donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Het monster van Rashomon


Lange tijd geleden werd de bevolking van Kyoto bedreigd door een verschrikkelijk monster dat, zoals men vertelde, rondspookte bij de poort van Rashomon en dat in de schemering elke voorbijganger met zich meesleepte. Er werd ook gefluisterd dat dit monster zijn slachtoffers niet alleen doodde maar ook verslond. Iedereen in de stad en in de omgeving was daardoor te bang geworden om zich na zonsondergang nog bij de poort van Rashomon te vertonen.
In die tijd leefde er in Kyoto een generaal die Raiko heette en die zich reeds door vele dappere daden had onderscheiden. Voor hij in de stad naam maakte, had hij in Oeyama een bende monsters verslagen, die mensenbloed dronken in plaats van wijn. Hij had hen allen uitgeroeid en hun aanvoerder onthoofd.
Deze dappere krijger had groep getrouwe samoerai in zijn dienst. Vijf van hen hadden zich al menigmaal door hun dapperheid onderscheiden. Elke avond kwamen deze vijf bij elkaar, slurpten sake in rijstschalen en deden zich tegoed aan allerlei soorten vis. Zij toastten op eikaars gezondheid en op hun heldendaden. Op een avond zei de eerste samoerai, Hojo, tegen de anderen:
"Hebben jullie dat verhaal al gehoord over het monster van Rashomon dat zich vergrijpt aan elke voorbijganger?"
De tweede samoerai, Watanabe, merkte droogjes op:
"Vertel toch geen onzin. Onze aanvoerder Raiko heeft toch immers alle monsters in Oeyama gedood. Het kan dus niet waar zijn, omdat, mocht een van de monsters het hebben overleefd, deze het niet in zijn hoofd zou halen in deze stad te verschijnen, omdat hij weet dat onze dappere aan voeder zich hier bevindt."
"Het is allemaal oudewijvenpraat," meende de derde samoerai, en hij nam nog een flinke slok wijn.
"Het beste lijkt mij," zei de vierde samoerai, "om de proef op de som te nemen en een onderzoek ter plaatse in te stellen."
"Dat zal ik dan wel doen," zei Watanabe, voordat iemand anders nog iets had kunnen zeggen. Hij gespte zijn zwaard om, deed zijn wapenrusting aan en zette zijn grote helm op.
"Wat een haast, wat een haast!" spotten zijn vrienden, waarna zij nog eens proostten op het welslagen van de onderneming.
"Geef mij iets om te bewijzen dat ik er geweest ben," vroeg Watanabe.
Eén van de samoerai ontrolde een stuk papier en daarop tekenden de vier achterblijvende kameraden hun namen.
"Ik zal dit papier meenemen," zei Watanabe, "en in de poort van Rashomon neerleggen. Komen jullie morgen vroeg daarheen om te zien of het er nog ligt." Daarna besteeg hij zijn paard en reed weg.
Het werd spoedig donker en er was maan noch ster te zien. Om de duisternis nog te vergroten, brak er een hevige storm los en huilde de wind als de wolven in het gebergte. De regen kletste bij stromen neer en de donder rommelde onheilspellend.
U en ik, ik weet het zeker, zouden zich in zo'n weer niet buitenshuis hebben gewaagd, maar Watanabe was nu eenmaal uit ander hout gesneden. Het noodweer prikkelde zijn ondernemingslust en in de beste stemming spoedde hij zich voort door de duistere nacht. Zijn vrienden zaten zich behaaglijk om een kolenvuurtje te warmen, terwijl zij meewarig hun hoofd schudden en zeiden dat dit een slecht voorteken was. Hoe het mogelijk was, weet niemand, maar Watanabe bereikte eindelijk de poort van Rashomon en daar wachtte hij een tijdje zonder een glimp van een monster te kunnen opvangen.
"Juist wat ik dacht," zei hij bij zichzelf. "Er is hier helemaal geen monster. Allemaal kletskoek, of hoe je het verder wilt noemen. Ik zal dat papier hier achterlaten, dan kunnen zij morgenvroeg zien dat ik er geweest ben." Hij bevestigde het papier aan een uitstekende stang en wilde al rechtsomkeert maken, toen hij een donderende stem hoorde schreeuwen: "Wilt U soms even wachten!" Op hetzelfde ogenblik werd zijn helm van zijn hoofd gelicht.
"Hee, wie ben je?" riep de samoerai onbevreesd. Toen merkte hij dat iemand probeerde zijn wapenrusting uit te doen. In een flits had hij zijn zwaard te pakken en hakte hij er in het wild op los. Hij hoorde een kreet van pijn en toen zag hij het monster op hem aanstuiven. De menseneter was nog groter dan de poort, zijn ogen schitterden als spiegels in het zonlicht, en wanneer hij ademde, schoten er vlammen uit zijn muil.
Wanatabe bevocht het monster met al de kracht die in hem was. Zij vochten van aangezicht tot aangezicht en zij vochten lange tijd. Toen het monster merkte dat hij zijn tegenstander geen vrees kon inboezemen en dat diens kracht niet verslapte, gaf hij eindelijk de strijd op en probeerde te vluchten. Watanabe achtervolgde hem nog een hele tijd, maar kon hem niet inhalen. Daarom gaf hij tenslotte de achtervolging op en keerde hij naar de poort terug. Hij steeg van zijn paard en struikelde over een voorwerp. Hij raapte het van de grond op en merkte toen dat het een behaarde arm van het monster was, die hij, zonder het zelf te merken, tijdens het gevecht had afgeslagen. Dit was natuurlijk het beste bewijs dat de menseneter verslagen was. Hij nam de arm dan ook mee naar huis en hing hem aan de wand op als een overwinningstrofee. Hij toonde zijn vrienden de arm en deze noemden hem de held van hun krijgsgroep en ter ere van hem gaven zij een groot feest. Het gerucht van zijn overwinning ging als een lopend vuur door de stad en de mensen kwamen van heinde en ver om de arm te zien. Omdat de toeloop groot werd, ging Watanabe een hoog entreegeld vragen, waarvan hij de opbrengst aan de hoofdtempel van Kyoto schonk.
Maar na een tijdje overdacht Watanabe dat het zeer riskant was om die arm zo open en bloot ten toon te stellen. Je kon nooit weten of het monster er zich niet op een of andere manier van meester zou maken! De samoerai liet dus een stevige houten kist vervaardigen met koperen banden en een stevig slot. Daar legde hij de arm in, sloot de kist en droeg de sleutel altijd bij zich.
Er verliepen een paar maanden, en Watanabe was de hele arm al bijna weer vergeten, toen er op een avond aan zijn deur werd geklopt. Zijn dienaar opende de deur en zag daar een oude vrouw staan.
"Ik was vroeger het kindermeisje van uw meester," zei zij met een glimlach. "Ik zou hem graag nog een keer zien, vooral nu ik gehoord heb wat voor een heldendaad hij heeft verricht."
Watanabe herinnerde zich de kindermeid nog heel goed. Zij was als een stiefmoeder voor hem geweest en zij had hem zoveel prachtige verhalen verteld dat hij zich deze nog steeds herinnerde.
"Laat haar binnen komen, laat haar binnen komen en maak iets hartigs voor ons klaar," beval hij zijn bediende.
Even later trad de vrouw binnen. Zij was wel ouder geworden, maar zo weinig veranderd dat haar meester haar direct herkende. Zij maakte een diepe buiging en zei toen met een zachte en door de ouderdom versleten stem:
"Meester, ik heb gehoord van uw dapper gevecht tegen het monster van de poort van Rashomon. Is het werkelijk waar wat iedereen vertelt, dat U een van zijn armen hebt afgehakt?"
"Jawel, dat is waar," merkte Watanabe koeltjes op.
"Is het ook waar," vervolgde de oude vrouw, "dat deze arm nog steeds in uw bezit is?"
"Ook dat is waar," antwoordde de samoerai haar, "maar op het ogenblik is deze voor niemand meer te bezichtigen."
"Och wat jammer," zei de vrouw spijtig. "Ik heb er altijd van gedroomd die arm eens te mogen zien. Ik heb je vroeger altijd verhalen verteld over monsters, geesten en demonen, maar nooit heb ik er een gezien, zelfs geen arm van hen. En daarom dacht ik..."
"Die arm is niet meer te bezichtigen," zei Watanabe vastbesloten.
"Maar waarom niet?" vroeg het vrouwtje.
"Omdat je nooit kunt weten wat die monsters in hun schild voeren. Zou hij die arm weer in zijn bezit krijgen, dan zou hij weer in het bezit komen van zijn oorspronkelijke kracht."
"Dat begrijp ik heel goed," zei de vrouw, "maar je kunt je oude kindermeisje, dat hier speciaal voor gekomen is, toch niet weigeren die arm te zien. Als er iemand is die veel van je gehouden heeft, dan ben ik het wel!"
Watanabe werd een beetje week om zijn hart, want zijn kindermeisje was inderdaad erg lief voor hem geweest. Tenslotte kon hij haar smeekbeden niet langer weerstaan en hij zei:
"Kom maar mee, ik zal je die arm wel laten zien," en hij bracht haar in zijn studeervertrek. Daarna sloot hij de deur zorgvuldig, haalde een sleutel uit zijn zak en ontsloot de kist. Met een zucht van bewondering kwam de vrouw dichterbij en zei verrukt:
"Och, och, laat mij toch goed zien! Wat een voorrecht dat ik dit mag beleven! Toch is het niet eens zo'n verschrikkelijk grote arm. Nee, het valt mij eigenlijk een beetje tegen."
Toen greep zij de arm beet en veranderde op hetzelfde ogenblik in het monster tegen wie Watanabe eens gevochten had. De ogen schoten weer vuur en uit zijn muil kwamen vlammen naar buiten. Met een afgrijselijke stem, waarvan de muren dreunden, schreeuwde de menseneter:
"Ik heb mijn arm weer terug, mijn arm, mijn armlToen vloog hij met zijn arm naar boven en verdween door de zoldering.
Watanabe had het nakijken, maar al had de menseneter zijn arm terug, hij was toch zo bang voor de samoerai dat hij zich nooit meer durfde te vertonen.
*   *   *
Samenvatting
Een griezelverhaal uit Japan.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Japanse sagen en verhalen" door M.A. Prick van Wely. Fibula-Van Dishoeck, Haarlem, 1979. ISBN: 90-228-3346-1.
Populair
Verder lezen