Jaloezie brengt geen geluk
Er woonden eens in een dorp twee 'handelsreizigers', mannen die met hun waren langs de dorpen trokken. De ene heette Kamboto wa Kalenga en de andere Kamuni muni muloji Watshenga. Op een dag besloten zij er op uit te trekken en nieuwe handelswaar te zoeken, in de hoop dat hun zaken hierdoor beter zouden gaan. Onderweg werd er niet veel gezegd, beide mannen leken in gepeins verzonken. Ze wisten niet van elkaar dat ze op dat moment dezelfde gedachten hadden: ieder voor zich dacht bij zichzelf welk ongeluk hij de ander toewenste, hopend dat deze dan failliet zou gaan, waarop hijzelf de enige rijke, welvarende man van het dorp zou worden.
Nadat ze acht kilometer hadden gelopen, ontdekte Kamboto een klein riviertje dat langs de wegstroomde. Hij vroeg zijn collega Kamuni muni even op hem te wachten op de weg, want hij wilde naar het beekje gaan om zijn dorst te lessen.
Toen hij bij het beekje aankwam, zag hij dat er maniok in het water lag te weken. Kamboto ging zitten en begon van de maniok, die van iemand anders was te eten. Hij at zoveel, dat hij niet meer in staat was om het beekje weer over te steken en zich bij zijn vriend te voegen. De vrouw van wie de maniok was, besloot juist op dat moment om ook naar het beekje te gaan. Ze wilde haar maniok uit het water halen om deze in de zon te laten drogen. Toen ze bij het water aankwam, zag ze dat er van de maniok was gegeten en dat de resten overal op de grond verspreid lagen. Ze keek op en zag Kamboto wa Kalenga op de grond zitten. Woedend greep ze Kamboto beet en riep "Ha, nu heb ik je. Jij bent het dus die altijd mijn maniok steelt. Maar vandaag heb ik je te pakken." Kamboto was niet op z'n mondje gevallen en antwoordde: "Nee, je vergist je, ik ben het niet. Ik eet en verspil jouw maniok niet. Ik ben gewoon met zo'n dikke buik geboren." Desondanks greep de vrouw Kamboto vast en nam hem mee naar de notabelen van het dorp om door hen gehoord te worden.
Nadat hij de notabelen plechtig had begroet, bepleitte Kamboto zijn onschuld. Hij ontkende dat hij van de maniok had gegeten en vertelde nog eens dat hij met zo'n dikke buik was geboren. Hij vroeg de notabelen of hij, ter ondersteuning van zijn verdediging, zijn collega mocht laten roepen om ook te getuigen.
Kamuni muni werd hierop gehaald en verscheen voor de notabelen. Hij bevestigde dat Kamboto inderdaad met een dikke buik was geboren, maar dat zijn buik vandaag wel veel dikker was dan normaal. De notabelen trokken zich hierna terug voor overleg en veroordeelden Kamboto tot het betalen van een forse boete aan de vrouw voor de schade die hij had aangericht. Voor Kamboto zat er niets anders op dan de vrouw de schade te betalen. Hij bleef met lege zakken achter. Ondanks deze zware slag besloot Kamboto toch om de reis samen met zijn collega voort te zetten. Hij gokte erop dat hij een graantje kon meepikken van de handelswaar die Kamuni muni zou kopen.
Na een tijd gelopen te hebben, kwamen ze aan de rand van een dorp. De zon ging net onder. Kamuni muni wilde een sigaretje opsteken, maar zat zonder vuur. In een huis iets verderop zag hij een moeder boven een haardvuur eten klaarmaken. De vader zat erbij in een luie stoel, met naast hem hun bijna volwassen zoon.
Kamuni muni liep naar het huis en vroeg de vader om een vuurtje om zijn sigaret aan te kunnen steken. De vader gaf hierop zijn zoon opdracht een vuurtje te brengen. Op het moment dat Kamuni muni zijn arm uitstak om het brandende takje aan te pakken dat de jongen hem voorhield, ontbrandde er plotseling, onder zijn oksel, vuur. De vader stond snel op en riep uit: "Ha, jij bent de tovenaar die mij en mijn kinderen betovert, vandaag heb ik je te pakken." Hij greep Kamuni muni beet en bracht hem naar de notabelen van het dorp om verhoord te worden, net zoals het zijn collega was overkomen.
Kamuni muni antwoordde dat hij geen tovenaar was en dat hij geboren was met het vuur onder zijn oksel. En ter ondersteuning van zijn verdediging vroeg hij de notabelen zijn vriend Kamboto te roepen om te getuigen.
Nadat Kamboto was verschenen en de notabelen eerbiedig had begroet, zei hij: "We hebben allemaal schouders laten we allemaal een keer onze armen optillen." Iedereen, met uitzondering van Kamuni muni, hief hierop de armen in de lucht, maar bij niemand brandde er vuur onder de oksels. De notabelen vroegen Kamuni muni toen om zijn arm op te tillen. Op het moment dat hij dit deed, ontvlamde het vuur onder zijn oksel wederom.
Kamuni muni was nu ontmaskerd als tovenaar en werd veroordeeld tot het betalen van een grote geldboete aan de familie. Ook Kamuni muni restte niets anders dan zijn zakken te legen en het bedrag te betalen. Zo bleven de beide handelslieden berooid achter. Geen van beiden had kans gezien handelswaar te kopen om er rijker mee te worden. De moraal is duidelijk: jaloezie brengt geen geluk. Wens nooit het ongeluk van een ander, want dat zou zich wel eens tegen jezelf kunnen keren.
* * *
Samenvatting
Een verhaal van de Baluba du Kasaï Zaïre. Twee handelsreizigers trekken samen langs de dorpen. Stiekem wensen ze elkaar ongeluk toe, omdat ze allebei hopen om als de rijkste man thuis te komen. Beide mannen worden echter veroordeeld en moeten als boete al hun geld inleveren: jaloezie brengt geen geluk.
Toelichting
Zaïrese verteltraditie Rafaël MusampaTshibalabala
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Congo
- Verhaalsoort: volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 6 minuten
Thema
Populair
Verder lezen