donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Hoe de maan en de sterren hun licht van de zon krijgen


Hoe de maan en de sterren hun licht van de zon krijgenEr was hongersnood in het land en de oude Anansi en zijn zoon Kwekoe Tsin gingen samen op jacht in een groot bos, in de hoop dat ze iets zouden schieten. En werkelijk, Kwekoe Tsin schoot een mooi hert en dat bracht hij aan zijn vader die onder een boom op hem zat te wachten. De oude Anansi was heel blij toen hij het hert zag en zei tegen zijn zoon: "Blijf jij hier bij het hert, dan ga ik even een grote mand halen, waarin we het vlees naar huis kunnen dragen."
Het duurde lang voordat Anansi terugkwam en Kwekoe Tsin begon langzamerhand ongerust te worden. Kon zijn vader de weg misschien niet meer terugvinden? Eindelijk begon hij te roepen zo luid hij kon: "Vader! Vader!" Opdat zijn vader het zou horen als hij misschien verdwaald mocht zijn. Gelukkig, daar riep een stem tussen de bomen:" Ja, mijn zoon!" In zijn blijdschap riep Kwekoe Tsin nog eens: "Vader, Vader, hier ben ik!" Want hij dacht natuurlijk dat Anansi hem had geantwoord.
Maar wat schrok hij toen daar plotseling niet zijn vader, maar een reusachtige draak uit het bos te voorschijn kwam! Het ondier spuwde vuur uit zijn grote neusgaten en was verschrikkelijk om aan te zien! Kwekoe Tsin was zo bang toen hij de draak daar in de verte zag aankomen, dat hij hard wegliep en zich verstopte in een hol in de grond.
Toen de draak nu op de plek onder de boom kwam, waar het dode hert lag, was hij woedend. Want uit dat geroep van "Vader! Vader!" had hij opgemaakt dat hij hier een mens zou vinden. Hij sloeg verwoed op het hert los en verdween daarna weer in het bos.
Niet lang daarna kwam de oude Anansi terug met zijn mand, en je kunt begrijpen hoe verbaasd hij was, toen zijn zoon hem vertelde wat er was gebeurd.
"Hé," zei hij, "wat jammer dat ik er niet bij was! Die draak had ik ook wel eens willen zien."
Nu, die wens werd gauw vervuld, want de draak was nog in de buurt en kwam te voorschijn zodra hij mensenvlees rook. En, o, schrik, hij greep hen allebei met zijn scherpe klauwen en sleepte hen naar zijn woning waarin hij ook nog een massa andere mensen had opgesloten.
Elke dag zocht hij de dikste er uit en die at hij op en elke dag ging hij het bos in om nog meer mensen te vangen.
Kwekoe Tsin zei tegen de andere gevangenen: "Ik begrijp niet dat jullie nooit hebben geprobeerd te vluchten, als de draak het bos ingaat." En de anderen antwoordden: "O ja, dat zouden we wel graag willen, maar het gaat heus niet! Zie je die grote witte haan, daarginds? Die moet de wacht over ons houden en hij doet dat wat goed! Als we maar de minste beweging maken om weg te komen, begint hij zo luid en doordringend te kraaien, dat zijn meester het duidelijk kan horen waar hij ook is."
Ja, Kwekoe Tsin zag wel in dat het heel moeilijk zou zijn om te vluchten. Maar, dacht hij, er moet toch wel iets op te vinden zijn, dunkt me. En eens toen de draak weer op roof uit was, riep hij alle gevangenen bij elkaar en hij zei tot hen: "Hoor eens, mannen, dit gaat zo niet langer. Laat ons samen een middel bedenken om hier vandaan te komen!"
"Ach nee," zuchtten de anderen, "wij hebben daar al zo dikwijls over gesproken. Maar dat gaat heus niet. Zelfs al lukt het ons te ontsnappen, dan nog zou de draak ons gauw weer te pakken krijgen. Want zijn ogen zijn zo scherp dat hij op een afstand van drie mijlen een vlieg over een boomblad kan zien kruipen. En dat niet alleen... hij loopt ook sneller dan de wind. Heus, Kwekoe Tsin, geen mens kan hem ontkomen. Denk er nu maar niet langer over, het helpt je toch niets!"
Maar Kwekoe Tsin dacht er wél over. En omdat hij de slimste mens van de hele wereld was, vond hij een mooi plannetje uit.
"Hoor eens," zei hij tegen de anderen, "die witte haan zal er natuurlijk niet aan denken om te kraaien zolang hij maar genoeg rijstkorrels te pikken heeft. In de voorhal staan veertig zakken rijst waarmee de draak ons dacht vet te mesten. Help me nu allemaal om die hier naar toe te slepen en de rijst over de grond uit te strooien."
Zo gezegd, zo gedaan. En zodra de grond dik met rijst was bestrooid, ging de haan aan het pikken en pikken dat het een aard had. Hij had het veel te druk met die lekkere rijst om op de gevangenen te letten.
"Ziezo," zei Kwekoe Tsin tegen de andere mannen, "nu allemaal aan het werk om lange, lange touwen te vlechten van hennepstengels! Daar maak ik dan een sterke touwladder van en als die klaar is gooi ik het ene eind omhoog tot in de hemel. De goden zullen zeker wel zo goed willen zijn om dat voor ons vast te houden, terwijl wij naar boven klimmen."
Terwijl de meeste mannen bezig waren touw te maken, slachtten een paar anderen enige koeien uit de stal van de draak. Ze braadden het vlees en allemaal aten ze daarvan tot ze genoeg hadden.
Maar alle beenderen moesten ze aan Kwekoe Tsin brengen die ze in een grote zak deed. Hij zocht ook de viool van de draak op en nam die onder zijn arm. Eindelijk was de touwladder klaar en Kwekoe Tsin gooide met zijn krachtige arm het ene eind tot in de hemel. En kijk, de goden die de boze draak wel kenden, hielden de touwladder stevig vast. Nu klommen de mannen omhoog, de een na de ander. Ze waren allemaal een eind geklommen en Kwekoe Tsin zette juist zijn voet op de ladder, toen de scherpe ogen van de draak bespeurden dat er in zijn huis iets vreemds gebeurde. In een ogenblik stond hij aan de voet van de ladder en begon ertegenop te klimmen.
Maar Kwekoe Tsin had niet voor niets de zak met beenderen meegenomen. Telkens als het monster te dicht bij hem kwam naar zijn zin, gooide hij het een been toe. En de draak had zo'n vreselijke honger dat hij elke keer met zo'n bot de ladder afdaalde om het beneden rustig af te kluiven. Kwekoe Tsin klom dan weer verder zo hard hij kon, maar hij lette goed op de draak en hield hem net zolang bezig met het gooien van beenderen tot de zak leeg was. Toen waren alle andere gevangenen al veilig en wel in de hemel aangekomen. Kwekoe Tsin nam nu de viool ter hand en speelde een lustig deuntje. Hij wist wel dat het een toverviool was en dat de draak zou moeten dansen als hij de muziek hoorde.
En jawel, daar klom het monster al naar beneden en sprong als een dolleman heen en weer op de grond, net zolang tot de muziek ophield. Ondertussen was Kwekoe Tsin alweer een eindje hoger geklauterd, en toen nu de draak ook de ladder weer opkwam en in een oogwenk een heel eind omhoog klom, begon Kwekoe Tsin maar weer te spelen.
En roef... daar gleed het monster weer naar beneden om op de grond een dansje te maken! 't Was toch zo'n grappig gezicht, zoals hij daar rondsprong. Maar Kwekoe Tsin had nu geen tijd om te lachen. Hij moest maar zien boven te komen, en zo gauw mogelijk.
Telkens speelde hij weer een deuntje en telkens weer moest de draak naar beneden om te dansen. Maar als hij dan weer tegen de ladder opklom, deed hij dat zoveel vlugger dan Kwekoe Tsin, dat het op het laatst weinig scheelde, of hij had hem toch nog ingehaald. Hij stak zijn klauw al uit om zijn slachtoffer te grijpen... Maar de dappere jongen kon nog net zijn mes pakken en hij sneed de ladder door, vlak onder zijn eigen voeten. De draak plofte naar beneden en viel te pletter op de stenen vloer van zijn eigen huis, maar Kwekoe Tsin werd vlug door de goden omhoog getrokken. Nu was hij in veiligheid.
En de goden waren zo ingenomen met zijn wijsheid en zijn dapperheid en ze vonden het zo flink van hem dat hij eerst alle andere gevangenen had gered, voordat hij aan zichzelf dacht, dat ze zeiden: "O Kwekoe Tsin, jij zult voortaan de zon zijn, de bron vanwaar alle licht en warmte over de aarde straalt." Zijn vader Anansi werd de maan en al de andere verloste gevangenen van de draak veranderden ze in sterren. Voortaan ontvangen die allen dus hun licht van Kwekoe Tsin want zonder hem betekenen ze niets.
*   *   *
Samenvatting
Een oud verhaal van Nieuw-Guinea (Irian Baroe).
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen