zondag 17 november 2024

Volksverhalen Almanak


Het sprookje van de neushoornvogel


Enggang Gading - Neushoornvogel - Helmeted HornbillIn de bossen van Sumatra leeft een vogel, die zijn eigen naam roept. 's Morgens heel vroeg, nog voor het helemaal licht is, kun je op de berghellingen zijn krassend geschreeuw al horen. Zodra het mannetje wakker is, roept hij zijn wijfje: "Enggang! Enggang!" En zij antwoordt met dezelfde roep: "Enggang! Enggang!" 's Nachts slapen ze in verschillende bomen. Daarom roepen ze elkaar 's morgens net zo lang, tot ze bij elkaar zijn. Daarna zoeken ze samen hun ontbijt.
Enggang is een grote vogel, wel zo groot als een kalkoen. Hij heeft een prachtig glanzend groenzwart verenkleed en zijn staart is versierd met brede witte banden. Op zijn heldergele snavel draagt hij een hoorn. Daaraan herken je hem meteen als je hem ziet. De mensen noemen hem: "Enggang Gading," dat betekent: Engang-met-de-hoorn. En zijn wijfje wordt "Enggang Papan" genoemd: Enggang-met-de-plank. Wonderlijke bijnamen, vind je niet? Ik zal je vertellen waarom ze deze namen gekregen hebben.
Enggang, de Neushoornvogel, zoals hij in onze taal heet, heeft niet altijd op Sumatra gewoond. Eeuwen en eeuwen geleden leefde er in het land van Padang, aan de voet van de Singalanberg, een vorst. Hij was rijk, jong en vrolijk. Wanneer hij met zijn vrienden op jacht ging, dan kon je ze in de bossen horen lachen. En de mensen zeiden tegen elkaar: "Hoor, daar gaat prins Enggang."
Hij was een goed jager. Als zijn pijl doel trof, was de prins vreselijk blij en plaagde zijn jachtgenoten, die niet zoveel geluk hadden. Maar o wee, als een ander meer wild schoot dan hij. Dan had Enggang moeite zich te beheersen. Dan reed hij met een boos gezicht naar het paleis terug. En de mensen fluisterden tegen elkaar: "Er wordt niet gelachen. De prins heeft vandaag geen geluk gehad." Het duurde dikwijls tot de avond, voordat Enggang weer in zijn humeur was. En soms was zijn boze bui zo erg, dat hij zich in zijn eigen vertrekken terugtrok en zich de hele avond niet meer liet zien.
Prins Enggang hield ook veel van hanengevechten. Hij had de mooiste en sterkste hanen die er te vinden waren. Bij de gevechten zat hij altijd vooraan. Als zijn dieren wonnen, wat natuurlijk meestal gebeurde, was hij vrolijk en opgewekt. Vaak gaf hij dan zelfs geschenken aan de eigenaars van de hanen, die van zijn dieren verloren hadden. Liep het echter eens anders, dan beweerde hij dat het niet eerlijk was toegegaan. Meestal dwong hij in zo'n geval de eigenaar van de overwinnende haan om deze opnieuw te laten vechten en wel tegen verse hanen van de prins. Net zo lang tot de overwinnaar dood was, zodat nooit iemand er zich op kon beroemen, dat hij betere vechthanen had dan de vorst. Het was erg jammer, dat de prins zo jaloers was. De mensen hielden wel van hem, maar het is te begrijpen, dat ze ook een beetje bang voor hem waren.
Langzamerhand viel het iedereen op, dat prins Enggang niet zo dikwijls meer op jacht ging. Ook gebeurde het steeds vaker, dat hij hanengevechten oversloeg. Toch was dat niet, omdat hij bang was te verliezen. Nee, Enggang voelde zich niet gelukkig. Hij was eenzaam. In de dessa's (dorpen) woonden zijn onderdanen: vaders en moeders met hun kinderen. Die mensen waren dikwijls heel arm, maar zij hadden toch iets wat de prins ontbrak: ze hadden gezelschap aan elkaar. Zij hoefden zich nooit eenzaam te voelen. Er waren aan het hof van de prins natuurlijk wel edellieden, maar die moesten hun vorst altijd eerbied bewijzen. En hij kon nooit eens echt vertrouwelijk met iemand praten. Ja, prins Enggang voelde zich erg alleen. Dat duurde zo een hele poos. Maar op zekere dag, nadat de prins de hele nacht rusteloos op en neer had gelopen, was hij plotseling veranderd. Hij lachte weer en hij gaf bevel alles in orde te maken voor een lange tocht. Er klonk vrolijk rumoer door het paleis en de bijgebouwen. In de stallen borstelden de paardenjongens de rijdieren en iedereen verheugde zich erover, dat de prins weer vrolijk was.
Prins Enggang had een besluit genomen. "Het is een heel belangrijk besluit," zo had hij tegen de hovelingen gezegd. "Ik ga een bruid zoeken! Een prinses! Morgen reis ik met een aantal van u naar de hoven van andere vorsten. En we keren niet terug, voordat ik een bruid heb gevonden, die bij mij past."
Zo trok dus prins Enggang met zijn gevolg van het ene hof naar het andere. Overal was de gast hartelijk welkom. Er werden feesten gevierd, maar steeds weer trok de prins na een paar dagen verder. Totdat hij aan het Menangkabause hof kwam. Daar woonde de schone en lieftallige prinses Rangkong. Zodra hij haar zag, wist hij: "Zij zal mijn bruid worden."
Het Menangkabause hof lag hoog in de bergen. Er omheen, verscholen op de hellingen, lagen de desa's, waar de onderdanen van de vorst woonden. Dat waren eerlijke, vlijtige en vriendelijke mensen. Prinses Rangkong ging vaak naar ze toe, ze praatte met ze en ze speelde graag met de kinderen. Zij zorgde er ook voor, dat de zieken en gebrekkige uit het dorp geholpen werden. Haar vader moedigde dit aan. "Als je later vorstin bent," zo zei hij vaak, "dan moet je van het volk houden. En dan kun je er zeker van zijn, dat zij ook jou liefhebben."
Prins Enggang bleef wekenlang de gast van de goede vorst van Menangkabau en iedereen was opgetogen over de vrolijke prins uit Padang. Allen hoopten, dat hij prinses Rangkong tot zijn bruid zou kiezen. En toen hij dat tenslotte ook deed, was er overal grote blijdschap. De prinses zelf was misschien wel het gelukkigst van allemaal, want zij was veel van prins Enggang gaan houden.
Het huwelijksfeest werd met grote pracht en praal gevierd. Dagenlang klonk de muziek en iedere dag opnieuw werden er de heerlijkste gerechten klaargemaakt. Het was een drukke tijd. Alles moest in orde gebracht worden voor het vertrek van de prinses. Een aantal edellieden en bedienden van het hof van haar vader zouden met haar meegaan, zodat ze in de nieuwe istana (paleis) een paar oude bekenden bij zich zou hebben.
Toen de stoet vertrok, kwamen alle mensen uit hun huizen om de prinses vaarwel te zeggen. De kinderen holden een heel eind mee. En iedereen bleef wuiven zolang er nog maar iets te zien was, want de prinses was erg geliefd.
Het bericht, dat prins Enggang met zijn bruid in aantocht was, bereikte al dagen tevoren de desa's in het Padangse land. En ook daar stonden de mensen langs de wegen. De moeders tilden hun kinderen op, om ze het vorstelijke paar te laten zien. En de prinses lachte allen vriendelijk toe. In de istana van prins Enggang werd opnieuw een groot feest gevierd. Allen waren blij, omdat de prins gelukkig was en iedereen bewonderde de lieftallige prinses. Enggang deed zijn uiterste best om het haar zo prettig mogelijk te maken. Hij liet de mooiste gewaden komen uit verre landen. Reukwerken uit Arabië, kostbare sieraden uit Java en Bali. De vertrekken werden opgesierd met prachtige meubels en tapijten.
Prins Enggang hield werkelijk veel van zijn vrouw. Maar zijn oude ondeugd had hij behouden. Hij kon niet uitstaan, dat de hovelingen en bedienden zo bijzonder op de prinses gesteld waren. Ze vlogen op haar wenken en ze lazen haar als het ware de geringste wens van het gezicht. "De mensen houden blijkbaar meer van haar, dan van mij," zo dacht de jaloerse prins.
Enggang kon nog veel minder velen, dat prinses Rangkong hartelijk en vriendschappelijk omging met de hovelingen en vooral met de Menangkabause edellieden, die met haar meegekomen waren. Telkens weer ergerde de prins zich erover, als ze met haar jeugdvrienden praatte over de tijd, toen ze met hen speelde in de tuinen van haar vader. Eigenlijk zou de prins het prettiger hebben gevonden, als de prinses ongenaakbaar en hooghartig was geweest tegen iedereen. Maar dat kon de vriendelijke Rangkong nu eenmaal niet. Telkens weer had de prins een jaloerse bui. En op een dag was het zo erg, dat hij in zijn drift alle Menangkabause edellieden naar hun land terugzond. Met de oude, vertrouwde bedienden van de prinses ging het al net zo. Na een tijdje was er niemand meer, met wie zij over haar geboorteland kon praten.
Was het daar nu maar bij gebleven! Maar nee, de prins verbood steeds meer mensen met de prinses om te gaan. En hij stelde zelfs spionnen aan, die hem moesten vertellen, wat de prinses de hele dag deed. De prinses begon zich eenzaam te voelen. Wanneer zij vanaf de heuvel, waarop de istana lag, over de velden keek, dan kon zij er naar verlangen even vrij te zijn als de desavrouwen, die ze daar zag lopen. Wat had zij aan alle pracht en rijkdom, als ze niet eens mocht gaan waarheen ze wilde? Het werd nog erger. De jaloerse prins verbood haar op het laatst zelfs door de parken te wandelen, wanneer hij niet bij haar was. Toen duurde het niet lang meer, of de vrolijke Rangkong was een bleke stille vrouw geworden.
"Wat scheelt je toch?" vroeg de prins soms bezorgd. "Is er iets wat je graag hebben wil? Zeg het maar en ik zal het je geven."
"Ach, mijn prins, ik heb mijn land en mijn familie verlaten om met jou mee te gaan. Ik houd erg veel van je, maar ik voel me zo eenzaam."
"Maar ik doe toch alles om je gelukkig te maken. De kostbaarste schatten heb ik laten komen uit Arabië, Java en Bali. Ik heb prachtige zalen voor je laten inrichten in het paleis."
"Dat weet ik allemaal wel; ik ben er ook blij mee. Maar ik mis mijn vrienden zo. Als jij er niet bent, heb ik niemand meer om mee te praten."
"Maar je hebt toch je kamervrouwen, die je op je wenken bedienen? Doen ze hun werk niet goed? Zeg het maar, dan jaag ik ze weg en laat andere komen."
"Wat heb ik aan die vreemde vrouwen om mij heen. Er is er niet een meer, die aan mij gehecht is." De ogen van de prinses vulden zich met tranen en prins Enggang kreeg berouw over zijn lelijke jaloezie. Hij nam zich voor haar meer vrij te laten, zodat ze niet meer alleen zou zijn.
Maar na korte tijd vergat hij zijn goede voornemens weer. En toen hij voor een paar dagen op reis ging, sloot hij haar zelfs op in haar eigen kamers. Hij liet alleen een oude doofstomme vrouw bij haar achter. Die moest voor haar zorgen. Terwijl hij weg was, mocht er geen bediende tegen haar spreken. Prinses Rangkong voelde zich als een vogel in een kooi. Zij rukte aan deuren en vensters, maar er was geen kans om te ontsnappen. Als de oude vrouw in de keuken de maaltijd voor de prinses ging halen, deed ze de deur zorgvuldig achter zich op slot. Zij maakte de lekkerste dingen voor de prinses klaar. Maar het was allemaal verloren moeite. Rangkong kon geen hap door haar keel krijgen.
De prins kwam terug van zijn reis en haastte zich naar zijn vrouw. Toen hij haar zo verdrietig en terneergeslagen op een divan zag liggen, kreeg hij weer erge spijt over zijn gedrag. Hij nam haar met zich mee, zette haar voor op zijn paard en reed met haar door de omgeving. "Kijk eens hoe eerbiedig de mensen ons groeten!" zei hij. Maar de prinses keek niet op of om. En als de prins had omgekeken, zou hij gezien hebben, dat de mensen elkaar hoofdschuddend aankeken zodra hij voorbij was.
De Padangers zouden nog meer reden krijgen om hun hoofd te schudden. In de tuin achter de istana stond een heel dikke boom, met een kaarsrechte stam. Deze boom liet prins Enggang uithollen. Een houthakker deed het ruwe werk. Een schrijnwerker moest toen van binnen alles mooie glad afwerken en behangen met kostbare tapijten. Er werd een rustbed in geplaatst. De deur werd met boomschors bekleed, zodat die van buiten niet zichtbaar was. Slechts door een kleine opening kon wat licht naar binnen vallen.
Toen prins Enggang weer op reis moest, sloot hij voordat hij wegging, zijn vrouw in deze boom op. De mensen, die er aan gewerkt hadden, nam hij met zich mee en alleen de oude doofstomme vrouw wist, waar de arme prinses gebleven was. Zij haalde iedere dag uit de keuken de maaltijd voor de ongelukkige en schoof die door het gat naar binnen. Zij lette er zorgvuldig op, dat niemand haar zag. Radeloos had de prinses getracht te ontsnappen, maar zij kon de deur niet open krijgen. Om hulp roepen hielp ook niet, want er drong geen geluid door het dikke hout naar buiten.
Vier dagen nadat de prins weg was, zat een van de paardenjongens op zijn lievelingsplaatsje in een boom. Daar zou de stalmeester hem nooit zoeken. Hij zat een beetje te soezen, toen hij plotseling de oude vrouw zag. Ze keek angstig om zich heen, terwijl ze met allerlei spijzen naar de dikke boom liep. Verwonderd keek de jongen toe. Hij zag hoe de vrouw het voedsel door het gat naar binnen schoof en daarna weer even omzichtig heen ging.
Toen ze weg was, kwam hij uit zijn schuilplaats te voorschijn en liep naar de boom toe. "Zou daar een geest wonen, aan wie de oude vrouw een offer heeft gebracht?"
Een beetje angstig, maar toch ook nieuwsgierig, liep hij om de boom heen. Hij zag niets bijzonders. Toen klom hij een beetje naar boven, zodat hij met zijn gezicht vlak voor de opening kwam. Maar hij sprong meteen weer op de grond en wilde wegrennen. Hij had een zachte stem gehoord en daarvan was hij vreselijk geschrokken. Er woonde dus werkelijk een geest in de boom.
Toen hij zich herinnerde wat de stem gezegd had: "Help mij, help mij!" begreep hij, dat het geen slechte geest kon zijn. Heel voorzichtig klom hij dus weer naar de opening en fluisterde: "Wie bent u, wat wenst u?"
"Help mij, ik ben prinses Rangkong," klonk het heel zacht terug. "Wie ben jij?" De jongen begon te lachen. "Denkt u dat ik dat geloof! De prinses is in haar kamers in het paleis, dat weet toch iedereen!"
"Ik ben heus prinses Rangkong. Prins Enggang heeft mij in deze boom opgesloten. Zeg me toch wie je bent! Wil je mij helpen?"
"Ik ben Sidin, de paardenjongen," antwoordde hij na een poosje. Hij kon haast niet geloven, dat de prinses in deze boom gevangen zat. "Kun je me niet helpen, Sidin? Als ik hier nog langer moet blijven, sterf ik!" - "Daar komt de stalmeester! Ik moet weg! Maar ik kom vanavond terug!"
Sidin wist nog net bijtijds te verdwijnen. Zonder dat iemand hem zag, sloop hij naar de stallen. Daar begon hij onmiddellijk een paard te roskammen. "Waar ben je geweest, kwajongen, ik zoek je al een hele tijd!" riep de stalmeester boos uit, toen hij na een poosje binnenkwam. "Ik ben aan mijn werk," antwoordde Sidin heel onschuldig. Mopperend ging de man naar een ander gedeelte van de stal.
Toen het avond geworden was, sloop Sidin weer naar de gevangenis van de prinses. "Bent u daar nog?" vroeg hij met zijn mond voor het gat. "Ben jij het, Sidin?" - "Ja, prinses. Ik zal proberen de boom open te krijgen." - "Vlak onder het gat zit een spleet; daar moet je het proberen. Ik wil vluchten. Pas op, dat je geen lawaai maakt!"
Sidin zette zijn mes tussen de spleet en werkelijk de deur begon te wijken. Door te duwen aan de binnenkant, terwijl Sidin aan de buitenkant trok, kregen ze een grotere opening en eindelijk kon de prinses er doorheen kruipen. "Blijft u hier wachten, prinses, ik zal twee paarden halen. Ik ga met u mee!" - "Denk eraan mijn jongen, dat prins Enggang je zal laten doden als hij ontdekt, dat jij me geholpen hebt!" - "Dat weet ik prinses, daarom ga ik juist met u mee. U zou trouwens verdwalen in het donker."
Sidin maakte het gat in de boom weer dicht en holde naar de stallen. Korte tijd later reed het tweetal op vurige jonge paarden weg van het paleis. "Waar wilt u heen?" Prinses Rangkong wilde naar de bergen, waar een landhuis van haar moeder stond. Ze wist dat haar moeder daar die maand woonde. Ze reden de hele nacht in gestrekte draf. Telkens keek Sidin of de prinses nog goed in het zadel zat. Maar ze hield zich bewonderenswaardig flink. Tegen de morgen kwamen zij bij de bergen en nu duurde het niet lang meer, of ze hadden het landhuis bereikt.
De vorstin van Menangkabau was erg verontwaardigd, toen zij hoorde hoe haar dochter door prins Enggang behandeld was. Zij liet alle bergpaden door gewapende schildwachten bewaken en zij stuurde bericht naar haar man in de hoofdstad.
Toen prins Enggang van zijn reis terugkeerde, ging hij allereerst naar de boom, waarin hij zijn vrouw had opgesloten. De deur werd geopend, maar de prinses was natuurlijk nergens te zien. De prins leek wel waanzinnig geworden, toen hij zag dat zijn vrouw gevlucht was. Hij liet het snelste paard zadelen en reed in wilde vaart naar de bergen, want hij vermoedde, dat prinses Rangkong naar haar eigen land was gevlucht.
Toen hij de bergen naderde, begon hij langzamer te rijden. Hij wist dat de moeder van Rangkong op een van de hellingen een landhuis had en daar wilde hij eerst gaan zoeken. Al vanuit de verte zag hij de schildwachten op post staan. Nu was hij er zeker van, dat hij zijn vrouw hier moest zoeken. Maar wat kon hij doen? Met geweld zou hij zeker niets bereiken... Enggang steeg van zijn paard en verborg zich tot het donker was. En hij verzon een plan, hoe hij zich op zijn vrouw en op allen, die haar geholpen hadden, zou kunnen wreken.
Midden in de nacht sloop hij, verkleed als een eenvoudige desaman, naar boven. In zijn gordel stak een groot kapmes, zoals houthakkers dat gebruiken. Zonder door de schildwachten gezien te worden, sloop hij naar het landhuis. Het gebouw was, zoals alle huizen in die streek, op palen gebouwd. Nu begon prins Enggang deze palen een voor een met zijn kapmes te bewerken. Van elke paal hakte hij zoveel weg, dat er nog maar een heel dun stukje overbleef. Zolang alles in het huis in rust was, gebeurde er niets. Maar zodra er iemand zou opstaan, zou het hele huis instorten.
Toen de dag aanbrak, was Enggang met zijn gruwelijk werk klaar gekomen. Hij verstopte zich achter een paar struiken en wachten af wat er ging gebeuren.
De vogels ontwaakten en hier en daar kraaide een haan. In het landhuis begon men ook wakker te worden. Plotseling wankelde het grote gebouw, alsof er een aardbeving was en met een donderend geraas stortte het ineen. Alles wat zich in het huis bevond, werd meegesleurd in de val. Verschrikkelijke kreten weerklonken en een akelig gejammer steeg op. Toen werd het doodstil.
Met een honend gelach sprong Enggang achter de struiken vandaan en rende naar de puinhoop toe. Het bleef doodstil. Toen klom hij boven op de door elkaar liggende balken en daar begon hij als een bezetene te dansen. Woest schreeuwde hij en zwaaide het grote kapmes boven zijn hoofd. Toen gebeurde er iets wonderlijks. De prins veranderde in een grote vogel met een hoorn op de snavel: Enggang Gading. Suizend sloeg hij zijn vleugels uit en bleef onder het uitschreeuwen van zijn naam, boven het verwoeste huis rond vliegen. Daar kwam beweging tussen de wirwar van balken en planken. Eenzelfde vogel kroop tussen het hout te voorschijn, duwde met zijn snavel nog een laatste plank weg en vloog op, Enggang achterna. Prinses Rangkong was ook een vogel geworden: Enggang Papan.
Sinds die tijd vliegen de twee vogels altijd samen door de wouden van Sumatra. Als de broedtijd gekomen is, brengt Enggang Gading zijn wijfje naar een holle boom. Zij kruipt erin en hij metselt op een klein gaatje na de opening helemaal dicht. Door het gaatje brengt hij haar dan voedsel. Nu moet Enggang Gading zwoegen om haar lekkere hapjes te brengen. Want de dame is erg kieskeurig in de broedtijd en dikwijls gebeurt het, dat zij een vrucht met een beurs plekje eenvoudig weigert. Wanneer de eieren uitgebroed zijn, verlost het wijfje zichzelf door het metselwerk met haar krachtige snavel stuk te stoten. Dan vliegen de twee vogels weer samen rond door de grote wouden. En de hele dag door hoor je hun eentonig geroep: "Enggang! Enggang! Enggang!"
*   *   *
Samenvatting
Een Sumatraans sprookje over een extreem jaloerse prins. Een jaloerse prins kan het niet uitstaan dat zijn vrouw met alle mannen op goede voet staat en daarom sluit hij haar vaak in eenzaamheid op. Een staljongen bevrijdt echter de prinses en ze vlucht de bergen in. Haar man komt haar achterna en vernietigt het huis waarin de prinses zich verborgen houdt. Dan verandert hij plotseling in een grote zwarte vogel met een gehoornde snavel...
Toelichting
Het sprookje van de neushoornvogelUit Sumatra. Dit verhaal probeert het broedgedrag van de neushoornvogel (Rhinoplax vigil = Helmneushoornvogel) te verklaren. Voor meer informatie over de neushoornvogel, zie www.neushoornvogel.nl.
Normaal gesproken bestaat de helm van een neushoornvogel uit een dunne laag hoornstof over bot. De helmneushoornvogel heeft echter een massieve, ivoorachtige helm (zijn schedel is zwaarder dan van welke vogel ook). Daarom wordt hij helaas ook veel door stropers bejaagd. De functie van de helm is onbekend. Mogelijkerwijs gebruiken de vogels hem om elkaars leeftijd, geslacht en soort te herkennen, en in enkele gevallen ook om hun kreten te versterken. De helmneushoornvogel eet vruchten, hagedissen, vogels en eieren.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Sprookjes van Azië" verzameld en bewerkt door R.M. Dalang. C.P.J. van der Peet, Amsterdam, 1957.
Populair
Verder lezen