thuis en Katla was nog zeer treurig. Hij probeerde te ontdekken waarom zij zo terneergeslagen was. Zij vertelde hem alles. Már vroeg haar, opgewekt en vrolijk te zijn en zei: "We zullen er wel iets op vinden. We zullen nu eerst je broers eens uitnodigen. Je moet zeer vriendelijk jegens hen allen zijn, maar geen vraag beantwoorden, voordat je aan de beurt bent."
Spoedig kwam de dag van het bezoek en Már bleef thuis. Toen men Katla's broers verwachtte, ging Már hen met vele anderen tegemoet en begroette hen hartelijk. Katla's broers waren allemaal hoofdmannen. Zij gaf hun een hartelijk welkom, wees hen hun plaats en liet bier brengen. Zij droeg haar mooie kleren en om haar hals het kostbare snoer, Kári's geschenk. Toen zij allen gezeten waren en het feest begon, zei Már: "Er moet hier vrede zijn, en ieder, die aan het feest deelneemt, moet de vrede bewaren, zolang als het feest duurt." Allen waren het met hem eens en beloofden de vrede te bewaren.
Katla was gaan zitten, maar de beide jongens speelden op de vloer. Kéri vroeg zijn moeder hem haar snoer te lenen om ermee te spelen. Zij vervulde zijn wens. Ari zag dat en werd boos. Hij wilde Kári de ketting afnemen, maar deze wil hem niet loslaten. Toen zei Ari: "Wil jij mij dit halssnoer niet geven, jij smerige hoerezoon? Ik alleen heb hier het eigendomsrecht over alles!" Bij deze woorden, stond Katla op en ging naar haar slaapkamer, zij had het gevoel dat haar hart zou breken van verdriet. Maar toen zij weg was, herhaalden haar broers de woorden van de jongen en zij waren zeer verontwaardigd dat hun zuster zo'n schande over haar familie gebracht had. En zij zeiden, dat, wanneer iemand hun zuster onteerd had, dat gewroken moest worden. De jongen kon dit niet uit zijn duim gezogen hebben. Már verzocht hun dringend niet naar die kinderpraat te luisteren, want dat was onverstandig. Maar de broers waren zo kwaad, dat er met hen niet te praten viel en zeiden, dat Már en Katla het op een sluwe manier verheimelijkt hadden, maar dat hun reeds eerder geruchten ter ore gekomen waren, waarin zoiets verteld werd. Már antwoordde, dat hij en zijn vrouw daarover nooit gesproken hadden.
"Maar zegt mij, broeders," voegde hij hieraan toe, "wat verdient degene, die tegen zijn zin in moeilijkheden komt of in een droom begoochelingen ziet?" Hij verliet de feestzaal en ging naar de kamer, waar Katla was en zei: "Nu kun je niets anders doen dan je broers de hele geschiedenis vertellen, want dat zal je verdriet verzachten en moord en doodslag tegenhouden, wat anders zeker zal gebeuren."
Katla begreep dat het het beste was zijn raad te volgen, ofschoon zij liever gestorven was, dan alleen over haar ongeluk te vertellen. Nu gingen Már en zijn vrouw naar de broers en vonden deze in grote woede. Már verzocht zijn vrouw nu alles, van het begin tot het einde te vertellen. En dat deed ze. Toen de broers haar verhaal gehoord hadden, zwegen zij, want zij vonden dat hun zuster geen schuld had.
Zij gingen naar Már en dankten hem met veel woorden, omdat hij deze zaak zo verstandig opgelost had en beloofden hem onverbrekelijke vriendschap. Már en Katla hielden van elkaar tot het eind van hun leven. Ari, Már's zoon, werd een machtig hoofdman, die over het algemeen op zijn vader leek. En een machtig geslacht stamt van hem af.
Kári werd in Rennudalur opgevoed. Zijn ouders hielpen hem een goed huwelijk te sluiten en zij gaven hem genoeg mee om daar een huishouden te beginnen. Kári werd een rijk man en had meer verstand dan men dacht. Hij wist veel over de loop van de sterren en over de stroming van de grote rivieren.
Er wordt verteld dat Kári Kárason dikwijls bij zijn grootmoeder Alvör kwam en van haar veel leerde en wel over die dingen waarmee in ouden tijden de elfen zich bezig hielden.
Slechts weinigen konden hem tegen zijn wil naderen. Maar er waren er ook niet veel die dat probeerden. Hij was een bemind mens en stond in hoog aanzien bij de hoofdmannen van het land. Men zegt, dat Kári, nadat Már gestorven was, zijn moeder Katla en zijn grootmoeder Alvör bij zich in huis nam en dat zij beide terzelfder tijd bij hem woonden, maar slecht met elkaar omgingen, zodat Kári dikwijls tussenbeide moest komen.
Eens kwam hij toevallig binnen, toen zij weer eens ruzie hadden. En men zegt, dat hij zeer boos werd, wat hij anders zelden was. Nadat hij er een ogenblik gestaan had, kwam er uit de vloer een vuur en verbrandde zijn grootmoeder Alvör tot as, zodat er niets van haar overbleef. Of Kári er schuldig aan was, dat zij verbrandde of dat het vuur ontstond door de woede van de oude vrouw, vermeldt de historie niet. Toch hebben sommige lieden gefluisterd dat Kári zijn grootmoeder gedood heeft.
* * *
Samenvatting
Een IJslandse sage over een wonderlijke droom. Een getrouwde vrouw komt in een zeer diepe slaap en droomt dat ze met een andere man naar bed gaat. Wanneer ze na twee dagen eindelijk wakker wordt, vertelt ze het verhaal aan haar bezorgde man. De droom heeft gevolgen voor haar toekomst en haar kinderen.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Origineel: Kötludraumur
- Herkomst: IJsland
- Verhaalsoort: sage, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 15 jaar
- Verteltijd: ca. 16 minuten
Populair
Verder lezen