Het verhaal van Oro, die koning van Ariki was
In de Stille Zuidzee, ten noordoosten van Australië, lagen lang geleden eens twee eilanden, Taparo en Ariki. Ze werden geregeerd door een koning, die twee zoons had. De oudste heette Delos, de jongste Oro.
Het was gewoonte in die streken, dat de oudste zoon de vader opvolgde. Maar toen de oude koning plotseling stierf, zei Delos, die veel van zijn broer hield: "Het lijkt me veel beter, dat Oro en ik samen regeren. Waarom zou hij niet koning over Ariki worden en ik over Taparo?"
De priesters werden geraadpleegd en ze vonden het plan dadelijk goed. En toen de bewoners van Ariki en Taparo het besluit van Delos vernamen, waren ze blij en zeiden: "Onze koningen geven ons het goede voorbeeld. Wij zullen elkaar ook als broeders liefhebben."
Gedurende enige jaren regeerden Delos en Oro over hun eilanden en er heerste vrede en voorspoed. Intussen was Delos al bijna twintig jaar geworden. Het werd dus tijd voor hem, om te gaan trouwen.
Nu lag in de buurt van Taparo een klein, onvruchtbaar eiland. De bewoners ervan waren echte zeerovers en hadden al meermalen de vissers van Taparo lastig gevallen. De koning van dit eiland had één dochter, die Matoka heette. Nog nooit had iemand haar ten huwelijk gevraagd, want iedereen wist dat ze even ruw en boosaardig was als haar vader. Toch wilde Delos juist met haar trouwen. Hij dacht: "Als Matoka maar eenmaal mijn vrouw is en tussen de vriendelijke mensen van Taparo woont, zal ze wel veranderen. Bovendien zullen de zeerovers ons dan ook met rust laten."
De priesters waarschuwden hem wel, maar hij luisterde niet naar hun raad. Hij bezocht Matoka en haar vader, vroeg haar ten huwelijk en enige tijd later trouwden ze. Oro kwam ook op de bruiloft, die op Taparo gevierd werd. Hij bracht mooie geschenken mee voor Matoka en zijn broer. Na het feest vertrok hij weer naar Ariki.
Al spoedig bleek, dat Matoka geen goede vrouw voor Delos was. Ze waren nog maar een maand getrouwd, toen ze hem vroeg: "Hoe komt het, dat jij, de oudste zoon, ook niet koning bent geworden van Ariki?"
Delos antwoordde: "Omdat we broers waren, hebben de priesters het goed gevonden, dat we ieder over een eiland zouden regeren."
"Wat een dwaasheid!" zei Matoka boos. "Jij bent de oudste en behoort dus ook koning te zijn over Ariki." Telkens en telkens weer herhaalde ze dat Oro geen recht had om koning te zijn. Delos zweeg. Hij wilde niet graag ruzie met zijn vrouw hebben. Maar Matoka bleef met een boos gezicht rond lopen. Toen Delos zich daaraan niet stoorde, zei ze op een avond nijdig: "Ik wil, dat je Oro van Ariki verjaagt."
Nu werd Delos boos. Hij zei: "Toen je met me trouwde, wist je dat ik alleen koning over Taparo was. Als je daar nu niet meer mee tevreden bent, moet je maar naar je vader terugkeren. Ik wil in vrede met mijn broer leven. Hij is koning van Ariki en blijft koning."
Matoka zei niets meer, maar haar gezicht werd wit van woede. Ze was vreeslijk eerzuchtig. Het leek haar heerlijk om koningin te zijn van een groot rijk. Tot nog toe had ze steeds in stilte gehoopt, dat Delos haar haar zin zou geven. En nu had hij ronduit tegen haar gezegd, dat ze maar naar haar vader terug moest gaan als ze niet meer tevreden was. Ze vond dit een vreselijke belediging en van nu af haatte ze Delos. Ze zwoer, dat ze zich op hem zou wreken. En ze rekende erop, dat haar vader haar daarbij wel zou willen helpen.
Delos merkte wel, dat zijn vrouw boze plannen had. Zijn dienaren vertelden hem, dat ze in het geheim telkens boodschappers naar haar vader zond. Hij begon te vrezen, dat ze Oro misschien wilde laten vermoorden. Daarom ging hij op een dag naar Ariki toe en zei tegen zijn broer: "Ik kom je waarschuwen voor mijn vrouw. Ze wil ook koningin worden van Ariki. Natuurlijk heb ik haar gezegd, dat dit onmogelijk is. Ze is toen vreselijk boos geworden. Voortdurend stuurt ze in het geheim boodschappers naar haar vader. Wat ze van plan is, weet ik niet. Maar het zou best kunnen zijn, dat ze haar vader met zijn zeerovers op je af wil sturen, om je te overvallen. Wees dus op je hoede."
Oro antwoordde: "Ik dank je wel voor je waarschuwing. Maar waarom heb je me niet eerder gezegd, dat Matoka zo graag koningin van Ariki wilde worden? Zeg maar tegen haar, dat haar wens vervuld zal worden. Morgen vertrek ik en ga op avontuur uit. Ik wil niet, dat jij om mij ruzie met je vrouw krijgt."
Delos schudde droevig het hoofd. "Ik kan je edelmoedig aanbod niet aannemen," zei hij. "Het zou me niets helpen. Je kent Matoka niet. Al wordt ze koningin over de hele wereld, dan zal ze nog niet tevreden zijn. Zo eerzuchtig is ze."
"Misschien vergis je je," antwoordde Oro om zijn broer te troosten. "In ieder geval: mijn besluit staat vast. Morgen vertrek ik."
Delos praatte nog geruime tijd met Oro, maar deze wilde zijn plan niet opgeven. Met tranen in de ogen namen de beide broers eindelijk afscheid van elkaar. Toen zeilde Delos naar Taparo terug.
Daar was intussen iets vreselijks gebeurd. Matoka had haar vader gewaarschuwd, en deze was met zijn mannen op Taparo geland. Niemand was natuurlijk op zo'n verraderlijke aanval verdacht geweest. De zeerovers hadden bijna alle mannen van het eiland gedood. Toen gingen ze op de loer liggen. En nauwelijks had Delos voet aan wal gezet, of hij zag zich omringd door vijanden die hem met speren aanvielen. Voor hij zich verdedigen kon, viel hij al dodelijk getroffen neer. Matoka had op bloedige wijze wraak genomen. De zeerovers besloten 's nachts naar Ariki te varen en het eiland bij het opkomen van de zon aan te vallen.
Intussen had Oro tegen zijn onderdanen gezegd, dat hij van plan was te vertrekken. De mensen dachten, dat hij op andere eilanden een bruid wilde zoeken. Ze vonden het dus helemaal niet vreemd, dat hij zijn grootste kano in orde maakte voor een verre tocht.
De volgende morgen, bij het aanbreken van de dag, vertrok hij. De wind was gunstig en Oro trok snel over de spiegelgladde zee. Maar Oro's hart was treurig. Voortdurend moest hij aan zijn broer denken. Het afscheid was hem wel heel zwaar gevallen. Hij keek eens achter zich. Daar, heel in de verte, lagen de eilanden, waar hij zo gelukkig was geweest... Plotseling hield hij zijn hand boven zijn ogen. Ja, hij had het goed gezien: een groot aantal kano's zeilde van Taparo naar Ariki. Wat zou dat betekenen?
Oro werd ongerust. Hij begreep niet, waarom zijn broer in de vroegte met zoveel kano's naar Ariki zou varen. Maar waren het wel kano's uit Taparo? Of waren het misschien de vijanden, die kwamen, om hem te doden?
Enige tijd zeilde hij voort. De zeerovers waren intussen aan land gegaan en vielen met luid geschreeuw de mannen van Ariki aan. Het duurde niet lang, of ze waren ook meester van dit eiland. De woestelingen doodden niet alleen de mannen, maar ook veel vrouwen en kinderen. Daarna sloegen ze aan het plunderen en staken de huizen in brand.
Toen Oro op verschillende plaatsen boven het eiland rookwolken zag opstijgen, begreep hij, wat er gebeurd was. Hij wilde terug varen, om te proberen zijn broer te helpen. Maar de wind werd plotseling zo hevig, dat het zeil van zijn kano scheurde.
En toen gebeurde er iets vreselijks. Hiaka, de godin van de vulkanen, wilde de boosdoeners straffen voor zoveel laffe moorden. Terwijl de aarde trilde en schokte, verrees in de zee, tussen Taparo en Ariki, langzaam een grote vulkaan. Brede stromen gloeiende lava vloeiden uit de krater langs de helling van de berg in zee. Reusachtige stoomwolken stegen sissend uit het water omhoog. Rotsblokken werden met donderend geraas in de lucht geslingerd. Dichte wolken van as en rook spoten met grote kracht uit de krater en verduisterden de zon. Plotseling weerklonk een luide knal. En terwijl het geraas van de woedende vulkaan nog heviger werd, zag Oro met ontzetting, dat Ariki en Taparo langzaam wegzakten. Even later waren beide eilanden onder de waterspiegel verdwenen. En in de rode gloed, boven op de vulkaan, stond Hiaka en keek naar de verwoesting, die ze had aangericht.
Alle bewoners van de eilanden, maar ook alle zeerovers kwamen om. Alleen Oro overleefde deze vreselijke ramp. Hoge golven rolden aan. Telkens dreigde zijn kano om te slaan. En als hij niet zo'n goede zeeman geweest was, zou hij stellig verdronken zijn. Natuurlijk kon hij zijn boot niet sturen. Als een stuk wrakhout dobberde hij op de woeste golven rond.
Het noodweer duurde tot de volgende morgen. Toen ging de wind plotseling liggen en Oro zag, dat hij dicht bij een eiland was. Met grote snelheid schoot de kano op het rif en schoof een eind het strand op. Uitgeput van honger en vermoeidheid stapte Oro uit zijn boot en ging op het strand liggen. Onmiddellijk viel hij in slaap.
Toen hij wakker werd, zag hij een oude man naast zich staan met een grote kalebas in zijn hand. De grijsaard groette Oro vriendelijk en nam hem mee naar zijn woning. Daar gaf hij hem voedsel en een beker palmwijn. Oro bedankte zijn gastheer. Hij zei, wie hij was en vroeg, hoe het eiland heette, waarop hij was aangespoeld. De oude man antwoordde: "Dit eiland heeft geen naam. En behalve ik woont hier niemand."
Hoewel Oro erg nieuwsgierig was, waagde hij het toch niet, nog meer te vragen. Enige dagen bleef hij bij zijn gastheer wonen, die hij hielp zoveel hij kon. Het eiland was bijna geheel bedekt met een dicht bos. Daarin ving Oro vogels, die ze samen aten.
Toen zei Oro op een morgen: "Ik zou wel graag weer eens willen vertrekken. Vindt u het goed, dat ik een kano bouw?"
De oude man antwoordde: "We zullen samen vertrekken, Oro, en in mijn kano. Maar eerst moet je me nog een grote dienst bewijzen."
"Zeg maar wat ik moet doen," antwoordde Oro.
De grijsaard nam Oro mee het bos in. Hij zei: "Dit is geen gewoon bos, want er staat maar één boom, precies midden op het eiland. Kijk maar eens goed naar de stammen. Het zijn luchtwortels, die uit de takken zijn gesproten en toen in de grond weer nieuwe wortels hebben gevormd."
Nadat ze enige tijd gelopen hadden, zag Oro een stam, die wel honderd maal dikker was dan de dikste boom, die hij ooit gezien had. De grijsaard zei: "In de top van deze boom groeit één kalebas. Die moet je voor mij gaan plukken. Maar neem dit mandje met voedsel mee. Want het duurt een hele poos, voor je weer terug bent en je zult onderweg wel honger krijgen."
Oro hing het mandje met voedsel op zijn rug en begon moedig te klimmen. Het was tamelijk donker om hem heen, want de dichte bladeren en takken lieten geen straaltje zon door. Het werd een zware tocht. Telkens rustte Oro even. Eindelijk werd het wat lichter, en ook waren de takken niet meer zo dik als eerst. "Ik nader mijn doel," dacht Oro. Toch duurde het nog een hele tijd, voor hij ten laatste de top bereikt had, en de kalebas zag hangen.
Er was niets bijzonders aan de kalebas te zien. "Moest ik daarvoor nou zo'n lange en zware tocht maken?" dacht Oro. "En waarom groeit aan deze geweldige boom maar één vrucht? Het is beslist een toverkalebas." Ineens begreep hij, dat de oude man niemand anders was dan Raka, de god van de winden, die hij in een toverkalebas opsluit. Hoe meer hij de kalebas open zet, hoe harder het waait. Oro plukte de vrucht en klom naar beneden. Doodmoe kwam hij eindelijk bij Raka aan, die al op hem stond te wachten.
"Dank je wel," zei Raka, "je hebt me een grote dienst bewezen."
Toen Oro de volgende morgen wakker werd, zag hij dat Raka al bezig was alles voor hun vertrek in orde te maken. Ze aten en stapten daarna in een kleine kano. Raka zat achter het zeil, met de kalebas op zijn knieën. De wind die eruit stroomde, blies in het zeil en dreef de boot voort. Na enige dagen gevaren te hebben, zag Oro een eiland liggen.
Raka zei: "De koning van dit eiland heet Puna. Je moet naar hem toegaan. Ik blijf in de kano op je wachten Je mag beslist niet vertellen wie ik ben."
Oro stapte aan wal en vond gemakkelijk het paleis van koning Puna. De bewoners van het eiland waren vriendelijke mensen. Ze groetten Oro en Puna vroeg hem, wie hij was en waar hij vandaan kwam.
"Ik was koning van het eiland Ariki," antwoordde Oro. "En mijn broer Delos regeerde over Taparo. Is hier niemand die mijn broer of mij kent?"
Hij keek de mannen die rond hem stonden een voor een aan. Maar zij schudden het hoofd; ze hadden nooit van Ariki of Taparo gehoord.
"Die eilanden liggen hier zeker ver vandaan," zei Puna. "Zeg, vreemdeling, hoe lang heb je erover gevaren om hier te komen, en wat is het doel van je bezoek?"
Nog vóór Oro kon antwoorden, kwam een oude man, die achter de anderen gestaan had, naar voren. Hij had zulke lange tochten gemaakt in zijn leven, dat hij de Zwerver werd genoemd. Hij zei: "Heel, heel lang geleden heb ik eens schipbreuk geleden op de kust van Taparo. De koning heeft mij gastvrij ontvangen, en zijn onderdanen hebben mij geholpen mijn kano te herstellen. Deze koning had twee zoons, die toen nog heel jong waren."
Puna sprak: "Je vader heeft de Zwerver geholpen, jaren geleden. Je hebt dus recht op onze dankbaarheid. Je zult mijn gast zijn, zolang je in mijn rijk bent."
Oro bedankte de koning en zei: "Ik was koning, maar mijn eiland, evenals dat van mijn broer, is geheel door de zee bedolven."
Hij vertelde van de vreselijke ramp, die hij uit de verte nog gezien had. Met ontzetting luisterden de mannen naar zijn verhaal. Toen ze alles wisten, zei Puna: "Enige weken geleden hebben we hier ook aardbevingen gevoeld en er is ook een hoge vloedgolf geweest. Maar ongelukken zijn er niet gebeurd."
Een oude priester keek Oro lang aan en zei: "Je bent een goed mens, Oro. Je hebt je eiland aan je broer willen afstaan. Dat was heel edelmoedig van je. Het is duidelijk, dat de godin van de vulkanen je daarom heeft beschermd."
Dat geloofden de andere mannen nu ook en ze behandelden Oro met grote eerbied.
Terwijl de mannen zo met elkaar spraken, maakten de dienaren alles in orde voor een groot feest. Puna gaf dit feest ter ere van zijn dochter Kalina. Ze was een mooi en verstandig meisje, en haar vader was dan ook erg trots op haar. Acht vorstenzonen van de omringende eilanden hadden haar al ten huwelijk gevraagd. Kalina wilde wel trouwen, maar ze wist werkelijk niet, wie ze moest kiezen. Daarom had haar vader gezegd: "Laten we een wedstrijd houden. De winnaar is natuurlijk een flinke jonge man en zal dan je man worden. Vind je dat goed?"
"Ja vader," antwoordde Kalina. Ze wist ook niet, hoe ze anders een man moest kiezen uit de acht prinsen.
Puna sprak lange tijd met de priesters. Daarop zond hij boodschappers naar de jonge mannen, die met Kalina wilden trouwen. Toen ze allen bij hem aangekomen waren, zei hij: "Ik zal mijn lans door een boodschapper naar het eiland Karo laten brengen. Wie mij de lans terugbrengt, is winnaar en wordt mijn schoonzoon en later mijn opvolger. Jullie moeten tegelijk vertrekken, en niemand mag meer dan vier helpers meenemen."
De prinsen hadden al van hun jeugd af in kano's rondgezworven. Ze vonden dus, dat het een eerlijke wedstrijd was. Ze maakten hun kano's in orde en keken hun zeilen na. Ze waren vast besloten hun uiterste best te doen, want ze wilden allemaal graag met Kalina trouwen.
Twee dagen geleden was de boodschapper vertrokken. Nu gaf Puna een feest, want morgen zou de wedstrijd beginnen. Natuurlijk werd Oro ook uitgenodigd en zo leerde hij Kalina kennen. Hij vertelde haar, hoe hij heette en wat hem overkomen was.
Kalina vond hem dadelijk heel aardig, en toen het feest afgelopen was, zei ze tegen haar vader: "Het is jammer, dat de wedstrijd morgen gehouden wordt. Want ik weet nu wel, met wie ik zou willen trouwen."
"Ja," zei Puna, "ik zou het ook wel prettig vinden als Oro mijn schoonzoon en opvolger werd. Maar het is nu te laat, de wedstrijd moet doorgaan."
Dat begreep Kalina ook wel, maar het speet haar erg. De volgende morgen ging Oro naar Puna toe en vroeg: "Mag ik ook aan de wedstrijd deelnemen?"
"Zeker wel," antwoordden Puna en Kalina bijna tegelijk. Maar Puna liet erop volgen: "Ik ben bang, dat je weinig kans zult hebben om te winnen. Je kano is zo klein en je hebt alleen een oude man als helper."
Puna wist niet, dat die oude man niemand anders was dan Raka, de god van de winden. Want dat had Oro aan niemand verteld.
"Ik wil het toch proberen," zei Oro.
"Haast je dan," zei Puna, "de anderen staan al te wachten."
De jonge mannen stonden al bij hun boten en keken naar Puna, of hij het sein tot vertrek nog niet gaf. Ze vonden het goed, dat Oro ook mee zou doen. "Die wint het immers toch niet," dachten ze.
Puna gaf het teken, en allen vertrokken ze, behalve Oro. Verbaasd keek Puna hem aan. "Ik heb de tijd nog wel," zei Oro lachend. "Ik moet eerst nog afscheid nemen van Kalina."
Maar het meisje was verdrietig en zei: "Waarom heb je gevraagd of je mee mocht doen aan de wedstrijd? Je maakt er immers maar een grapje van?"
Oro lachte weer en zei: "Ik breng je vaders lans terug en dan word jij mijn vrouw."
"Maar waarom vertrek je dan niet?" riep Kalina ongeduldig uit. "Zie je dan niet, hoe ver de anderen je al voor zijn?"
"Ik kan ze gemakkelijk inhalen," antwoordde Oro. Zonder zich aan haar ongeduld te storen, at hij eerst nog enige vruchten. Toen hij eindelijk in zijn kano stapte, waren de anderen al bijna uit het gezicht verdwenen. Er was geen wind. De zeilen konden dus niet gebruikt worden. De mededingers en hun helpers roeiden uit alle macht. Maar Oro haastte zich niet. Hij roeide, tot hij over het rif, dat voor de kust lag, heen was. Toen hees hij het zeil.
"Waarom doet hij dat nu?" vroeg Kalina verbaasd aan haar vader. "Er is immers geen wind?"
"Ik begrijp het ook niet," antwoordde Puna. "Maar kijk, het zeil staat bol!"
"Wat vaart hij snel!" riep Kalina blij. "O vader, hij zal zeker de lans terugbrengen."
"Dat geloof ik ook," zei Puna. "Maar ik begrijp er niets van. Er is geen wind en toch zeilt hij..."
Dat vond Kalina ook wel vreemd, maar ze bekommerde er zich niet verder over. Oro zou zeker winnen, en dat was het voornaamste voor haar. Ondertussen schoot Raka's kano met grote snelheid over de spiegelgladde zee. 's Avonds kwamen ze al op Karo aan, waar ze de boodschapper vonden, die de lans aan Oro gaf.
Ze bleven op het eiland slapen en vertrokken pas de volgende morgen. Laat in de middag bereikte de eerste mededinger Karo, terwijl de zeven anderen met korte tussenpozen even later aankwamen.
Hoe verbaasd waren ze, toen ze hoorden dat Oro de vorige avond al de lans in ontvangst genomen had.
"Hij moet op vleugels gekomen zijn," zei een der prinsen.
"De goden hebben hem zeker geholpen," meende een ander.
"Dat geloof ik ook," zei de prins, die het eerst was aangekomen. "Zonder hem zou ik de wedstrijd gewonnen hebben. Maar wie kan tegen de goden strijden?"
Terwijl de mededingers nog op Karo stonden te praten, waren Oro en Raka alweer op Puna's eiland aangekomen. Puna zette grote ogen op, toen Oro hem de lans overreikte. En wat was Kalina blij!
Een paar dagen later kwamen de andere mededingers terug. Eerst waren ze wel een beetje jaloers op Oro. Op allerlei manieren probeerden ze achter zijn geheim te komen. Maar Oro verried het niet. En niemand vermoedde dat de man, die steeds bij de kano bleef, de machtige god Raka was.
Puna gaf bevel, dat er een grote maaltijd klaargemaakt zou worden. Op dat afscheidsfeest aten en dronken allen naar hartelust, daarna zongen en dansten ze tot laat in de nacht. De volgende morgen vertrokken de acht prinsen weer naar hun eigen eilanden. Ze waren niet langer jaloers op Oro en namen als vrienden afscheid van hem.
Enige weken later trouwde Oro met Kalina. Toen hij Raka ook op de bruiloft wilde uitnodigen, zag hij dat de god verdwenen was. Niemand heeft hem ooit weergezien.
Na Puna's dood volgde Oro hem op. Hij werd een beroemd koning en regeerde samen met Kalina vele jaren. Toen hij op hoge leeftijd stierf, werd, hij diep betreurd door al zijn onderdanen.
* * *
Samenvatting
Een sage uit de Stille Zuidzee over hulp door goden. Wanneer een vulkaanuitbarsting het eiland van een jonge koning vernietigt, vlucht hij de zee op. Hij komt op het eiland waar de god van de winden woont. Hij is hem behulpzaam en wordt later door hem geholpen als hij aan een wedstrijd meedoet om de koningsdochter van een ander eiland te trouwen.
Trefwoorden
goden, kano, eiland, vulkaan, sage, vulkaanuitbarsting, twee (getal), zeerovers, tonga, wedstrijd, lans, twee broers
Basisinformatie
- Herkomst: Tonga
- Verhaalsoort: sage
- Leeftijd: vanaf 11 jaar
- Verteltijd: ca. 25 minuten
Populair
Verder lezen