Hoe een boer de dood tartte
Aan de zuidzijde van de Oude Rijn onder Zwammerdam nabij Bodegraven ligt een boerenplaats langs de weg, "De Paardenburgh" genaamd. Deze hofstede dankt haar naam aan een volksoverlevering.
Heel lang geleden woonde op die plaats een gezin, waarvan de boerin zwaar ziek lag. In de vroege herfst was de vrouw gaan liggen. Haar slaapkamer was boven aan de voorkant van het huis; daar lag ze roerloos in de bedstede. In de eerste weken was het nog wel eens voorgekomen, dat zij in een stoel voor het venster had kunnen gaan zitten, maar later had zij de kracht daartoe niet meer gehad. De dagen gingen langzaam voor haar voorbij. In oktober zag zij door de kleine, vierkante ruitjes de gele lindeblaadjes vallen, die door de wind werden opgenomen en verstrooid. In november bleef de zon weg en een grijze nevel kwam, die een onbewogen, geluidloze atmosfeer meebracht. In december eindelijk kwamen regen en sneeuw. Van de vroege morgen tot de late avond en in de uren van de nacht hoorde zij het vocht onafgebroken en eindeloos mistroostig langs de vensterruiten druipen.
De zomer zal ik niet meer beleven, peinsde de vrouw. Maar zij klaagde niet en met geen woord sprak zij over de dood, die ze langzaam en onontkoombaar voelde naderen.
Toen zij zo zwak was geworden, dat zelfs het matte licht van de winterdag haar pijn deed aan de ogen, en de gordijnen van de bedstede gesloten moesten blijven tot het schemeruur, kwam iemand van het knechtenvolk op de gedachte, de baas te waarschuwen. "Moet de meester niet gehaald worden?" vroeg hij. De boer schudde het hoofd en antwoordde nors: "Waar bemoei je je mee? Als de linden op de werf in het voorjaar uitlopen, dan zal de boerin wel beter worden. De meester kunnen we hier missen."
Zo bleef de dokter tot de laatste weken van maart van het ziekbed verwijderd. Toen moest de boer echter toegeven, dat zijn vrouw zo zwak was, dat zij nauwelijks nog antwoord kon geven op een vraag, die tot haar gericht werd. Hij sprak er met geen woord over, maar 's avonds, nadat de koeien gemolken waren, trok hij in de opkamer zijn zondagse kleren aan en ging naar de meester. De volgende morgen kwam de dokter al vóór de middag. Lange tijd bleef hij in de ziekenkamer. Zwijgend onderzocht hij de vrouw, langzaam en nauwkeurig. Ten slotte dekte hij haar smalle leden weer toe; er was niets in zijn gezicht, dat haar kon verontrusten. "Moeder, je moet maar stil zo blijven liggen," zei hij, "we zullen goed voor je zorgen." Maar toen de meester beneden kwam, riep hij de boer en zei bitter: "Batelaan, je had me moeten roepen in het najaar. Nu is het te laat, ze zal binnen enkele dagen sterven!"
De boer werd doodsbleek, zijn handen trilden. Een ogenblik leek het, of hij geen woord zou kunnen uiten. Maar het duurde niet langer dan een ogenblik. Opeens sloeg hij met de vuist op tafel en schreeuwde: "Mijn vrouw sterven? Mijn paarden uit de stal zullen eerder de trap opkomen dan de dood, om mijn vrouw daar boven te halen!" De meester antwoordde de boer niet. Hij knoopte zijn jas hoog aan de hals dicht en verliet de boerderij.
Enkele dagen later gebeurde het, dat een veulen op de hofstede werd geboren. Het was een mooi dier met een glanzend vel; het stond al dadelijk recht en rank op zijn dunne poten. "Dat is boerenvreugd," zei Batelaan trots en er was warmte in zijn stem, die men daarin slechts zelden hoorde. En in zijn verlangen, ook anderen deelgenoot te maken van wat zijn vreugde was, ging hij naar zijn vrouw en vertelde haar van het jonggeboren dier. Het leek wel, of haar ogen even glansden, maar overigens gaf zij geen teken, haar man te hebben verstaan.
Tegen de avond waren de boer, zijn knechts en zijn meiden bijeen; zoals gewoonlijk zaten zij in het benedenvertrek rond de tafel geschaard. Er werd niet gesproken. Het was, of na de lome lentemiddag een zware melancholie zich in het schemeruur aan mensen en dingen had medegedeeld, een melancholie, die als een mantel woog, een onzichtbare zwaarte, beklemmend en onrustwekkend. De omtrekken van de menselijke gestalten en van de voorwerpen in de kamer waren onzeker geworden. Door de ramen kon men de stammen der lindebomen met hun takken, waaraan de knoppen op openspringen stonden, nog slechts in een wazig licht onderscheiden.
Toen, temidden van deze stilte, gebeurde er iets ongewoons. Op de plavuizen van de gang en op de houten treden van de trap klonk het doffe getrappel van paardenhoeven. Ook was het hoge gehinnik van een veulen te horen. Allen, die in de benedenkamer waren, vernamen deze geluiden en sprongen bijna gelijktijdig op. Het was de boer, die het eerst de gangdeur opende. Toen zagen zij in het halve duister donkere, glimmende paardenruggen, die om de hoek van de trap verdwenen. Zij snelden deze gedaanten achterna. De deur van de ziekenkamer vonden zij wijd open. Maar in het vertrek was niets bijzonders te zien. Ook was het er doodstil; zelfs de moeilijke ademhaling van de boerin was niet langer te horen. De boer deed een stap dichterbij en boog zich over het uitgeteerde gezicht van zijn vrouw heen. Zijn adem stokte... zij was dood.
De overlevering vertelt niet, wie de gevelsteen boven de voordeur heeft laten aanbrengen. Was het de boer zelf, die deze steen, waarop paarden en torens afgebeeld staan, liet vervaardigen en plaatsen? Was het een familielid? Of was het misschien een nieuwe eigenaar van de boerenplaats? Het is niet bekend...
* * *
Samenvatting
Een Zuid-Hollands volksverhaal over "De Paardenburgh". Te laat roept een boer een dokter bij zijn zieke vrouw; ze zal binnen een paar dagen sterven. De boer zegt echter, dat zijn paarden uit de stal eerder de trap opkomen dan dat de dood zijn vrouw komt halen. En het wonder geschiedt: de paarden komen de trap op in de boerderij te Bodegraven die sindsdien bekend is als "De Paardenburgh."
Toelichting
"De Paardenburgh" ligt aan de Dammekant 2 te Bodegraven (Zuid-Holland), zie Google Maps.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Zuid-Holland, Nederland
- Verhaalsoort: volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 7 minuten
Populair
Verder lezen