Hoe grootmoeder de honger buiten de deur hield
Lang geleden trokken door de uitgestrekte prairiën van Noord-Amerika een oude indiaanse vrouw en haar kleinzoon Adelaarsoog. Ze behoorden tot een stam die veel gevechten had moeten leveren. En nu waren ze de enige overgeblevenen. Het was een treurig bestaan want, hoe zij ook bij vreemde stammen een plaatsje bij het vuur zochten, een onderdak voor de nacht, ze werden overal weggestuurd. Men was bang dat ze te veel zouden eten of vermoedde in de oude vrouw een spionne. Want er was weer oorlog uitgebroken tussen de verschillende stammen. Sinds maanden trokken grootmoeder en kleinzoon door het wijde land.
Gelukkig had Adelaarsoog als jong kind al geleerd met pijl en boog om te gaan en ook met de vishengel. Zo hadden ze gelukkig nog iedere dag te eten. Maar door het altijd maar rondtrekken was de grootmoeder steeds zwakker geworden en de hoop op een vaste verblijfplaats steeds kleiner.
"Waarom kunnen indianen niet gewoon in vrede met elkaar omgaan?" vroeg Adelaarsoog op een dag aan zijn grootmoeder, toen zij zich bij een helder beekje hadden gewassen. "Dat komt door de honger," antwoordde zij treurig. "Als wij een vaste woonplaats hadden zou dat gemakkelijker zijn. Maar kom nu mee, we moeten vóór de winter een onderdak vinden." Zij tilde de zware zak weer op haar pijnlijke rug. In de verte was een lange bergketen te zien. "Het Rode Gebergte," wees de grootmoeder. "Daar vinden we misschien een ruim hol waarin wij onze grasmatten kunnen maken. En met gras stoppen we de opening dicht."
Voordat zij het gebergte bereikten, kwamen ze voorbij een klein, verscholen indianendorp. Aan deze kant van de grote rivier leefde de stam der Alligatoren. Hun hoofdman was de machtige Drakentand. Maar hoe angstwekkend deze namen ook klinken, altijd waren ze gastvrij voor de vreemdeling, wezen hem een leegstaande wigwam en namen hem op in hun midden. Tegen de oude grootmoeder zei de hoofdman: "U kunt bij ons blijven zolang u wilt. Wij vormen echter een kleine stam. Vorig jaar zijn veel stamgenoten gestorven door de hongersnood en in gevechten. Wij hebben besloten niet meer naar nieuwe jachtgronden te zoeken, maar hier op eigen grond te blijven." De ogen van de oude vrouw keken hem dankbaar aan, want dit was juist wat zij zo vurig gewenst had. De hoofdman ging verder: "Dat brengt echter veel moeilijkheden mee. Steeds verder moeten wij wegtrekken om wild te vinden. U zult het met uw kleinzoon dus niet weelderig bij ons hebben."
"Uw eerlijke woorden doen mij goed," zei de grootmoeder. "Ik wil u helpen. De kinderen kunnen die verre tochten niet meemaken, ik zal op ze passen. Terwijl u met uw mannen omringd bent door gevaren en door diepe duisternis trekt, zal ik voor ze koken en ze beschermen in hun slaap. Vertrek zonder angst! Adelaarsoog, m'n kleinzoon, zal met u meegaan. Hij loopt als een antilope en heeft de scherpe blik van een roofvogel! U zult zeker tevreden over hem zijn. En
aan honger zijn we gewend, we willen alleen graag bij goede mensen wonen."
Het drong spoedig tot de indianen van de Alligatorenstam door hoe wijs en moedig de vrouw was die zij opgenomen hadden. Als de stam erop uit trok om te jagen of ahornsuiker te halen, nam de grootmoeder de kinderen bij zich, vertelde hun de oude verhalen en leerde hen van alles met hun kleine handen te maken. Als de jagers en hun vrouwen thuiskwamen, hielp zij met het verdelen van de buit. Er was één ding dat haar niet beviel: het beste deel van de vangst, de grootste zalm of hart en lever van een gevangen vogel... het werd, zonder dat iemand mopperde, naar het Rode Gebergte gebracht, als offer voor de Drakengeest.
De indiaanse grootmoeder zei niets maar keek aandachtig naar de gesloten gezichten van de vrouwen in de stam. En zij begreep wat zij diep in hun hart voelden. Hoe zou zij, geholpen door deze vrouwen, de mannen ervan af kunnen brengen dat kostbare vlees te offeren? Niemand wist of de Drakengeest zich ooit vertoond had, nooit was zijn stem gehoord. Maar bang voor Hem waren ze allen en ze hoopten dat door hun offers ongeluk en honger zouden worden afgewend.
Altijd als de indianen terugkeerden van hun tocht, vonden zij de kinderen bij de oude vrouw. De kleintjes kropen dicht tegen haar aan en allen luisterden aandachtig naar haar verhalen. Op een keer vertelde zij het sprookje van de zeven sterrenkinderen. Die hadden op aarde zoveel honger geleden dat de grote Manitu ze alle zeven een plaats in de hemel had gegeven. Daar heeft niemand honger of dorst. "Kijk vanavond maar goed naar de hemel. Als het donker is zie je daar de zeven sterren!" zei de vrouw. En tegen de moeders die erbij gekomen waren, zei ze: "Dit gebeurde omdat er op onze aarde zóveel mensen honger leden. En soms wordt een ster naar beneden gestuurd om aan de ouden te vertellen hoe zij de honger buiten de deur kunnen houden." - "Ook wij zijn vandaag zonder vlees teruggekomen," bekende een der vrouwen. Maar die avond werd er nergens in de stam gemopperd of gehuild van de honger. De kinderen probeerden ijverig de zeven sterren aan de hemel te vinden en gingen toen tevreden slapen. De indiaanse vrouwen beleefden dit als een wonder en ze voelden nog meer eerbied voor de grootmoeder. Wat een geluk dat zij en haar kleinzoon de weg naar hun stam gevonden hadden!
Het werd winter. Een warme maaltijd was er lang niet iedere dag. Adelaarsoog bleef vaker thuis, bij zijn grootmoeder. Hij had gezien hoe moeilijk ze liep, hoe er steeds meer rimpels in haar bruine gezicht kwamen.
Er kwam een dag dat de stamgenoten, misschien vergeefs, op jacht waren en er voor de achtergeblevenen niets te eten was. De jongen keek verbaasd naar de kinderen, die vrolijk met elkaar speelden en handig allerlei karweitjes verrichtten. Zij schenen helemaal geen last te hebben van een hongerige maag, terwijl de zijne hardop knorde! Zijn grootmoeder ging naar het Rode Gebergte, kwam na een tijdje terug en verdween in haar wigwam. Nieuwsgierig wachtte hij tot zij weer verscheen. Zij had een schotel vol vlees en een pan gevuld met dampende gele pap. Alle kinderen, ook Adelaarsoog, kregen hun deel en de jongen herinnerde zich ineens de lekkere pap die hij, als jongste van het gezin, lang geleden van zijn moeder kreeg.
"Is dat maïs, grootmoeder, zoals die vroeger thuis groeide?" vroeg hij. "Is die hier ook?" De indiaanse grootmoeder schudde haar hoofd, maar keek hem veelbetekenend aan. "Weet je nog dat ik een zware zak op mijn rug droeg, toen wij een onderdak zochten? Daar zat maïs in. Als het lente wordt kun jij mij helpen bij het uitzaaien. De winter zal nu gauw voorbij zijn. De mooiste korrels uit de kolven heb ik bewaard, die gaan in de aarde. De andere hebben ervoor gezorgd dat de kinderen geen honger kregen. Ze zouden mij niet verraden en ze hebben woord gehouden! Ook jij mag niet vertellen wat je vandaag gezien hebt. De maïs wordt het geschenk dat wij aan de goede Alligatoren zullen aanbieden, als dank voor hun gezegende gastvrijheid!"
Toen de winter voorbij was, zagen de indianen hoe de oude grootmoeder buiten de omheining van het dorp, in de richting van het Rode Gebergte, een strook grond omploegde. De jonge Adelaarsoog liep wel honderd maal met zijn emmer vol water van de rivier naar het land... en toen de zon steeds hoger klom en de zomer in aantocht was, zagen de indianen hoe uit de piepkleine groene stengeltjes statige, sterke, dichtbebladerde planten waren gegroeid. Nu riep de indiaanse grootmoeder hoofdman Drakentand erbij en vertelde hem, met trots in haar stem, hoe wonderbaarlijk de rijke maïskolven voor de mensen zijn. "Wij hebben hier een liefderijk thuis gevonden," zei ze, "en als ik er niet meer ben zal mijn Adelaarsoog het ook goed hebben, dat weet ik. De maïs is ons geschenk. Die kan de stam in leven houden. De kinderen weten al hoe voedzaam de pap is en hoe heerlijk die smaakt. Als u allen samenwerkt kunt u mooie velden aan de andere kant van de rivier bebouwen. Ik ben oud en zal niet lang meer bij u zijn. Maar Adelaarsoog kan precies vertellen hoe maïs verbouwd wordt. Natuurlijk moet de grond, met deugdelijke werktuigen, goed worden voorbereid, er kan water heen geleid worden, de planten moeten groeien en vrucht dragen
"
De hoofdman had aandachtig naar haar geluisterd. "Bent u een tovenares?" vroeg hij ernstig. "U bent in de nabijheid van de vreselijke Drakengeest geweest en er is u geen ongeluk overkomen! Waarom hebt u die gele korrels niet op een andere plek geplant?" - "Om twee redenen," antwoordde de vrouw met een geheimzinnig lachje. "Een tovenares ben ik niet, maar heb wél een gezond verstand. Ik hou van jullie kinderen en het deed mij pijn hen honger te zien lijden. Daarom waagde ik mij in het Heilige Woud en haalde, als de nood steeg, kleine, later grote stukken vlees weg, die u daar als offer had gebracht. Ook reebouten en grote hammen hield ik in mijn wigwam verborgen. Zo kregen de kinderen hun maaltijd en zijn ze nu gezond en vrolijk. Nooit heeft een Drakengeest mij aangevallen of gestraft. O, hoofdman, er bestaat helemaal geen Drakengeest!"
Geschrokken deinsde de man achteruit en hief in een wanhopig gebaar zijn armen omhoog. "Wat heb je gedaan? O, ongelukkige, de offers van mijn stam zijn als voedsel aan onze kinderen gegeven? Wee ons, de wraak van de Drakengeest zal verschrikkelijk zijn!"
"Dat had dan allang kunnen gebeuren," merkte de grootmoeder rustig op. "Maar luister nu naar de tweede reden die mij ertoe bracht de grond juist op deze plek te ontginnen." Er kwam een ondeugend lachje op haar rimpelige gezicht. "De draken, als die tenminste bestaan, zullen denken dat u voor andere offers, nieuw voedsel, hebt gezorgd. Zij kunnen er toch net zoveel van nemen als ze willen? Zij hebben immers nooit laten weten wat zij het liefst eten?" Nu brak zij een maïskolf van de stengel en gaf die aan de hoofdman. "Probeert u zelf eens, als de korrel half rijp is smaakt hij zoet en sappig. Later is hij zo hard, dat hij tot meel gestampt kan worden. Voor die lekkere pap!"
Aandachtig bleef zij naar het gezicht van Drakentand kijken en zij zag hoe de angst verdween. "Er is nog iets," zei ze plotseling, "de maïskolven worden afgebroken, maar de manshoge stengels met hun dichte gebladerte, blijven staan tot de volgende lente. Die zijn een prachtige schuilplaats voor het wild dat door u geschoten is. Goed verborgen voor de blik van de draken, kunt u het aan uw kinderen te eten geven. Aan hen en aan de jonge mensen van de stam moet u denken. Die zullen sterk en gezond worden."
Zo had de wijze, indiaanse grootmoeder haar taak volbracht. Toen zij voelde dat haar krachten afnamen ging zij, in een donkere herfstnacht, naar de rots waarin zij haar hol lang tevoren had klaargemaakt. En zij stierf. De hele stam treurde om haar. Hun gastvrijheid voor de oude vrouw en haar kleinzoon was rijkelijk beloond. De kinderen van de stam waren, door deze wijze en moedige gast, opgegroeid tot vlijtige jonge mensen, zonder angst. Daar hadden ook haar oude sprookjes bij geholpen.
In de stam der Alligatoren werd geen honger meer geleden. Gedurende de donkere wintermaanden bracht de maïs uitkomst. En aan de Drakengeest werden geen offers meer gebracht. Zij konden immers van de maïs nemen? De wankelmoedigen in de stam troostten zich met deze gedachte. En het beste deel van het vlees bleef tenminste voor de kinderen bewaard.
Ieder voorjaar, als de zonnig-gele maïskolven bewogen in de wind, riepen de kinderen van de Alligatoren: "Kijk toch, daar gaat de lieve grootmoeder met haar gouden haren door het veld. Zij heeft ons niet vergeten en zorgt voor een rijke oogst!"
* * *
Samenvatting
Een sprookje over een wijze vrouw van de Amerikaanse indianen. Een oude indiaanse vrouw en haar kleinzoon sluiten zich aan bij een nieuwe indianenstam. Ze leven er vredig en gelukkig, maar de oude vrouw verbaast zich erover dat het beste voedsel aan de Drakengeest wordt geofferd. Op een verstandige manier zorgt ze ervoor dat er maïs komt en de offers ophouden, zodat iedereen genoeg te eten heeft.
Toelichting
Zie ook De legende van de maïs. Maïs speelt ook een rol in een ander indianenverhaal Toen besloten werd de mens te scheppen.
Een andere grootmoeder die met een oplossing komt, vind je in het verhaal Zafira en het kalfje.
Trefwoorden
ouderdom, offer, verenigde staten, indianenverhaal, honger, wijze vrouw, bijgeloof, indianen, maïs, kleinzoon, vlees offeren, volkssprookje
Basisinformatie
- Herkomst: Verenigde Staten
- Verhaalsoort: volkssprookje, indianenverhaal, sprookje
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 14 minuten
Thema
Feest / viering
Bron
"Er was eens... een vrouw. 34 sprookjes over bewonderenswaardige vrouwen" verzameld door Ilse Korn, voor Nederland bewerkt en van een nawoord voorzien door Marijke van Raephorst. Kosmos, Amsterdam/Antwerpen, 1981. ISBN: 90-215-1019-7
Populair
Verder lezen