Hoe het graan op aarde kwam
Er leefde eens heel, heel lang geleden, toen de mensen nog in hutten woonden en er beren en andere wilde dieren in de bossen huisden, een wijze koning. Natuurlijk had hij geen mooi, groot paleis, maar leefde net als zijn onderdanen in een hut, gemaakt van boomstammen en bladeren. Maar omdat hij zo wijs was, dat hij alle geheimen van hemel en aarde kende, was hij de koning van het volk geworden.
Ieder kon hij raad geven, troosten en helpen. Maar ook de vijand wist hij met zijn moedige mannen buiten de grenzen van het rijk te houden.
Nu leefden in die tijd de mensen enkel nog van de jacht. Zij schoten wilde zwijnen en roofdieren en aten dan met het vlees de wilde bessen en zij dronken vruchtenwijn. Maar omdat er geen landbouw bestond, groeide er geen graan op de velden en niemand kende de weelde van het brood.
Toen gebeurde het, dat eens op een dag de wijze koning over een weideveld liep. De hoge grashalmen wuifden in de wind en hun scherpe sprieten prikten hem onder 't gaan. Het was een warme dag. Brandend scheen de zon en goot haar gouden stralen over de aarde. Da wijze koning keek naar de zon op en toen weer neer op het gras en de lange halmen.
Toen gebeurde er plotseling iets heel wonderlijks. Een Engel vloog uit de zon en daalde neer voor de koning. Hij stond daar stralend in zijn blinkende kleed en plukte één van de lange grashalmen en reikte deze aan de koning.
Toen sprak de Engel: "Leer aan uw volk, hoe zij het land moeten bebouwen. Zie deze grashalm. Zij heeft wel zaad, maar dit is nog geen voedsel voor de mensen. Nu moet gij het volbrengen, dat er een halm kan groeien met rijke, volle korrels. En steeds weer zult gij deze korrels uitzaaien, zodat dit grasveld een graanveld wordt, want ook zult gij uw volk moeten leren, het land te bewerken en het graan te oogsten."
Toen vroeg de wijze koning aan de Engel: "Hoe zal ik van deze nietige, kleine zaadjes de grote korrels krijgen, die voedsel voor mijn volk zijn?" - "Zie," antwoordde de Engel. "Ik ben de Engel des Levens, die u deze boodschap brengt. Vraag verdere raad aan mijn broeder, de Engel des Doods. Hij zal u helpen en verwijzen." Daarop verdween de Engel zoals hij was gekomen, want hij steeg op naar de zon.
De wijze koning stond opnieuw alleen in het grasveld. Maar hij hield de grashalm in zijn hand. Lang dacht hij na over de boodschap van de Engel des Levens. Hij wist, hoe moeizaam zijn volk leefde van de jacht en de weinige wilde bessen en vruchten. Hij kreeg groot verlangen, om hen nu te helpen met de halmen, die voedsel konden geven. Maar waar zou hij de Engel des Doods kunnen vinden, die het verdere geheim der korrels kende. "Wanneer ik sterf, zal ik hem zeker ontmoeten, maar dan is het te laat, want dan heb ik niet meer de mogelijkheid, mijn volk de boodschap te brengen en te leren," zo dacht de wijze koning, terwijl hij peinzend verder liep.
Dagen gingen voorbij, zonder uitkomst te brengen. Zoekend en peinzend liep hij door de velden, door de bossen. Maar telkens keerde hij zonder het gezochte naar zijn hut terug. Daar zat hij dan weer lang, zwijgzaam en stil, om het antwoord in zichzelf te vinden. En zo ging het dagen achtereen, zonder dat de goede koning de oplossing vond.
Eens, toen de onrust hem weer naar buiten dreef, kwam hij bij een wilde stroom. Het water kwam bruisend uit een grot. De opening was zo hoog, dat de koning zonder zich te bukken de grot binnen kon gaan. Van steen op steen stappend kwam hij langs de woelige stroom verder en het verwonderde hem, dat hij niet in een donkere ruimte kwam. Integendeel, hij stond plotseling in een prachtige grote hal, waar blauwig licht alles zichtbaar liet worden. De koning zag de grillige druipstenen en de wonderlijke pegels langs de wanden en kanten.
Toen nu de koning langs de stroom nog verder de grot binnenging, werd het nog lichter. Plotseling, toen hij opnieuw door een opening was gegaan, stond hij buiten. Voor hem lag een groot meer met diep, blauw water. Het was het meer van waaruit de stroom, die hij had gevolgd, vloeide. "Hoe vreemd, dat ik noch deze stroom, noch het meer ken," dacht de koning. Maar hij was blij, dat hij nu deze stille en verborgen plek had gevonden. En blijkbaar had nog een ander, voor hem, dit meer gevonden, want de koning ontdekte een bootje aan de kant. Daarin zat een zwijgzame man.
Het was een grijsaard met een lange baard. Hij droeg een prachtig wit kleed en keek de koning aan met vlammende, doordringende ogen. Hij wenkte de koning en wees naar de overkant van het meer, maar sprak geen woord. De koning dacht, dat de oude man doof was. Toch was de koning heel nieuwsgierig naar de overkant van het meer en daarom nam hij in de boot plaats en liet zich naar de overzijde roeien. Toen zij daar waren gekomen, zag de koning tussen de rotsen van de steile kant een vlak stukje strand en daar wilde hij landen. De grijsaard deed, wat de koning hem vroeg. Deze bedankte hem vriendelijk en wilde hem belonen, maar de oude man maakte een afwijzend gebaar en hij wees naar de verte, waar in een gouden gloed de zon achter de bergen daalde, om spoedig onder te gaan. De koning stapte uit.
Waar was hij? Hij kende de omgeving niet, noch de bergen die voor hem oprezen. Hoge kale rotsen en steile wanden zag hij. Machtige steenblokken lagen verspreid over de grond, die stenig en hard was. Moedig zocht de koning in het onbekende land zijn weg, die hem naar een doel zou brengen, dat hij evenmin wist. Plotseling leek het, of hij door donkere dreigende rotsen was ingesloten. Zij vormden een ommuring en in de schaduw van een nauwe spleet zag hij tot zijn grote schrik een jonge vrouw staan. Zij was een moeder en hield haar kindje innig in haar armen. Beschuttend hield ze het met haar blauwe mantel omvat in haar rechterarm. Maar in de linkerhand hield zij iets, dat, toen de koning beter keek, hem het hart van blijdschap sneller deed kloppen. Zij hield zeven lange grashalmen in haar hand. De koning keek nog beter en zag, dat het mooie, grote halmen waren, goudgeel was hun kleur. En de koning zag nu duidelijk de dikke korrels in de aren. Nog nooit had hij zo iets moois gezien. "Deze halmen heeft de Engel des Levens bedoeld, toen hij mij de opdracht gaf, mijn volk het veld te leren bebouwen. Deze korrels zullen voedsel brengen!" dacht de vorst overgelukkig.
Juist wilde de koning naar de jonge moeder toesnellen, om haar één aar te vragen, toen er een dreigend geluid naderde. Het zwol aan tot een huilende orkaan. Een stotende stormwind raasde om de rotsen en greep de koning en wierp hem op de grond.
In die orkaan kwam sissend en snuivend een grote draak naderbij. Zijn schubben knarsten. Zijn klauwen grepen de rotsen vast en zijn ogen loerden venijnig in 't rond. Slangachtig was zijn platte kop, vuurlekkend zijn muil met de scherpe tanden. Hij opende wijd zijn bek, om de moeder met het kind te verslinden. Toen ontwaakte de koning uit zijn schrik en onmacht. Hij sprong op en hief zijn lans omhoog. Met één geweldige stoot stak hij het wapen diep in het drakenhart, zodat het monster zieltogend neerstortte. Alles was in weinige ogenblikken gebeurd.
De vrouw stond onbewegelijk en hield het kind in haar wijde blauwe mantel. Doch toen het gevaar was geweken, keek zij dankbaar naar de koning, die haar had gered. Het kindje lachte blij en strekte juichend zijn armpjes uit naar het prachtige blinkende zwaard van de koning, dat in zijn gordel stak.
Toen ging de zon onder en nam haar laatste stralen mee over de heuveltop. Het werd duister alom. Maar niet waar de moeder stond met haar kind. Daar glansde een licht, even stralend en hel als dat van de zon. Toen wist de koning, dat dit het zonnekind was. Hij knielde dankbaar en ontroerd neer en aanbad het zonnekind. Daarop schonk de hemelmoeder hem alle zeven aren. Plotseling was alles om hem heen met een donderslag verdwenen. Hij stond voor het meer.
De veerman wachtte hem op in zijn boot. Ditmaal sprak de grijsaard: "Nu mag ik mij aan u openbaren. Ik ben de Engel des Doods. Gij hebt de weg naar mij teruggevonden en daarom is het mij vergund tot u te spreken. Gij, die de draak hebt overwonnen, kent nu het geheim van de dood. Daarom ook, zult gij het geheim weten van de aren, die de hemelmoeder en haar kind u schonken. Gras groeit voort en sterft niet. Maar de korrels van deze aren moeten ieder jaar opnieuw in de aarde worden gelegd, om te kunnen ontkiemen, te gedeien en vrucht te dragen. Zo zullen zij het voedsel voor de mensheid worden. Doe, zoals ik u zeg: Leg de korrels in de vruchtbare grond. Het zonnekind zal hen tot leven wekken."
Nu bracht de Engel des Doods de koning over het water, naar het land terug. Nauwelijks had hij voet aan wal gezet, of een nieuwe, geweldige donderslag dreunde en deed de koning onmachtig neerzijgen. Toen hij bijkwam, vond hij zichzelf terug op de plek, waar de stroom de grot verliet. De aren hield hij in de hand. Wat de Engel des Doods hem had geleerd deed hij. De wijze koning bracht zijn volk het zegenrijke koren en het voedzame brood. Sindsdien groeit het graan op de aarde, tot heil van alle mensen en zal op aarde blijven groeien, zolang er leven is.
* * *
Samenvatting
Een verhaal over het verbouwen van graan. Een wijze koning uit vroeger tijden kijkt uit over een weideveld. Daar ziet hij plotseling de Engel des Levens, die hem een deel van het geheim van het verbouwen van graan openbaart. Om alles te weten te komen, moet de koning ook nog op zoek naar de Engel des Doods.
Trefwoorden
verklarend verhaal, voedsel, engels des levens, europa, koning, engel des doods, zonnekind, jacht, graan
Basisinformatie
- Herkomst: Europa
- Verhaalsoort: verklarend verhaal
- Religie: christendom
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Feest / viering
Populair
Verder lezen