Hoe de Gruwel aan zijn paard kwam
Even buiten het dorp stond een huisje, waar de kinderen niet langs durfden gaan. De muren en de kozijnen werden elk jaar rood geverfd met paardenbloed. In dat vreselijke huisje woonde de Gruwel. Voor de Gruwel waren alle kinderen in het dorp nog veel banger dan voor het huisje. Als ze hem zagen aankomen, zetten ze het op een lopen.
Hij reed in een hondenkar over de hele Veluwe en iedereen kende hem; zelfs de koning. Het was een klein mannetje met zere ogen en een vuile rossige baard.
Overal waar een dood paard was, kwam hij ook en dan nam hij het in zijn hondenkar mee naar huis. Sommigen noemden hem de koudslachter, maar meestal werd hij de Gruwel of ook wel de Vilder genoemd. Meen nu niet, dat zo'n man en zo'n huisje alleen in sprookjes voorkomen, want ik heb hem zelf gekend, en zijn huisje gezien. Ik was erg bang voor hem en om maar niet langs zijn met bloed geverfd huis te komen, maakte ik altijd een omweg.
Ergens achter in Lieren daar stond een ander huisje. Daarin woonde een tovenaar en duivelbanner. Men zei dat hij schatrijk was; maar hij woonde heel alleen in dat kleine huisje, waarvan de groen aangeslagen muren zó bouwvallig waren, dat er dennenstammen tegen waren gezet om ze te stutten. Op het oude rieten dak groeiden gras en haver tussen dikke moskussens en grote pollen huislook. Van de zolderbalken en voor de bedstee hingen gordijnen van spinrag neer.
De tovenaar was een wijs man. Voor ziek of betoverd vee had hij allerlei geneesmidden, welke in flessen en potjes onder de bedstee stonden, en samengesteld waren uit wolfskers, heksenkruid, duivelseieren, dammelbezen en tot moes gekookte padden en slangen. Ook mensen wist hij te belezen en de koorts werd door hem verdreven met de spreuk:
Goeie margen oldeDan was de koorts over. Dagelijks kwamen er mensen, zelfs uit verafgelegen dorpen, om zijn hulp in te roepen.
Ik gèf oe de kolde
Ik gèf oe de kolde
Goeie margen olde.
Op een namiddag kwam er een boertje met een ziek paard bij deze tovenaar. De duivelbanner bekeek het paard aan alle kanten en na het in de ogen gezien te hebben zei hij: "Dat paard is behekst. Daar kan ik niet eerder wat aan doen dan vannacht om twaalf uur. Wil je het hier laten, dan kun je 't morgen vroeg weer komen halen."
"Nee," zei de boer, "daar heb 'k geen zin in, want even nadat ik van huis ging heb ik 'n visioen gezien. Ik zag duidelijk, dat je hele huis in lichte laaie stond. Toen 'k hier kwam was ik eigenlijk verwonderd het huis nog te zien staan. Maar branden zal het, daar kun je van op aan, dat weet ik wel heel zeker. Denk je dan, dat ik zo dom zou zijn mijn paard hier te laten?"
"Het is niet gezegd, dat je visioen juist vannacht al waarheid zal worden. 't Kan ook nog wel maanden wegblijven," sprak de tovenaar. "Dat paard kun je zo ook niet weer mee naar huis nemen, daar krijg je onderweg gedonder mee, dat staat vast. We zouden het hier in 't schuurtje kunnen zetten. Heb je de schuur ook zien branden?" - "Nee ik, dat heb 'k niet gezien. 'k Heb alleen je huis in lichte laaie zien staan." - "Nu, laten we dan het paard in de schuur stallen." De boer stemde eindelijk toe en zwijgend brachten ze het paard in de schuur. Ze zeiden geen van beiden een woord, maar ze dachten over hetzelfde.
"Ik dank je wel voor de mededeling," zei eindelijk de duivelbanner. "Ik zal zien, dat ik dat ongeluk afwend, en in elk geval dubbel oppassen met vuur." - "Dat geeft niks, dat weet je ook wel. Alles wat je er tegen doet werkt juist mee om de brand te verwekken." Weer zwegen de mannen een poos. "'k Zal het toch zien te bezweren." - "Dat kun je doen, baadt het niet, dan schaadt het niet."
Ze hadden inmiddels het paard vast gebonden en het wat hooi voorgezet. Het dier rook eraan, maar at er niet van. "Wil je wel geloven, dat hij er brandlucht aan ruikt," zei de boer. "'t Kan ook wel zijn dat het komt, doordat hij behekst is. Wilde hij thuis eten?" - "Jawel, daar ligt het niet aan." - "Ik zal hem wel opknappen," zei de duivelbanner, "kom hem morgen maar halen, hoor." - "Nu, het beste," antwoordde de boer en ging naar huis terug.
Het was een duistere nacht zonder maan. In het huisje van de tovenaar, waar zelden licht brandde, was het volkomen donker. Het enige raam, naast de deur, was dof als een blind oog. Reeds sinds een paar uren lag de bewoner te slapen.
Na zonsondergang was de duisternis langzaam op het kleine huisje aangeslopen en hield het nu dicht omvat. Het stond er hulpeloos in de grote vlakte. 't Zal ongeveer elf uur geweest zijn, toen er twee mannen met zwartgemaakte gezichten behoedzaam achter de vlierstruik te voorschijn kwamen en naar het achterhuis slopen, waar het dak zó laag en bouwvallig was dat ze er gemakkelijk door konden.
Meer dan een uur bleven ze binnen, zonder dat er van de weg af ook maar iets kon worden bemerkt van de vreselijke dingen die daar binnen voorvielen. Het raam staarde blind en wezenloos in de nacht. Het huisje leek verlaten.
Door dezelfde opening, waardoor de bandieten waren binnengekomen, kwamen ze ook weer naar buiten. Maar ze hadden de zakken nu vol rijksdaalders. Daarna gingen ze naar het schuurtje, doorzochten alles en vonden achterin het betoverde paard, dat ze losmaakten en meenamen. Alles ging in de grootste kalmte, alsof het zo hoorde. "Wacht nog even. We moesten dat oude krot nu maar meteen in brand steken, sprak de een, anders vinden ze de oude vrek morgen met 'n afgesneden hals liggen, en dan gaan ze nog op zoek. Als wij de rommel in brand steken, is het net of hij bij het ongeluk is omgekomen, en er kraait geen haan naar." Terwijl de een het paard vast hield, klom de ander weer naar binnen. In het doffe blinde raam gloorde even een zwak schijnsel. Nu het schuurtje nog, maar plots meenden ze in de verte voetstappen te horen en zonder de schuur aan te steken verwijderden ze zich haastig langs een achterweg om de straatweg te bereiken.
Toen ze daar eenmaal waren en omkeken zagen ze de vlammen hoog uit het rieten dak slaan. De dampige lucht en de hele omgeving waren rossig verlicht. De buren schenen niets te merken, alles in het rond bleef stil. De een liep voor en had het paard aan de halster, de ander liep er achter om het ongelukkige dier, als het neigingen had bij de weg neer te vallen, met zijn stok voort te drijven. Zo liepen ze verscheidene uren voort. Eindelijk kon het paard niet verder, het viel. Hoe de beide bandieten ook vloekten, sloegen en schopten, het paard bleef midden op de weg liggen.
De dag begon aan te breken en toen de beide mannen in de schemering elkaars zwarte gezichten en met bloed bevlekte handen zagen, zei de een tegen de ander: "Laten we die dode knol hier maar laten liggen en ons ginds in die plas wat gaan afwassen, anders worden wij nog in de vroegte gesnapt." Ze waren juist klaar met wassen en stonden nog bij het water, toen een van de twee riep: "Daar komt een hondenkar aan, laten we maken, dat we 't bos in komen." - "Ben je gek, het is de Gruwel, wij kunnen hem het paard verkopen, dan hebben wij er tenminste nog wat aan." - "Ik geloof nooit, dat die knol dood is, maar betoverd."
De Gruwel was reeds van de kar afgesprongen en stond het paard te bekijken en te betasten. "Wat geef je er voor?" schreeuwde de een hem toe. "Is dat paard van jullie?" - "Ja natuurlijk, van wie dacht je dan? 't Beest is hier net zo hartstikke dood gevallen, 't was al een beetje ziek, toen we van huis gingen. Wat is het je waard?"
De vilder gluurde tussen zijn rood ontstoken oogleden de beide mannen eens aan. "Tien stuivers wil ik er voor geven, meer niet en dan mag ik lijden dat ik er geen strop aan heb en er geen last mee krijg." - "Dat is schandelijk weinig." - "Hoeveel had je dan gedacht?" - "Vijf gulden." - "Een gulden geef ik en niks meer." - "Nou vooruit, geluk ermee, we zullen maar niet langer speculeren. Wij hebben er ook niks aan."
Terwijl ze hem hielpen het dier in de hondenkar te leggen, meenden ze het te zien ademhalen. De vilder betaalde, legde een paar oude zakken over het paard en keerde om. "Hei. Zeg eens," zei een der bandieten voor hij weg reed. "Weet je wie wij zijn?" - "Nee," zei de Gruwel en lachte. "Dat gaat mij ook niet aan." - "Dat is maar geraden ook," sprak de andere.
De Gruwel reed welgemoed weg en de beide kerels verdwenen in het bos. Toen het boertje de andere dag terug kwam om bij de tovenaar zijn paard te halen vond hij wat rokende puinhopen en wat smeulend hout. Enige buren waren aan het zoeken en scharrelen in het puin en vonden eindelijk in de verbrande bedstee tussen smeulende houtskolen het verbrande en verkoolde lijk van de duivelbanner.
"Wat kan men zich toch in een mens vergissen," zei een van de buren, "iedereen dacht dat hij een schatrijke vrek was, en we hebben nog geen cent gevonden." - "Hij zal het wel begraven hebben," sprak een ander. Er waren er die de hele dag in het puin bleven wroeten en graven. De schuur was door het vuur gespaard gebleven, maar het deurtje stond open. Het eerste wat de boer deed, was de schuur binnen gaan, maar zijn paard was verdwenen. Hoe hij ook vroeg, niemand had zijn paard gezien. En toen de boer vertelde, dat het dier behekst geweest was en hij de vorige dag op weg naar de tovenaar het huis had zien branden in een visioen, toen kreeg hij nog heel wat verwijten te horen over zijn domheid, om het paard achter te laten ondanks die waarschuwing. Troosteloos vertrok het boertje weer, na overal de omtrek te hebben afgezocht.
Of het ditzelfde paard geweest is, zou ik niet durven zeggen, maar kort na dit voorval reed de Gruwel niet meer met honden, maar met een magere, roodharige oude knol, waarvan men zei dat het een behekst dood paard was geweest, dat de Gruwel weer levend had gemaakt, door het wind in de neusgaten te blazen. Nu, dat moest wel zo wezen, want met een goed paard zou men zulk gruwelwerk niet kunnen doen. Dit paard liep met stijve poten en deed altijd net of het op een drafje liep maar vorderde bijna niet.
* * *
Samenvatting
Een Veluwse sage over een enge paardenvilder. In een dorpje op de Veluwe woont een paardenvilder waar iedereen bang voor is. Ze noemen hem de Gruwel en hij reist met zijn hondenkar over de hele Veluwe om dode paarden op te kopen. Op een dag koopt hij een behekst dood paard van twee dieven en niet veel later reist de Gruwel niet meer met zijn hondenkar, maar met een mager, oud paard...
Toelichting
Iets ingekort en bewerkt door de redactie van de Volksverhalen Almanak.
In dit verhaal heeft het boertje met het paard een "veurschiensel" of "veurgezicht" (letterlijk: voorgezicht of voorschijnsel), het waarnemen van een gebeurtenis, die pas later plaats zal vinden. Kortom: een visioen.
Trefwoorden
dieven, paard, rovers, vrek, brand, tovenaar, lieren, dood paard verkopen, gelderland, visioen, koudslachter, betoverd, streekverhaal, volksverhaal, behekst, veluwe, sage, vilder, brandstichting, hondenkar
Basisinformatie
- Herkomst: Gelderland, Nederland
- Verhaalsoort: volksverhaal, sage, streekverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 13 minuten
Populair
Verder lezen