Hoe de koning hondendrollen at
Lang geleden leefde er een verschrikkelijke koning met de naam Ayultai noyan. Deze hoogmoedige man placht te zeggen: "Ik ben slim. Ik ben wijs. Ik ben heel wat beter dan andere mensen!" Bovendien beweerde hij: "Mijn onderdanen zijn alleen bang voor mij."
Omdat deze vorst iedereen die hem ontmoette en daarbij het lef had hem aan te kijken, liet slaan, zorgden alle mensen ervoor dat ze in zijn nabijheid hun hoofd lieten hangen en hun ogen neersloegen. Zo zagen ze alleen de punten van zijn laarzen en de zoom van zijn kleed. Daar verheugde de vorst zich zeer over en hij zei vol trots: "Alle levende wezens zijn bang voor mijn heerlijkheid!"
In de herfst van een zeker jaar ging hij naar het obo-feest met al zijn verwanten, vrouwen, kinderen, hoogwaardigheidsbekleders en soldaten, zoals het gebruik het wilde.
Onder de in groten getale naar het obo-feest gekomen onderdanen bevond zich een pientere jongen met de naam Tasi. Het was de zoon van Batubeuge, een man die in het noorden op vruchtbaar bergland woonde, waar hij uitzicht had op de wijde steppe, een rivier, en een woud.
Tasi had van jongs af over de boze, oppermachtige vorst gehoord en hij wilde hem een keer zien. Zijn vader en moeder hadden daar een stokje voor gestoken, want ze waren altijd bang geweest dat hun zoon ergens in betrokken zou raken.
Maar de pientere Tasi was dit jaar achttien geworden. Hij behoorde nu tot de weerbare mannen, hij had de leeftijd van een man bereikt en daarom hadden zijn vader en moeder hem toestemming gegeven om naar dit feest te gaan. De pientere schaapherdersjongen was hier heel blij om. Voordat hij in zijn beste kleren vertrok, waarschuwden zijn ouders hem beiden: "Gedraag je vreedzaam en eerlijk! Zoek geen ruzie. Eerbiedig de gebruiken en ken je grenzen! Denk aan de woorden van de ouderen. Ga niet in discussie met de vorst of met hoge heren. Ze worden de dienaren des hemels genoemd! Als je je met de hoge heren en de vorst inlaat, ben je een leeghoofd. Je bent onze enige zoon. Pas goed op jezelf!"
Na deze woorden lieten ze hem gaan.
De pientere Tasi trof op het obo-feest kameraden van zijn eigen leeftijd aan en ze maakten plezier. Ze zongen en dansten, ze stoeiden en ravotten, stootten elkaar aan met hun schouders, dronken melkbrandewijn en wijn en gaven elkaar raadsels op. Terwijl ze zich op deze manier uitstekend amuseerden, verlieten plotseling veel mensen de plek waar ze zich bevonden. "De vorst komt!" schreeuwden ze opgewonden en er was een zenuwachtig gedrang. Toen de pientere Tasi dat zag, zei hij tegen zijn kameraden: "Ik kan voor de ogen van iedereen het onderlichaam van de vorst aanraken zonder in moeilijkheden te komen!"
Zijn kameraden sloegen hun hand voor hun neus en mond van verbazing. "Zeg, ben je gek geworden? Heeft dat zwarte hoofd van jou te veel gezien? Misschien lukt het je wel de ballen van de vorst aan te raken, maar hij zal je laten afranselen tot er niet veel meer van je over is!" zeiden ze. En stilletjes vertelde de een het aan de ander, zodat het van mond tot mond ging. Iedereen waarschuwde de pientere jongen, maar hij zei lachend: "En wat doen jullie wanneer het me meezit?" Een rijke koopman ving dat op en antwoordde: "Als jij de ballen van de vorst aanraakt en er overkomt je iets, dan zal ik je een goed rijpaard met zadel en tuig geven. Laten we erom wedden!" Daarop antwoordde de jonge Tasi: "En als ik nu helemaal niet in moeilijkheden kom en gewoon doe wat ik heb gezegd, wat zet je dan in?"
"Dan zal ik honderd goudstukken voor je neertellen!" beloofde de koopman, maar Tasi zei: "Je geld zal ik niet aannemen. Dat heb ik niet nodig. Het is genoeg als je een schaap slacht en mij en mijn vrienden vrijhoudt met eten en drinken!" Met die voorwaarden ging de koopman akkoord en daarmee was de weddenschap gesloten.
Toen Tasi zich daarop omringd door vele mensen naar de obo haastte, dacht de koopman: Daar gaat mijn asgrijze paard met de mooie kroep en het zadel van droog hout! Hij verkneukelde zich, maar de kameraden van de pientere Tasi maakten zich ongerust. "Onze Tasi is gek om ruzie te zoeken met de vorst. Het zal er nog van komen dat hij zijn zwarte hoofd verliest!" zeiden ze bezorgd.
Op dat moment had de vorst de obo-ceremonie beëindigd en was hij met zijn verwanten, vrouwen, kinderen, hoogwaardigheidsbekleders en soldaten in aantocht. De menigte riep luid en opgewonden: "Maak plaats! Achteruit!" toen hij daar zo machtig en angstaanjagend aan kwam schrijden. De mensen weken uiteen en de vorst baande zich een weg door de neerknielende menigte. Maar een slanke jongeman kwam door de mensenmassa naar hem toe en riep: "Edele heer, hebt u een goede reis gehad?" Daarop antwoordde de vorst, die er heel slecht uitzag: "Die is goed!" Toen sprong de pientere Tasi naar voren, trok en draaide uit alle macht aan de ballen van de vorst, deed een paar stappen achteruit en bleef staan.
Krimpend van pijn steunde de vorst: "Au, au!" Zijn gezicht vertrok van schaamte en hij beval zijn soldaten de pientere jonge Tasi te grijpen.
Tasi werd naar de tent van de vorst gebracht en zijn kameraden vreesden het ergste. Ze benaderden de tent zo dicht mogelijk om iets op te vangen en ook de bewuste koopman ging mee. Terwijl ze trachtten te volgen wat er met Tasi gebeurde, ging de vorst in zijn leunstoel zitten om zijn woede te koelen op de voorgeleide jongeman.
"Wat ben jij voor een verdorven kerel om zo'n stompzinnige streek uit te halen. Je vorst aan te raken, op klaarlichte dag, open en bloot in het zonlicht! Hoe haal je het in je hoofd?" Toen hij op die manier werd toegesproken, antwoordde de pientere Tasi: "Heer, ik moest u nu eenmaal misleiden om iets te bereiken."
De vorst gaf de soldaten die aan weerskanten van hem stonden het bevel de jongen een pak slaag te geven. Daarop zei de jonge Tasi: "Heer vorst, het maakt mij niets uit om te worden geslagen. Ook daar ben ik ongevoelig voor. Bovendien was ik erop voorbereid een of andere straf te moeten ondergaan." Een beetje verbaasd vroeg de vorst hem: "Heb je er ook over nagedacht op welke manier we het vlees van je botten moeten halen?" Waarop de pientere Tasi zijn kans zag en zei: "Ach! Heer, u hebt geen idee! Ik ben een mens met een besmettelijke ziekte, ik ben een mens op wie al het leed van de wereld rust. Daarom ben ik naar een heilige lama gegaan en heb ik mijn probleem aan deze wijze meester voorgelegd. Hij heeft me het volgende antwoord gegeven: 'Als je de ballen van een godheid weet aan te raken, zul je van je ziekte genezen!' Hoe moest ik dat voor elkaar krijgen? Toen ik daar voortdurend over tobde en piekerde, bedacht ik dat u, heer vorst, buiten de hemel uw gelijke niet kent, en dat ik daar om mijn leven te redden mijn voordeel mee moest doen, wat het me ook uiteindelijk zou kosten. Daarom heb ik u, hoogverheven vorst, bij de ballen gegrepen!"
De vorst voelde zich buitengewoon gevleid. "Zeg, hebben jullie dat gehoord?" vroeg hij aan zijn hoogwaardigheidsbekleders. Hij schudde van het lachen. "Je hebt je godheid mooi gevonden, jij, ha, ha, ha! Ik ben dus een god voor jou, en zo moet het ook zijn!"
Zo legde hij zich bij de zaak neer en omdat hij straf nu niet meer nodig vond, kwam de pientere Tasi ongedeerd uit de vorstelijke tent te voorschijn.
Zijn kameraden kwamen vol vreugde naar hem toe. De koopman wist niet wat hij moest zeggen, maar hij hield zich aan de weddenschap. Hij liet een schaap slachten voor Tasi en zijn kameraden en hield de jongens vrij.
Toen ze aan het feesten waren en brandewijn dronken, zei de pientere Tasi plotseling: "Ach, wat stelde dat eigenlijk voor! Morgen zal ik een manier vinden om de grote vorst als een hond te laten blaffen!"
Onmiddellijk riepen ze allemaal: "Je bent vandaag al ver genoeg gegaan! De vorst nu ook nog te laten blaffen als een hond kun je werkelijk niet maken. Denk je nu heus dat hij je dan niet laat afranselen?"
Daarop antwoordde de pientere Tasi: "Hoe het ook zij, ik wil toch proberen of ik die onaantastbare vorst niet zo gek kan krijgen." Prompt sloot de koopman een nieuwe weddenschap af, want hij dacht: De ballen van de vorst heeft hij aangeraakt, maar hem laten blaffen als een hond, dat lukt hem nooit!
Toen de jonge Tasi de volgende ochtend naar de tent van de vorst liep, lieten de soldaten hem zijn gang gaan als de man die de vorige dag ook binnen was geweest. Tasi begroette de vorst en zei: "Er is één dag verstreken sinds ik uw goddelijke ballen heb aangeraakt en inderdaad is mijn lichamelijke toestand al sterk verbeterd. Daarom ben ik gekomen om u, heer, te bedanken voor uw genade."
De vorst lachte hartelijk en vroeg hem te gaan zitten. Toen er thee werd aangeboden, zei de jonge Tasi: "Heer, ik heb ergens een wilde hond gevonden en grootgebracht, maar nu zeggen veel mensen dat een wilde hond 'niyang, niyang' blaft, en mijn hond blaft 'yang, yang'."
Daarop antwoordde de vorst: "Wie beweert zoiets? Er klopt helemaal niets van dat verhaal. Vertel me geen leugens. Sinds wanneer zegt een wilde hond 'yang, yang'? Je hebt vast maar een doodgewone pup gevonden en grootgebracht. Een goede wilde hond doet zo!" De ogen van de vorst puilden uit, zijn wangen liepen rood aan, zijn hals strekte zich en hij blafte vol overgave: "Oeng, oeng, oeng!"
Onmiddellijk riep de jonge Tasi: "Ja, dat klinkt goed, dat klinkt prima!" Toen hij bij de anderen terugkeerde, hadden zijn kameraden en de koopman het al gehoord. Ze schaterden opgewonden van het lachen, wreven over hun buik, klapten in hun handen en vertelden elkaar steeds opnieuw hoe de vorst had geblaft. "De schaapherder Tasi heeft met onze onbenaderbare vorst gespeeld zoals het hem uitkwam!" zeiden de mensen vol leedvermaak. Zowel heimelijk als openlijk ging het verhaal van mond tot mond. De oude mensen lachten stilletjes, maar de jongeren deden luidruchtig na hoe de vorst had geblaft.
De slimme jonge Tasi hoorde het tumult, maar gaf geen kik en ging zitten nadenken. Plotseling zei hij tegen zijn kameraden: "Luister eens! Ik heb de vorst nu tweemaal voor de gek gehouden en daarmee veel mensen een plezier gedaan. Nu zal ik dit onbenaderbare, arrogante en domme wezen hondendrollen laten eten!"
Zijn kameraden, die tot op dat moment hadden staan lachen, sperden hun mond wijdopen, zodat ze alles verloren wat erin zat. Ze deinsden achteruit, kauwden op hun tong, gingen erbij zitten, hielden hun buik vast en staarden hem aan: "Nee toch! Tasi, als heer vorst erachter komt dat je hem al twee keer voor de gek hebt gehouden, hakt hij je zwarte hoofd eraf en maakt hij een eind aan je mooie leven. Is het niet genoeg dat je hem al tweemaal bij de neus hebt genomen? Spaar je leven, spaar je lichaam en houd op! Anders ga je te ver en zul je je straf niet ontlopen."
Daarop antwoordde de jonge Tasi: "Dat zit wel goed. Winden jullie je maar niet op. Jullie zullen wat beleven! Ik zal dit zwarte, stomme beest werkelijk hondenpoep laten eten!"
De volgende ochtend smeerde hij wat welriekende stoffen van de koopman op hondendrollen. Vervolgens wikkelde hij ze in verschillende lagen papier en ging ermee naar de vorst.
"Heer vorst," riep hij, "ik ben zover om naar huis terug te keren en ik heb hier een klein stukje moschus-medicijn. Veel mensen hebben het bekeken, maar er wordt betwijfeld of het echte, goede moschus is, en zelf kan ik niet onderscheiden wat echt en wat bedrog is. Toch zijn er ook mensen die beweren dat het wel degelijk echte, goede moschus is. Ik heb het aan allerlei mensen gevraagd die er verstand van hebben, maar ze kunnen het er niet over eens worden en toen bedacht ik dat ik het geen beter persoon kon vragen dan de vorst, die werkelijk schrander is en die overal verstand van heeft. Daarom heb ik u zonder vrees opgezocht."
"Goed zo!" antwoordde de vorst. "Er zijn mensen die denken dat ze meer weten dan ik, maar daarom klopt dat nog niet! Kom hier met dat spul! Ik wil het zien."
De vorst kreeg de in papier verpakte hondendrollen, pakte ze uit, bekeek ze, hield ze onder zijn neus, trok een gezicht alsof hij er alles van wist en schudde wat met zijn hoofd. Tenslotte stak hij er eentje in zijn mond, kauwde erop en proefde. Hoewel hij niet wist wat het was, deed hij alsof hij het herkende. "Dit is wel degelijk moschus! Maar hoewel het moschus is, is het geen goede moschus," verklaarde hij.
"Mooi," zei de pientere Tasi toen de vorst had gesproken. Naderhand lachten hij en zijn kameraden tot hun lever hard werd. "Hoe komt het toch dat vorsten en hoge heren wijs worden genoemd?" vroeg Tasi zich hardop af en hij keerde naar huis terug.
* * *
Samenvatting
Een grappig sprookje over een jongen die de koning voor de gek houdt. Een achtienjarige jongen gaat naar een Mongools volksfeest, waar ook de koning is. Hij beweert tegen zijn vrienden dat hij de ballen van de koning kan aanraken, hem kan laten blaffen als een hond en hem zelfs hondendrollen kan laten eten. En inderdaad lukt het de schelm elke keer de koning voor de gek te houden.
Toelichting
Obo = steenstapeling van verschillende vorm op bergen, heuvels en zandduinen in Mongolië die ter ere van lokale godheden werden opgericht. Bij deze plaatselijke heiligdommen werd eenmaal per jaar een belangrijke offerceremonie gehouden, gevolgd door een groot volksfeest.
Trefwoorden
hond, pienter, blaffen, poep, volksverhaal, slimheid, deugniet, grappig-sprookje, feest, iemand voor de gek houden, mongolië, schelm, drol, schelmenverhaal
Basisinformatie
- Herkomst: Mongolië
- Verhaalsoort: schelmenverhaal, volksverhaal, sprookje, grappig-sprookje
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 16 minuten
Populair
Verder lezen