Het keukengeheim, de volle beurs en de wonderboog
Lang geleden - zo lang geleden dat niemand zeker weet of het wel echt gebeurd is - woonde er in een dorp een arme boer. Hij had drie zoons en die woonden alle drie bij hun vader in een armelijke hut waar schraalhans keukenmeester was. Aan armoede had het viertal geen gebrek; aan al het overige wel! Vaak wisten ze zelfs niet waar ze het dagelijkse eten vandaan moesten halen. Zodat de vader besloot op jacht te gaan. Hij leende het geweer van zijn buurman en trok het bos in.
Nadat hij een paar uur door het bos had gezworven zonder een schot te hebben gelost - want als jager stond hij nog in de kinderschoenen - kwam hij bij een boom, die er heel bijzonder uitzag. De bladeren van deze bijzondere boom waren heel groot en heel sierlijk. Boven in de boom zat een grote vogel die niet minder sierlijk was dan de boombladeren; een vogel met lange veren en een staart die aan het uiteinde een krul had.
De jager bedacht zich niet lang. Hij legde aan, schoot en raakte de vogel met een schampschot. Gewond viel de vogel naar beneden.
Nauwelijks had de jager het dier in handen of het sprak met een menselijke stem: "Laat me in leven blijven! Ik zal zorgen dat aan je armoede dan een einde komt!" De vogel trok met zijn snavel van onder zijn vleugels een dun zijden doekje en zei: "Dit doekje krijg je van mij als je mijn leven spaart. Als je niets te eten hebt, zet je dan aan een lege tafel en beweeg dit doekje heen en weer. En de heerlijkste spijzen zullen uit het niets voor je ogen verrijzen."
De jager nam het doekje dankbaar aan en liet daarna de vogel gaan. Hij hoefde nu niet meer te jagen, dus liep hij snel terug naar huis. Met het doekje toverde hij zijn drie zoons en zichzelf een kostelijk maal op tafel. Armoede en gebrek waren nu verdwenen uit het leven van de vader en zijn zoons - ze smulden iedere dag als vorsten!
Nu gebeurde het op een dag dat de werkelijke vorst die in dat land regeerde, een machtige Khan, met zijn gevolg door het dorp trok waar de drie zoons met hun vader juist aan tafel zaten. Begerig snoof de Khan de verrukkelijke geuren die rond de vervallen hut hingen. Hij ging zijn neus achterna en zo kwam hij binnen in het vertrek waar het een paradijs was voor iedere lekkerbek. Het smullende viertal liet de Khan gaarne aanschuiven en ze legden hem de beste beetjes op zijn bord. Zo heerlijk had de Khan nog nooit gegeten. "Hier is een geheimzinnig iets aan de hand," overdacht de Khan al kauwend. "Waar halen zulke grove boeren zulke verfijnde gerechten vandaan? Mijn eigen koks kunnen dit niet op tafel zetten!"
Toen een paar maanden later de Khan bezoek kreeg van een neef van de sultan van Istanboel - een bezoeker die veel machtiger was dan de Khan zelf en die hij dus zo goed mogelijk wilde ontvangen - dacht de Khan: "Ik laat de boeren waar ik zo heerlijk gegeten heb voor ons koken!"
Hij stuurde een dienaar naar het dorp met het bevel de vier boeren die zoveel verstand hadden van de fijne keuken te ontbieden. Deze boodschap werd door de dienaar ruw en snauwerig overgebracht, want hij had een grote minachting voor iedereen die niet onder het dak van de Khan zijn dagen doorbracht. Het bevel moest worden gehoorzaamd! Dat begrepen de vier boeren wel. De vader riep zijn oudste zoon bij zich en zei: "Osman (zo heette de oudste zoon), ga jij met het doekje naar het paleis van de Khan en tover het gezelschap daar iets heerlijks voor. Maar denk erom: doe het zo dat ze niet achter ons keukengeheim komen!"
Osman ging met het doekje naar het paleis van de Khan en zei: "Ik ben gekomen om te koken voor de hoge heren. Maar ik kan dat alleen doen als niemand mij bij het koken op de vingers kijkt. Als ik kook, wil ik helemaal alleenzijn!"
Dit verzoek werd overgebracht aan de Khan en de Khan had geen enkel bezwaar. Hij liet Osman een ruim vertrek wijzen. Er stonden fornuizen bij de vleet en potten en pannen in iedere maat. Een half uur voor de hoge gasten aan tafel zouden gaan, kwam de Khan even bij Osman kijken hoe het koken vorderde. Hij keek vreemd op toen hij zag dat Osman op een divan lag te slapen tussen de fornuizen. De Khan riep benauwd: "Wakker worden, luie kok! Als je te lui bent om te koken, zal ik je laten opsluiten in de diepste kerker onder mijn paleis!"
"Niet ongeduldig worden, edele heer," zei Osman. "Dat uw maag knort is goed. Dat u zelf knort is fout. Alles komt op tijd op de borden van uw gasten. Als u me nu even de zaal laat zien waar het feestmaal op tafel moet komen en me dan even alleen laat, staat alles in een handomdraai klaar!"
De Khan ging Osman voor naar de feestzaal en liet hem alleen met een rijk gedekte tafel. Zodra hij alleen was, zwaaide Osman het doekje over de gouden borden en zilveren schalen en hij riep tegen de Khan, die aan de andere kant van de deur stond te luisteren: "Kom maar binnen, edele heer. Het eten staat op tafel!"
De Khan stond verbluft. Hij begreep wel dat al de gerechten die hij zag, niet op de gewone manier gekookt waren. Dat kon niet in zo korte tijd! De Khan nam zich voor om achter het geheim van de luie kok te komen. Hij zei tegen Osman: "Ik loop rond met het plan jou schatrijk te maken en bovendien zou ik je graag getrouwd zien met mijn dochter. Ze is heel lief en mooi, maar koken kan ze niet. Samen zouden jullie eikaars gebreken aanvullen en een ideaal paar vormen. Dus dat doen we!"
De volgende dag werd de bruiloft tussen de dochter van de Khan en Osman al gevierd, 's Avonds bij het naar bed gaan, zei de dochter van de Khan tegen Osman: "Man en vrouw mogen voor elkaar geen geheimen hebben. Dus vertel me eerst eens je keukengeheim!"
Blozend verklapte Osman aan zijn vrouw het keukengeheim, en toonde haar het doekje. Dadelijk griste de dochter van de Khan het uit zijn handen. Ze riep: "Het doekje is van mij, maar jij niet! Jij bent een gevangene van mijn vader!"
Voor de arme Osman begreep wat er aan de hand was, grepen sterke soldaten hem beet en gooiden hem in de diepste kerker van het paleis.
De arme boer was nu tegelijk zijn oudste zoon en het keukengeheim kwijt! Zodat hij maar weer het geweer van zijn buurman leende en op jacht ging. Weer kwam hij in het bos bij de merkwaardige boom. Weer zat boven in de boom de merkwaardige vogel. Weer raakte de onervaren jager het dier met een schampschot. Weer viel de vogel hem levend in handen. En weer sprak het dier met een menselijke stem: "Laat me in leven blijven. Ik zal zorgen dat aan je armoede een einde komt." Van onder zijn vleugels trok de vogel met zijn snavel een zijden beurs. "Neem deze beurs in ruil voor mijn leven. Als je voortaan om geld verlegen zit, schud dan deze beurs heen en weer en de goudstukken zullen eruit rollen!"
Blij nam de jager de beurs aan en de vogel liet hij gaan. Bij zijn thuiskomst riep hij: "Jongens, we kunnen het voortaan wel schudden! Deze beurs zal ons schatrijk maken. Kijk maar eens goed!"
Hij schudde de beurs boven de tafel heen en weer en er rolden zoveel goudstukken uit dat het niet meer mogelijk was om over de tafel elkaar aan te kijken; het was alles goud wat er blonk!
Naast de armelijke hut verrees al spoedig een groot herenhuis en daarin ging de boer met zijn twee zoons wonen. Ze liepen de hele dag in zijden kamerjassen en rookten uit pijpen met porseleinen koppen.
Een paar jaar later - het is alweer zo lang geleden dat niemand meer het juiste jaartal weet - trok er een jachtstoet door het dorp waar de boeren hun herenleven leidden. Aan het hoofd van de jachtstoet reed niemand minder dan de Khan. De vorst zag het herenhuis staan en hield zijn paard in. De heren die in zijden kamerjassen achter de ramen zaten, herkende de Khan dadelijk als de boeren waar hij ooit zo lekker had gegeten. De Khan begreep dat hier iets achter stak. Hij dacht: "Als die boeren zoveel geld hebben om dat huis te bouwen, kunnen ze voor mij vast en zeker wel een jachtslot neerzetten. Waar ze het geld vandaan halen, is me een raadsel. Dat raadsel wil ik oplossen!"
De Khan stuurde een dienaar naar de bewoners van het herenhuis. Deze dienaar bracht brutaal de volgende boodschap van zijn meester: "De Khan wil dat jullie een jachtslot voor hem bouwen. Uit eigen zak! Alles wordt door jullie betaald. Begrepen?"
De bewoners van het herenhuis begrepen het maar al te goed! De Khan iets weigeren zou onmogelijk zijn. Zo lagen de verhoudingen in die tijd! De vader riep zijn tweede zoon en zei: "Moestafa (zo heette de tweede zoon), ga naar de Khan en leg het geld op tafel voor de bouw van een jachtslot. Maar zorg ervoor dat hij er niet bij is als het geld uit de beurs rolt!"
Moestafa ging naar het paleis en werd dadelijk toegelaten tot de Khan. "Edele heer," zei Moestafa. "Ik ben gekomen om het geld uit mijn beurs te schudden, dat nodig zal zijn voor de bouw van uw nieuwe jachtslot. Maar ik kan dat alleen doen als niemand me erbij op de vingers kijkt."
De Khan liet hem naar een ruim vertrek brengen, waar op een tafel lege geldzakken klaar lagen om gevuld te worden. Toen de Khan na een uurtje kwam kijken, waren de geldzakken stampvol goudstukken. De Khan begreep wel dat er tovenarij in het spel was. Eerst wachtte hij tot het jachtslot gebouwd was en de werklui betaald waren. Dan zei hij tegen Moestafa: "Een man die zo goed met geld kan omgaan als jij zal ook wel goed met mijn dochter kunnen omgaan. Ze is erg verspillend en kooplustig, daarbij heel mooi en lief, zodat jullie eikaars gebreken mooi aanvullen. Samen zullen jullie een ideaal paar vormen!"
De volgende dag werd de bruiloft gevierd, een bruiloft die klonk als een klok, mede dankzij het werk van de kok. De avond na de bruiloft zei de dochter van de Khan tegen haar tweede man: "Moestafa, ik zou je voor geen geld meer willen missen. Je kunt me nu rustig vertellen waar je toch al het geld vandaan haalt!"
"Uit deze beurs," zei Moestafa met een rood hoofd en hij toonde zijn vrouw de zijden beurs. Dadelijk griste ze hem de beurs uit handen en Moestafa werd weggesleurd door soldaten en opgesloten in een kerker naast die van zijn broer Osman.
Nu was de oude boer zijn twee zoons kwijt, en ook zijn twee geheimen. Hij bleef achter zonder geheimen en met zijn jongste zoon. Hij moest het herenhuis verkopen en na een paar jaar had hij geen cent meer en was schraalhans weer keukenmeester in de armoedige hut.
Voor de derde keer leende de oude boer het geweer van zijn buurman (het was een repeteergeweer), en voor de derde keer trok hij naar het bos, waar voor de derde keer de wonderlijke vogel in de boom zat. Ook de derde keer schoot de boer niet helemaal raak, zodat de vogel hem weer gewond in handen viel. Voor de derde keer hoorde hij de vogel met menselijke stem zeggen: "Laat me in leven blijven. Ik zal zorgen dat aan je armoede een einde komt."
"Hoe zal dat deze keer dan gaan?" vroeg de boer.
"Kijk in het gras aan de voet van deze wonderlijke boom. Daar zie je een gouden boog liggen. Wie met die boog ergens op schiet kan nooit zijn doel missen."
De oude boer liet de vogel vrij en raapte de gouden boog op. Op de terugweg naar huis schoot hij links en rechts op patrijzen, fazanten en hazen. Hij miste geen enkele keer. De jachtbuit, die door hem mee naar huis werd gebracht, was zo groot dat de buurman en ook de andere dorpsgenoten er in delen konden.
Voortaan ging de oude boer voor heel het dorp op jacht. Hij werd door iedereen geroemd om zijn vrijgevigheid en om zijn handigheid met pijl en boog.
Een paar jaar later - twee of drie, dat is niet precies bekend, omdat het al zo lang geleden is gebeurd - kwam de Khan, die Osman en Moestafa gevangen hield, naar het dorp van de oude boer om er een grote drijfjacht te houden. Alle boeren uit het dorp, zo luidde zijn bevel, moesten aan deze drijfjacht deelnemen en wel met pijl en boog. Dus de oude boer kon niet achterblijven, al was hij liever niet van de partij geweest. Natuurlijk viel het de Khan op dat de oude boer altijd raak schoot. Zijn pijl was sneller dan de snelste haas of de snelste vogel. De Khan dacht: "Dit is dezelfde wonderlijke vogel aan wie ik de volle beurs en het keukengeheim heb ontfutseld. Ook het geheim van de gouden boog kom ik wel te weten!"
Nog geen maand na de drijfjacht viel een vijandelijk leger het land van de Khan binnen, een leger van goed bewapende en geharde soldaten. De Khan stuurde dadelijk een boodschapper naar het dorp waar de boer woonde. Deze boodschapper had de opdracht beleefd te zijn tegen de oude boer. Hij zei: "De Khan doet een dringend beroep op uw hulp. Zijn rijk wordt bedreigd door een groot leger!"
"Zelf ben ik te oud om oorlog te voeren," zei de oude boer. "Mijn plaats zal worden ingenomen door mijn jongste zoon. Zijn naam is Tas-Oglan en hij is even behendig met pijl en boog als ik!"
Al deed hij het tegen zijn zin, Tas-Oglan trok ten strijde. Op zijn eentje versloeg hij heel het vijandelijk leger. Zijn pijlen deden honderden soldaten sneuvelen en joegen de resterende soldaten op de vlucht in grote paniek.
De Khan was buiten zichzelf van dankbaarheid. Maar nu het gevaar geweken was, werd hij weer meer en meer zichzelf: de sluwe en oneerlijke Khan. De Khan dacht: "Ik moet en zal die wonderhoog in mijn bezit krijgen. Dan ben ik voortaan iedereen de baas. Ik ga de hele wereld ermee veroveren!"
De Khan vroeg Tas-Oglan om bij hem te komen. "Tas-Oglan, jij hebt het land gered! Als beloning schenk ik je de hand van mijn dochter. De bruiloft wordt morgen gevierd!"
Zo geschiedde. Voor de derde keer trouwde de dochter van de Khan met een zoon van de oude boer. Op de avond na de bruiloft vroeg ze aan Tas-Oglan: "Wat is toch het geheim van je kunde als boogschutter? Hoe komt het dat je altijd raakt? Ik wil je nooit meer missen, dus je kunt mij het geheim van je pijl en boog best toevertrouwen."
"Het is heel eenvoudig," antwoordde Tas-Oglan. "Dat ik nooit mis, ligt niet aan mij, het ligt aan deze boog. Wie ermee schiet, raakt altijd zijn doel."
"Mag ik de boog even vasthouden?" vroeg de dochter van de Khan toen heel lief.
"Een wapen is niet gemaakt voor zo'n fijn handje als het jouwe," zei Tas-Oglan. "Laten we niet meer over wapens en oorlog praten. Het is nu tijd voor vrediger zaken. Schenk me een glas wijn in. Een sierlijk glas past beter in je hand dan dit gevaarlijke wapen."
De dochter van de Khan schonk een glas wijn in. Met haar sierlijke hand liet ze, zonder dat Tas-Oglan het merkte, een snel werkend slaappoeder in de wijn glijden.
Tas-Oglan dronk de wijn en was na vijf minuten in een diepe slaap. Pas na een paar uur werd hij weer wakker en zag toen dat zijn vrouw samen met de wonderhoog verdwenen was. Hij begreep dat hij bedrogen was en begreep ook dat zijn leven niet zeker was, zolang hij in het paleis van de Khan bleef. Ongemerkt sloop Tas-Oglan voorbij een paar wachtposten het paleis uit. Hij liep de hele nacht door en toen de zon opkwam, was hij in een dicht bos.
Naar zijn dorp teruggaan wilde Tas-Oglan niet, want dan zou hij zijn oude vader in gevaar brengen. Toch leefde de oude boer niet lang meer. Nu hij alles kwijt was, stierf hij van verdriet.
Tas-Oglan leefde in het bos. Hij bleef er zelfs toen een strenge winter de bomen kaal maakte. Hij doorstond de barre kou, leefde van het weinige dat het winterse bos te bieden had, maar hield vol tot het voorjaar kwam.
Het voorjaar bracht nieuwe hoop. Tas-Oglan besloot zijn geluk te gaan proberen op de plaats waar zijn vader drie maal het geluk gevonden had. Hij zocht en vond de sierlijke boom waar aan de takken vruchten hingen; wat vreemd was, want alle andere bomen waren allang hun vruchten kwijt. De vruchten leken op vijgen en zagen er sappig uit.
Tas-Oglan plukte en proefde er een paar. Plotseling - wat een schrik! -voelde hij hoe uit zijn voorhoofd twee geweldige hoorns groeiden. Tas-Oglan schudde zijn hoofd bokkig heen en weer in de hoop dat dan de hoorns zouden afvallen, maar ze bleven stevig op zijn hoofd staan!
Radeloos van schrik boog hij zijn hoofd en hij sloeg met de hoorns tegen de stammen van de bomen die om hem heen stonden, zonder dat het hielp. Hij boog zijn hoofd naar een lage struik en raakte de takken ervan aan met zijn hoorns en... tot zijn grote opluchting vielen ze van zijn hoofd.
"Ik heb hier een tovervrucht ontdekt!" dacht Tas-Oglan. "Deze vruchten kunnen me helpen om het onrecht dat mij werd aangedaan te wreken."
Hij plukte een mandje vol tovervijgen, verkleedde zich als bedelaar en ging op weg naar de stad van de Khan. Daar aangekomen ging hij bij de poort van het paleis staan en begon te roepen: "Verse vijgen! Wie koopt mijn verse vijgen!"
De dochter van de Khan hoorde dat er buiten het paleis iemand met vijgen stond te venten en ze werd nieuwsgierig naar deze voorjaarsvruchten. Ze vroeg de Khan of hij voor haar het hele mandje vijgen wilde kopen.
De Khan schudde een paar goudstukken uit de zijden beurs van Moestafa en stuurde een bediende naar buiten om de hele voorraad vijgen te kopen. Zodra hij zijn vijgen verkocht had, maakte Tas-Oglan zich uit de voeten.
De Khan at achter elkaar vier vijgen en zijn dochter volgde zijn voorbeeld. Wie beschrijft hun schrik en woede toen ze merkten dat ze ieder vier hoorns op hun hoofd droegen. Wat jammerden en huilden die twee! Toen bleek dat geen dokter er iets aan kon doen, jammerden en huilden ze nog harder. De Khan liet, ten einde raad, in heel het land bekend maken dat degene die hem en zijn dochter van hun hoorns af kon helpen, rijk beloond zou worden, ja de dochter van de Khan als vrouw zou krijgen.
Nu was voor Tas-Oglan de tijd gekomen om terug te gaan naar het paleis van de Khan. Hij had een takje bij zich, geplukt van de struik die hem van zijn eigen hoorns had afgeholpen. Met dit takje raakte hij de meest linkse hoorn van de Khan aan. Deze hoorn viel onmiddellijk los op de grond.
"Dat was er een," zei Tas-Oglan. "De andere zeven kan ik even pijnloos en moeiteloos laten afvallen. Als beloning wil ik echter geen rijkdommen en nog minder de sierlijke hand van uw lieve dochter. Ik vraag slechts één ding!"
"Wat het ook is, beste man, je krijgt het," zei de Khan.
"Ik wil mijn gouden boog terug!" riep Tas-Oglan nu. Hij gooide zijn vermomming van zich af en sprak niet meer met de stem van een bedelaar. Nu pas herkende de Khan hem. Inwendig ziedde hij van woede. Toch kon hij Tas-Oglan de boog niet weigeren, tenzij hij verder door het leven wilde gaan als een gehoornde Khan met een gehoornde dochter. Hij liet de wonderhoog halen en aan Tas-Oglan geven.
"En nu wil ik de zijden beurs en het doekje van Moestafa en Osman terug," zei Tas-Oglan. "En ik wil dat Moestafa en Osman dadelijk worden vrijgelaten. Als ik niet snel word gehoorzaamd, zal ik deze boog twee pijlen laten afschieten, een voor een gehoornde vader en een voor een gehoornde dochter!"
De Khan aarzelde heel even, maar zag wel in dat hij het spel verloren had. Hij gaf Tas-Oglan de zijden beurs en het toverdoekje terug.
"En nu mijn broers nog!" riep Tas-Oglan en hij richtte dreigend een pijl op de nog steeds gehoornde Khan, die niet wist hoe snel hij een paar soldaten moest opdragen Moestafa en Osman uit hun kerkers te bevrijden.
In de twee kerkers die nu leeg kwamen, werd de Khan met zijn drie hoorns opgesloten, en zijn dochter die nog alle vier de hoorns op haar hoofdje had.
Was er nu geen Khan meer om te regeren?
Jawel! Het land kreeg een nieuwe en rechtvaardige Khan in de persoon van Tas-Oglan. Hij regeerde, bijgestaan door zijn twee broers, nog heel veel jaren. Nooit ontbrak het iemand in zijn land aan voedsel of geld. Geen enkele vijand durfde het land waarover Tas-Oglan regeerde, binnen te vallen.
Het is al heel lang geleden - zo lang geleden dat niemand kan zeggen wanneer het precies gebeurde.
* * *
Samenvatting
Een volksverhaal uit Rusland.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Rusland
- Verhaalsoort: volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 26 minuten
Thema
Populair
Verder lezen