donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Het Roelandslied


Hoort mij aan, zwijgt allen stil!
Amper een weet wat ik verhalen wil:
Hoe ridder Roeland, naar zijn eer gebood,
Streed voor zijn koning tot in de dood.
Het RoelandsliedReeds zeven jaren streed koning Karel in Spanje tegen de Saracenen. Hij had het grootste deel van het land al in handen, alleen in Zaragoza bood de Saraceense koning Marsil nog tegenstand. Deze besefte dat hij Karel nooit met geweld zou kunnen verslaan; daarom probeerde hij het met een list: hij bood Karel vrede aan en zou hem een grote schatting betalen, indien hij de strijd zou willen staken en naar Frankrijk terugkeren. Koning Karel zond zijn onderhandelaar Ganelon naar Zaragoza en deze smeedde met Marsil een verraderlijk complot. Ganelon zou zijn koning aanraden bij diens terugtocht, aan de voet van de bergpassen tussen Spanje en Frankrijk, een achterhoede voor rugdekking achter te laten, die uit de dapperste krijgers moest bestaan, waaronder 's konings neef Roeland. De Saracenen zouden deze achterhoede dan overvallen en tot de laatste man neerslaan. Dan zou koning Karel zich wel hoeden om ooit weer Spanje binnen te vallen.
De verrader Ganelon kweet zich goed van zijn taak en ontving daarvoor van de vijand 700 kamelen beladen met goud en zilver. Koning Karel trekt intussen met zijn leger naar Frankrijk terug. Aan de voet van de hoge passen posteert zich de achterhoede met aan het hoofd twaalf van de trouwste en sterkste ridders waaronder Roeland en zijn vriend Olivier. Opeens ziet deze laatste dat de vijand met een reusachtige overmacht over de vlakte nadert. Driemaal vraagt Olivier zijn vriend Roeland om op de hoorn Olifant te blazen om de hoofdmacht van de koning terug te roepen, maar Roeland weigert. Hij vreest de Saracenen niet. Driemaal wijst hij Oliviers verzoek af, hij maakt zich liever voor de strijd gereed: "De koning heeft ons hier met twintigduizend man achtergelaten waaronder zich niet één lafaard bevindt. Voor het vaderland moet men alles kunnen verdragen, hitte en kou, zijn bloed willen vergieten en zo nodig het leven offeren. Gebruikt uw kansen zoals ik mijn goede zwaard Durandel zal gebruiken. Sterf ik, dan moet een ieder, die mijn zwaard aanraakt, kunnen zeggen: 'Dit was het zwaard van een held!'"
Roeland is vermetel, Olivier schrander. Beiden zijn helden. Te paard gezeten met de wapens in de hand kennen zij ook in de heetste slag geen angst. En de vijand komt steeds nader. Men hoort de hoefslag van hun paarden al, het gekletter van hun wapenrustingen en wapens. Reeds is hun voorhoede in zicht gekomen.
"Kijk," zegt Olivier, "kijk toch, Roeland, met hoevelen zij zijn! Ze zijn ons al zo dicht genaderd en Karel is al zo ver weg. Wil je niet alsnog je hoorn Olifant blazen? Als je het doet zal de koning terugkeren om ons te hulp te komen. Kijk eens achter je naar de bergen waar ons leger nu overheen trekt. Geen van ons zal daar nog komen, omdat geen van ons de avond beleven zal. We hebben de onzen voor de laatste maal gezien."
Een ruiter komt naar boven gestormd. Het is de soldaat Turpin die in het voorbijrijden roept: "De koning heeft ons hier opgesteld en wij zullen hem onze moed tonen. We zullen de slag niet ontwijken en als wij vallen, dan zullen we als helden en soldaten sterven!"
Het komt tot een strijd. Steeds weer nieuwe paren rijden op elkaar in om hun krachten te meten. Reeds is de slag in volle gang; onder het geweld waarmee de speren gehanteerd worden springen verguldsel en smaragden van de versierde schilden, zwaarden splijten gesmede pantsers, van de lansen springen vonken. Verder naar het noorden ziet intussen het leger van de koning hoe over het Franse land een ontzettend noodweer losbarst. Onder het geweld van de donder en het geloei van de wind ontladen zich de wolken en breken hagelbuien los die de muren van de huizen doen schudden. Midden op de dag is het zo donker als was het middernacht. Alleen de snel op elkaar volgende bliksemflitsen verlichten de duisternis. En geen is er die niet de schrik om het hart slaat en velen zeggen: "Dit is de ondergang van de wereld, de jongste dag!" Maar niemand weet of vermoedt dat de elementen de dood der helden bejammeren, de jonge levens der strijders bewenen. De slag duurt onverminderd voort: Roeland valt aan en weert af en ook zijn vriend Olivier en Turpin hebben al meer dan duizend slagen uitgedeeld. De tegenstanders storten uit het zadel, wie niet vlucht krijgt geen genade. Roeland, Olivier en Turpin vuren hun getrouwen aan. Daarbij lopen de tranen hen over de wangen als ze zien hoe deze vastberaden weigeren ook maar een duimbreed grond prijs te geven aan die verschrikkelijke overmacht. Hard en zwaar is de strijd. Roeland roept Olivier toe: "Hoeveel helden hebben er al in het zand gebeten? Waarlijk, wij hebben alle reden om ons vaderland te bewenen. Hoeveel dappere mannen heeft het al verloren en dat alles door een laaghartig, schandelijk verraad!"
Het Roelandslied
Nu wil hij wel de hoorn Olifant blazen, niet om hulp te vragen, maar ter wille van een rechtvaardige wraak.
Maar Olivier is er tegen. "Toen ik het je vroeg, wilde je niet. Was Karel nu bij ons, dan zouden we niet zulke verliezen lijden. Hij is onschuldig aan wat hier gebeurt."
"Vanwaar die toorn?"
"Wat nu gebeurt, is jouw schuld, Roeland. Heldendom en dwaasheid zijn twee verschillende zaken en bezonnenheid is meer waard dan trots. Olifant kan ons niet meer helpen. Zelfs al zou de koning komen, dan zou het toch te laat zijn. Je moed, Roeland, is je ondergang. Wij zullen ons land niet meer kunnen dienen wanneer het ons nodig heeft - vandaag eindigt onze oude vriendschap: nog voor de avond valt scheiden wij van elkaar en het zal een afschuwelijk en zwaar afscheid zijn."
Turpin hoorde de woordenwisseling, stiet zijn paard met zijn gouden sporen in de flanken, reed naar hen toe en snauwde: "Heer Roeland, en u, heer Olivier, ik smeek u, twist niet met elkaar! Olifant kan ons wel niet meer helpen, maar blaas toch, heer Roeland, opdat de koning kome om ons te wreken. De vijand zal dan niet in triomf naar huis kunnen terugkeren. De onzen zullen ons hier in het groene gras vinden; zij zullen onze lijken wegbrengen, zodat wij niet door wolven, zwijnen en honden worden verscheurd. Karel moet zien hoe Ganelon ons verraden heeft."
"Goed gesproken," zei Roeland en zette zijn hoorn Olifant aan de lippen en blies uit alle macht tot de aderen op zijn slapen bijna barstten. De echo draagt de stem van de hoorn dertig lange mijlen ver, over bergen en door dalen. Karel hoort de stem en weet onmiddellijk dat zijn achterhoede aangevallen is. Allen wenden het paard, alleen Ganelon probeert de koning te overreden niet terug te gaan. Nu doorziet Karel de verrader en laat hem smadelijk op een lastdier vastbinden.
Hoog zijn de bergen, somber en steil, diep zijn de dalen en wild de bergbeken. Achter en voor klinken de krijgstrompetten als antwoord op Roelands hoorngeschal. De koning spoort zijn paard aan, niemand verbergt zijn tranen. De ruiters vervloeken de vijand en klagen, maar wat helpen die vloeken, wat helpen die klachten? Niets kan de helden meer redden. Het leger zal niet meer op tijd komen.
's Konings lange witte baard wappert onder het rijden als een banier. Allen sporen hun paarden tot grotere spoed aan en in het grote leger is geen man die het niet betreurt niet bij Roeland te zijn om hem in de strijd terzijde te staan.
Onderwijl zijn er van de achterhoede nog maar zestig getrouwen in leven. Betere heeft koning Karel nooit gehad en zal hij ook nooit krijgen. Roeland laat zijn blik over de hellingen glijden, overal liggen zijn verslagen krijgers. "Dapperder helden dan jullie heb ik nooit gekend," klaagt hij. "Zolang hebben jullie het vaderland gediend, zolang voor de koning gestreden! Mijn dierbaar land daar in het noorden, welk vreselijk onheil heeft je vandaag getroffen!"
Opnieuw werpt hij zich in de strijd. Als herten voor de meute zo vluchten de vijanden voor zijn slagen. Olivier met zijn zwaard Hauteclair is reeds gevallen. Gevallen is ook Turpin. Maar het leger van de koning nadert, ook de Saracenen bemerken dat. Daarom schieten ze opeens al hun pijlen op Roeland af en slaan op de vlucht. Roelands schild ligt in stukken, zijn paard is onder hem gedood. De held dwaalt over het verlaten slagveld, zoekt zijn trouwste vrienden en legt hen naast elkaar in het gras. Als laatste vindt hij Olivier; moeizaam legt hij hem naast Turpin op diens gebroken schild. Hij voelt zijn krachten afnemen. Toch wil hij als held sterven. Met langzame passen gaat hij de vluchtende vijand achterna en bindt opnieuw de strijd aan. Op een kleine bergweide onder een grote boom houdt hij voorgoed stil. Hij wil niet dat zijn trouwe zwaard in handen van de vijand valt en probeert het te breken: hij slaat Durandel tegen de rotsen dat de vonken er afspringen, maar het staal breekt niet. Roeland bekijkt de onbeschadigde kling en klaagt: "Durandel, mijn glanzende stralende Durandel, hoe lang is het geleden dat de koning je mij geschonken heeft? Waar heb ik niet met je gestreden voor de eer en de roem van mijn land! In de Provence en in Aquitanië, in Vlaanderen en Beieren, in Saksen en in Schotland. Mij overmant de smart. Welk een smaad zou het zijn indien de vijand je buitmaakte!"
Steeds weer slaat hij het zwaard tegen de rotsen, maar vergeefs, het wapen buigt niet. Roeland is moe geworden. Wankelend loopt hij rond de eenzame dennenboom, slaat tegen de grond, klauwt met zijn handen in de dennennaalden. Met zijn lichaam bedekt hij het zwaard en de hoorn - zo ligt hij, het gezicht naar de vijand gekeerd, zodat ieder kan zien dat hij niet op de vlucht is gevallen, maar als held gestorven.
Het Roelandslied
Zo vindt koning Karel hem. Hij laat de hoorn blazen en allen dragen de gevallenen bijeen, zoeken in kloven en afgronden en begraven hen plechtig. Alleen Roeland, Olivier en Turpin laat de koning met wijn wassen, met geurige oliën zalven, in zijde hullen, met hertenvellen bedekken en op drie wagens leggen om hen zo naar het vaderland terug te brengen.
Reeds staat het leger op het punt de terugweg over de pas aan te vangen als daar plotseling twee boodschappers aangesneld komen, die koning Karel berichten dat de Saraceense keizer aan het hoofd van een geweldig leger in aantocht is. En werkelijk, het is of er een stormvloed komt aangebruist. In de slagrijen van keizer Baligant bevinden zich ruiters met bekende en beroemde namen. Sommigen zijn stekelig als zwijnen en dragen het hoofd direct op de schouders, anderen hebben zo'n harde huid dat ze helm noch pantser behoeven. En uit welke verre vreemde landen komen ze! De een uit Jericho, de ander uit Afrika, de derde uit Turkije, de vierde uit Perzië. Trompetten schetteren, paardenhoeven werpen stofwolken op. Als een wals rolt het leger over de vlakte, waar berg noch dal hun voortgang belemmert, wimpels wapperen, helmen glanzen, metaal klettert op metaal. Koning Karel voelt zich echter in zijn recht en de wens Roeland te wreken geeft hem nieuwe kracht. Schouderplaten vallen uit de pantseringen, van de rustingen springen vonken en uit kostbare smeedstukken rollen edelstenen in het gras. Hier een ridder die, door een zwaardslag verdoofd, zich met beide handen aan de manen van zijn paard vastklampt om niet te vallen, daar een die met een gespleten lans verder strijdt. Een zoon van de Saraceense keizer is reeds gevallen, ook zijn broer leeft niet meer, maar nog steeds laat de keizer de krijgstrompetten blazen om zijn ruiters naar voren te drijven. In het wilde strijdgewoel ziet hij zijn banier wankelen en onmachtig moet hij toezien hoe het wapen met de draken in het gras valt. Met eigen ogen ziet hij hoe zijn getrouwen door angst worden gegrepen, hoe ze zich omkeren en in drommen op de vlucht slaan. Hij vervloekt hen, tracht enkelen staande te houden en weer in de strijd te sturen, maar alles is vergeefs. Koning Karel achtervolgt de Saracenen tot Zaragoza, ramt de hoofdpoort en neemt de stad in. Dan keert hij naar Frankrijk terug en spreekt recht over de verrader.
"Spreek recht en vonnis!" riep hij vanaf zijn troon. "Ganelon was met mij in Spanje en heeft de dood van twintigduizend van onze beste soldaten op zijn geweten. Ook Roeland, mijn neef, heeft hij verraden, evenals de wijze Olivier en de dappere Turpin, twaalf van mijn trouwste vrienden - en dat alleen om geld, om rijkdom!"
Zo werd over Ganelon rechtgesproken, zo werd hij veroordeeld en terechtgesteld: op de heide voor de stad werd hij gevierendeeld.
En daarmee eindigt het lied van de trouwe ridder Roeland.
*   *   *
Samenvatting
Een Franse sage over ridder Roeland en het verraad van Ganelon. De Saraceense koning Marsil lokt - met de hulp van Ganelon - de dapperste ridders van de Franse koning Karel de Grote in de val en verslaat ze allemaal, waaronder Roeland, Turpin en Olivier. Koning Karel neemt wraak en verovert de stad Zaragoza op de Saracenen. De verrader Ganelon wordt veroordeeld en terechtgesteld.
Toelichting
In 778 vond er bij Roncevaux (tegenwoordig Roncesvalles in Spanje) werkelijk een slag plaats (Slag van de Roncesvaux-Pas) waarin een zekere Roland onder Karel tegen een legertje Basken vocht en het leven verloor. Over die gebeurtenis ontstond in de loop der tijd een aantal liederen en verhalen; uiteindelijk werden die in het Franse "Chanson de Roland" samengevoegd, waarin het groepje Basken werd vervangen door een leger van enkele honderdduizenden "Saracenen" - voor die tijd een duizelingwekkend aantal. De term "Saracenen" is weinig precies: sinds de Kruistochten werd het woord, dat van schrijvers uit de klassieke Oudheid afkomstig was, in veel literatuur als algemene aanduiding gebruikt voor moslims.
De auteur Turold presenteert Roeland als Karels neef (oomzegger) en schildert zijn held af als de typische ridder zonder vrees of blaam. Daarbij wordt in dit gedicht voor het eerst 'la douce France' als nationale eenheid, als vaderland voorgesteld. Het verhaal moet voor 1066 ontstaan zijn.
Roeland (736 - 15 augustus 778) - ook bekend als Roland, Roelant of Orlando - was een van de eerste Paladijnse ridders aan het hof van keizer Karel de Grote in de 8e eeuw. Vanaf de 11e eeuw werd van Roeland een populaire held gemaakt door de middeleeuwse minstrelen. Hij werd het symbool van de 'nobele christen' die door moslims in de pan werd gehakt.
'Het Roelandslied' was de belangrijkste bron voor latere Rolandverhalen. In 1510 schreef Ludovico Ariosto het gedicht 'Orlando Furioso'. Antonio Vivaldi en Georg Friedrich Händel baseerde er een opera op. Het lied was ook de inspiratiebron voor het boek 'Orlando: a biography' (1928) van Virginia Woolf. In Frankrijk en Italië wordt de legende van Roeland vaak via poppenspel verteld. In Italië en de Slavische landen wordt de ridder voornamelijk Orlando genoemd en zijn de verhalen rond zijn persoon wat meer geromantiseerd. In de middeleeuwse steden van Duitsland werd Roeland een symbool van vrijheid en onafhankelijkheid. Onder de Baskische bergbewoners doet nog steeds het verhaal de ronde dat in stormachtige nachten de echo van een hoorn kan worden gehoord - de hoorn Olifant - die Roeland bij zijn sterven zou hebben geblazen om de Frankische voorhoede te waarschuwen. In Catalonië werd Roeland een mythische, sterke, reus.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen