donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Het kattenparadijs


Lang, lang geleden leefde er eens een hoogmoedige en heel onvriendelijke vrouw. Hoewel zij zeer rijk was, kon zij nooit iets voor iemand missen en was afgunstig op alle dorpelingen. Zij was niet alleen jaloers op hun geld en ander bezit, maar benijdde hen zelfs hun jeugd en goede humeur en de vriendschap met andere mensen! Zag zij toevallig een glimlach op het gezicht van een bedelaar, dan stampte ze woedend op de grond en riep fel: "Zo'n arme kerel heeft waarachtig nog plezier in zijn leven. En ik, veel voornamer dan hij, heeft niets dan zorgen." En altijd weer vroeg zij zich af hoe zij arme mensen hun levensvreugde kon ontnemen. Deze rijke vrouw had onder haar bedienden een klein meisje, Jukiko geheten. Haar ouders waren gestorven toen ze een baby was en nu groeide ze op, met veel tranen en slaag, in het huis van haar meesteres. Maar ondanks de slechte behandeling hield het kind een zuiver hart en bleef ze vriendelijk tegen iedereen. De enige aanhankelijke in huis was een kleine zwarte poes en aan hem kon Jukiko al haar liefde kwijt. Iedere avond kroop het diertje bij haar in bed en overdag sloop hij vaak om het meisje heen en streek zijn gladde ruggetje langs haar benen. Als Jukiko hem dan op haar arm nam en over zijn fluweelzachte vel streek, vergat zij al haar verdriet.
Haar meesteres gaf, zodra zij hen samen zag, Jukiko een heleboel opdrachten tegelijk. "Als je tijd hebt om met een kat te spelen, kun je voor je meesteres, die je te eten geeft, wel méér doen!" De arme Jukiko wist nauwelijks hoe ze alles onthouden moest en terwijl sloeg de vrouw haar links en rechts om de oren. De kat was er al even slecht aan toe. Vooral als zij z'n vel wild naar boven streek en aan zijn snorharen trok, schreeuwde hij van angst. "Ik ben niet zo lief als jouw Jukiko, hè?" lachte ze boosaardig.
Het meisje durfde haar poes nu alleen nog in het geheim te strelen. Maar iedere avond deelde zij haar eten met hem en als er gasten waren en er bleven een paar verse visjes over, dan hield ze die stilletjes voor de poes achter. Eigenlijk vormden de weinige ogenblikken met de poes haar enige vreugde. En als zij, hoewel steeds bang voor ontdekking, haar nood klaagde over de meesteres en in de vriendelijke poezenogen keek, werd haar hart weer lichter.
Op een dag kon Jukiko het katje nergens vinden. Zij zocht tersluiks, in en buiten het huis. Maar vergeefs. Natuurlijk komt hij vanavond terug, troostte zij zich. Maar de poes verscheen niet. De hele nacht lag Jukibo te wachten en bij het minste geluid sprong zij uit bed om te zien of hij aan de deur krabbelde...
De volgende ochtend ging zij met een bleek, behuild gezichtje aan haar werk. Het katje liet zich niet meer zien. Jukiko was wanhopig, want het was haar enige echte vriendje en ze wist niet eens wat er met hem gebeurd was!
De enige die zich over het verdwijnen van de poes verheugde, was de afgunstige meesteres. Zij genoot als zij het verdriet van haar dienstmeisje zag. "Zie je nu wel," merkte zij honend op, "dat is je dank! Denk eens aan alles wat je om die kat hebt moeten verdragen en in plaats van je dankbaar te zijn, is hij er gewoon vandoor gegaan! De hele wereld is slecht, de mensen en de dieren!"
Zo probeerde zij het verdriet van het meisje nog erger te maken. Natuurlijk kon Jukiko haar meesteres niet tegenspreken, maar zij geloofde geen woord van wat zij zei. In stilte dacht ze: het is wel zeker dat mijn arme poes iets ergs is overkomen en ik kan hem niet helpen, omdat ik niet weet waar hij is. En dag en nacht tobde zij over haar vriendje.
Op een dag kwam 'de wijze' door het dorp. Hij was zo knap dat hij niet alleen in de toekomst kon zien, maar ook menige lastige vraag over het heden kon beantwoorden! Natuurlijk nodigden velen hem uit en ook Jukiko's meesteres ontbood hem en vroeg hem uit tot laat in de avond. Tenslotte kreeg een wijze zijn geld niet voor niets!
O, hoe graag had het meisje aan de wijze gevraagd waar haar poesje was! Maar dat zou haar meesteres nooit toestaan. Daarom verstopte zij zich achter het hek, om de wijze op te wachten, als hij naar huis ging. De grote zorg om het diertje overwon haar angst dat de meesteres haar daar zou vinden.
Het duurde oneindig lang, maar eindelijk kwam de wijze dan toch het huis uit. Toen hij het hek opende, kwam zij overeind, boog diep en vroeg hem haar te helpen.
"Edele heer," zei ze bevend, "U kunt zoveel raadselachtige dingen oplossen. Weet U misschien ook waar mijn poes is?"
De wijze man dacht enkele ogenblikken na.
"Ja, ik weet het! Jouw poesje is op de Kattenberg in het Inaba-gebergte, op het eiland Kyushu. Als je werkelijk zo naar hem verlangt, ga er dan naar toe. Maar weet wat je doet, het is er gevaarlijk!"
Nu wist Jukiko tenminste dat er een plek in de wereld was, waar zij de poes kon vinden. En zij aarzelde geen ogenblik. Gevaarlijk? Ach, kom. Niets hield haar nu meer tegen. En zij smeekte net zo lang tot de meesteres haar een paar dagen vrij gaf.
"Voor iedere dag die je nu vrij neemt, moet je na je terugkomst twee dagen voor niets werken," zei de vrouw en zij genoot bij voorbaat van de gevaren en ontberingen die het kind zou moeten doorstaan. En dat alles voor een gewone kat!
Jukiko nam haar bundeltje op en ging op weg. Veel had zij niet te dragen. Alleen een paar droge pannenkoeken, die zij met moeite had meegekregen. De weg was lang en slecht begaanbaar. 's Nachts sliep zij tussen de struiken aan de kant van de weg. Het was bar koud, maar zij was bang van de weg af te raken en geld voor een herberg had zij toch niet. In de vroege ochtendschemering stond zij op en ging zo snel mogelijk verder. Haar sandalen waren al stuk gelopen en de scherpe stenen verwondden haar blote voeten tot bloedens toe. Maar tenslotte bereikte zij toch het eiland Kyushu. Het was al heel laat toen zij, in het eerste dorp, naar het Inaba-gebergte vroeg.
"Dat ligt daar in de verte, aan de overkant van de rivier," zeiden de boeren. "Maar je kunt daar niet naartoe gaan, het is erg gevaarlijk! Alleen heel dappere jagers wagen zich over de rivier. En nooit gaan zij ver het land in en blijven er ook niet als de nacht valt. Want daar is het rijk van de poezen, waar geen mens mag komen!"
Jukiko bedankte hem vriendelijk voor de goede raad en weigerde even vriendelijk de slaapplaats, die zij haar aanboden.
"Er zal mij heus niets overkomen," stelde zij hen gerust. "Ik ben toch de halve wereld doorgetrokken om in het rijk van de poezen te komen!"
En de boeren lieten haar gaan. Wie niet horen wilde, moest maar voelen!
Voorbij het dorp liep Jukiko in de richting van de rivier en zocht toen een ondiepe plek. Aan de overkant zag zij een dicht bos. Zij liep door het water, trachtte haar angst te overwinnen en ging de diepe duisternis van het bos tegemoet. Voorzichtig, voetje voor voetje, voortdurend omkijkend, ging zij verder. Maar alles bleef stil, geen blaadje bewoog. De weg liep stijl omhoog en Jukiko was al gauw doodmoe. Net dacht zij in het bos te moeten overnachten, toen de bomen plotseling vaneen weken en zij een grote open plek zag, met een aantal glimmende daken.
"Hier zullen wel rijke mensen wonen," riep zij opgetogen. "Zulke mooie, nette huizen!" Zij liep naar het eerste hek en vroeg luid of er iemand thuis was. Even later kwam er een mooi, jong meisje uit het huis. Zij boog diep voor Jukiko en vroeg wat ze verlangde.
"Ik ben het meisje Jukiko. Mijn enige vriendje, een zwarte kat, is onverwacht verdwenen. Ik was zó verdrietig en heb dag en nacht aan hem gedacht. Toen vertelde een wijze man mij dat ik hier moest zoeken, in het Inaba-gebergte, op het eiland Kyushu. Het heeft verschrikkelijk lang geduurd voordat ik het eiland bereikte. Maar ik ben nu zo moe dat ik bijna niet meer verder kan. Mag ik vannacht bij u blijven? Ik zal u helemaal geen last bezorgen."
Het meisje luisterde met een verbaasde glimlach, boog opnieuw en vroeg vriendelijk: "Dus je bent hierheen gekomen om je op te laten eten?"
Jukiko schrok hevig en wilde zich uit de voeten maken. Maar daar ging de deur in het huis ernaast open en een gebochelde oude vrouw kwam naar buiten. Zij hief een dreigende vinger naar het meisje en stuurde haar boos naar binnen. Daarna maakte ze een diepe buiging voor Jukiko en zei: "Niet weglopen, lieve kind! Heeft zij je oneerbiedig behandeld? Ik heb haar al zo dikwijls gewaarschuwd, maar het geeft niets. Heeft zij je bang gemaakt, je ziet zo bleek! Foei, zij weet nog steeds niet hoe ze met gasten moet omgaan. Vertel mij maar wat je verlangt."
Gerustgesteld liep Jukiko naar het hek en vertelde opnieuw de hele geschiedenis. Het oudje luisterde belangstellend en gaf het meisje een bemoedigend knikje. "Kom maar binnen, kind," zei ze, "bij ons kun je heerlijk uitrusten. En wees niet bang. Als je al zo'n lange weg hebt afgelegd om je hier te laten..." De laatste woorden verstond Jukiko niet. De oude prevelde zo zacht, alsof zij tot zichzelf sprak. En intussen liep ze maar te lachen, leidde Jukiko onder veel buigingen het huis binnen en liet een bad vollopen. Het meisje voelde zich na het bad heerlijk fris en uitgerust. Het oudje bracht haar nu in een mooie, gezellige kamer, lachte nog eens vriendelijk en liet haar alleen.
Jukiko ging op een matje zitten en keek eens om zich heen. Dit is een heel vreemd huis, dacht ze. Nooit heb ik zoveel kamers en paviljoens gezien en alles is zo keurig. Er zullen hier wel heel wat bedienden werken! Hoeveel mensen zouden er wel wonen? En waar zijn die eigenlijk? Ik heb nog niemand gezien en het is hier zo raar stil...
Die stilte was werkelijk griezelig. Maar eensklaps leek het Jukiko of zij in het vertrek ernaast stemmen hoorde. Nieuwsgierig stond zij op, sloop naar de deur en opende die op een kier. In het vertrek lagen, op haar matjes, twee buitengewoon knappe meisjes. Met bewondering gluurde Jukiko naar haar kapsels, kunstig gevlochten torentjes, waarin fijnbesneden ivoren naalden staken. En hoe mooi waren de donkere ogen in die bleke gezichtjes! Zware, dure zijde, dacht Jukiko, na een blik op de sierlijke kimono's. De meisjes spraken heel zacht en langzaam met elkaar. Net snorrende poezen!
Voorzichtig trok Jukiko de deur dicht en opende een andere deur. Ook daar waren twee lieflijke meisjes. Ze lagen geknield voor de spiegel en schminkten zorgvuldig haar gezicht... Langzaam sloot ze de deur en ging weer op haar plaats zitten. En weer hing de geheimzinnige stilte als een mantel om haar heen. O, hoe graag had zij met iemand gesproken, een paar woorden maar. Onrustig stond ze op en legde haar oor tegen de eerste deur. Misschien zou ze iets van het gefluister daarbinnen kunnen verstaan. Lang duurde het voor zij enkele woorden kon onderscheiden, maar wat ze hoorde joeg haar een rilling over de rug! Het ene meisje zei: "Weet je dat de nieuwe, die vandaag gekomen is, haar vriendje wil opzoeken, een kat? Ze schijnt boven alles van hem te houden. Die zullen we liever maar niet opeten, wat vind jij?"
Jukiko beefde over haar hele lichaam. Ontdaan ging zij weer op haar matje zitten en vroeg zich radeloos af wat zij nu doen moest. Op dat ogenblik kwam een slank meisje binnen. Zij droeg een bruine kimono, geborduurd met roze chrysanten. Heel langzaam kwam zij naderbij en Jukiko, haar angst overwinnend, keek omhoog... in de ogen van haar eigen zwarte poes! Het dier was in een meisje veranderd, alleen haar kop was dezelfde gebleven.
"Hartelijk welkom, Jukiko! Ik ben je nog altijd dankbaar voor je vriendschap in het huis van die verschrikkelijke meesteres. Het was mijn enige troost. En ook waardeer ik het erg dat je die lange, zware tocht hebt willen maken om mij op te zoeken."
De kattenogen lachten haar vriendelijk toe. En het kimonomeisje vervolgde: "Ik was oud, half verhongerd en ziek. Zo kon ik de mensen toch geen diensten meer bewijzen. Je zult wel gemerkt hebben dat je hier in het kattenpaleis bent. Hier komen alle katten naartoe, die oud of ziek zijn en uit de dorpen verjaagd worden. De meesten van ons verlangen hun hele leven naar dit paleis. Het is je ware kattenparadijs! Hier valt al het leed, dat de mensen ons hebben aangedaan, van ons af. Maar voor mensen is hier geen plaats. De katten uit heel Japan komen hier samen en als ze jou hier zouden vinden, is het gevaar niet te overzien. Rust maar wat uit en ga dan vlug terug naar je dorp. Op het ogenblik zijn alleen mijn vriendinnen thuis. Die zullen je niets doen. Maar straks komen de andere katten terug van de jacht en tegen hen kan ik je niet beschermen. Ik breng je wat te eten en verdwijn dan maar snel!"
De kat klopte Jukiko bemoedigend op de schouder en kwam weldra terug met een blad vol heerlijkheden. Een schaaltje dampende rijst, een schotel vis en een kom verse thee. Zij trok een tafeltje bij en Jukiko liet het zich heerlijk smaken. Zij had nog nooit zo lekker gegeten en dankbaar knikte zij haar enige vriendje toe. Intussen vertelde zij alle nieuwtjes uit het dorp en hoe de wijze man haar gezegd had naar het kattenparadijs te gaan. Ze praatten en lachten als goede vrienden, zodat Jukiko, met rode wangen en vrolijke ogen, absoluut geen moeheid meer voelde. Maar aan alles komt een eind. De kat bracht het blad maar de keuken en keerde terug met een klein pakje.
"Bewaar dit als een herinnering aan mij," zei hij warm tegen Jukiko. "Het zal je onderweg beschermen, als je soms wilde katten ontmoet. Houd het pakje dan voor je uit en schud het flink! Niet bang zijn, hoor, want niemand zal je kwaad doen."
"Dankjewel, dankjewel!" fluisterde Jukiko en sloot haar vriendje in de armen. "Nu ik weet dat het jou aan niets ontbreekt, kan ik thuis veel vrolijker mijn werk doen. Het ga je goed, lieve vriend."
De kat vergezelde haar tot aan het hek en keek haar na totdat zij in het bos verdwenen was. Maar nauwelijks was Jukiko tussen de donkere bomen, of van alle kanten kwamen de wilde katten aangesprongen. Hun lichtende groene ogen en het dreigende gesis voorspelde niet veel goeds! Ineens dacht zij aan het pakje. Vlug trok ze het uit haar bundel, hield het omhoog en schudde het hevig. En langzaam maar zeker weken de gevaarlijke ogen terug en, met kwaadaardig gemiauw, maakten ze de weg voor haar vrij. Met het pakje nog steeds in haar handen, begon Jukiko de berg te bestijgen. Eindelijk kwam zij aan de rivier en voordat ze het water in liep borg zij het pakje zorgvuldig weg. Aan de overkant van de rivier zouden de katten haar toch niet achtervolgen. Zij wilde opschieten, want voor iedere vrije dag zou haar meesteres twee extra werkdagen eisen!
De vrouw kon haar verbazing nauwelijks verbergen, toen het meisje weer binnenstapte.
"En, hebben ze jou onderweg niet opgegeten? Wat een wonder! En hoe heeft je dankbare kat je ontvangen?"
En Jukiko vertelde alles wat zij beleefd had. Over het prachtige kattenpaleis, de mooi geklede meisjes en vooral over haar eigen vriendje. Tenslotte trok zij ook het pakje tevoorschijn en opende het in het bijzijn van haar meesteres. Doch hoe verbaasd waren beiden toen zij daarin een stenen hondje vonden, met vervaarlijke tanden en in zijn poten... tien echte goudstukken!
Nu kende Jukiko's vreugde geen grenzen. Zoveel geld! Ineens was zij geen arm weesmeisje meer, dat aan de grillen van een rijke vrouw was overgeleverd, maar een vrij mens! Ze zei haar dienst op en opende in de stad een winkel, waarin zij heerlijke rijstkoekjes en allerlei andere lekkernijen verkocht. Van dat ogenblik af kon zij tevreden en gelukkig leven en dacht nog heel dikwijls aan haar vriendje, de kleine zwarte kat.
De hoogmoedige meesteres werd verteerd door afgunst. Zij kon er niet van slapen! Als een eenvoudig weesmeisje al zoveel geld kreeg, alleen omdat zij een kat had bezocht, wat zou zij dan wel ontvangen, de vroegere eigenares van die kat! Die gedachte bleef haar zo bezighouden, dat zij op een dag besloot er ook heen te gaan. Zoveel geld kon zij zich toch niet laten ontgaan!
Zij huurde dragers, liet een grote voorraad heerlijke levensmiddelen in kisten pakken en zonder iemand thuis of in het dorp het doel van haar reis te vertellen, ging zij op weg naar het Inaba-gebergte, op het eiland Kyushu. Zij vorderde vlug, want ze hoefde niet, zoals de arme Jukiko, de lange reis te voet te maken, maar zat in een draagstoel en eiste een steeds grotere snelheid van de dragers. Eindelijk bereikten ze het eerste dorp op het eiland Kyushu en vroegen dadelijk de weg naar de Kattenberg.
"In de verte, aan de overkant van de rivier, ligt de Kattenberg," antwoordden de boeren bereidwillig. "Maar het is daar erg gevaarlijk, zelfs onze dapperste jagers wagen het niet dat gebied ver in te gaan. Keer liever terug naar huis!"
De hoogmoedige vrouw gaf geen antwoord, maar lachte honend. Zij beval de boeren een veerman te zoeken, die hen naar de overkant kon brengen. "En vlug een beetje!" riep zij hen achterna, "ik heb geen tijd om uren in jullie armzalige dorp te blijven."
"Een mens zijn lust is een mens zijn leven," zeiden de boeren tot elkaar. "Wij hebben haar gewaarschuwd. Tenslotte loopt zij gevaar, wij niet!" En zij lieten de hoogmoedige vrouw rustig vertrekken.
Nauwelijks had de veerman de vrouw en haar gevolg overgezet, of zij stuurde de dragers terug.
"Ik ga nu alleen verder. Wacht maar op me in het dorp," beval zij hen. En in stilte dacht zij: jullie hoeft niet te weten welke rijkdom mij daar wacht!
Zo vlug mogelijk beklom zij de berg. Jukiko had haar de weg immers precies beschreven. Maar al gauw raakte zij buiten adem. Zij had weliswaar geen vermoeiende tocht achter de rug, doch zij was helemaal niet gewend te lopen. Zij veegde voortdurend het zweet van haar voorhoofd en zag eindelijk, opgelucht, de daken op de lichte, open plek in het bos.
"Dat is zeker het kattenpaleis," mompelde ze. "Nu, zo iets geweldigs is het niet. Je moet wel een weeskind zijn om daar zo verrukt van te zijn."
Ze liep naar het eerste hek en riep luid: "Hallo, is er iemand thuis? Laat mij eens binnen!''
De deur ging open en een jong meisje kwam naar buiten. Zij boog heel diep en vroeg: "Wat wenst u, edele vrouw?"
"Ik kom mijn vroegere kat een bezoek brengen. Hij heeft mij jarenlang gediend en is toen, zonder reden, ineens verdwenen," zei de vrouw uit de hoogte. "U begrijpt wel dat het een hoge eer is voor een kat, als zijn meesteres die verschrikkelijke tocht ervoor over heeft om hem te zien! Bovendien voel ik mij vermoeid en wil bij u wat uitrusten."
Het meisje knikte toestemmend en wilde juist een hoffelijk antwoord geven, toen uit het huis ernaast een gebocheld vrouwtje met kleine pasjes naar buiten kwam dribbelen en haar wegjoeg.
"Komt u toch binnen, edele vrouw. U bent natuurlijk uitgeput van die lange tocht en wilt graag uitrusten!"
Steeds maar buigend liet zij de hoogmoedige vrouw binnen. "Die weet tenminste hoe men een hoge gast moet ontvangen," zuchtte deze tevreden, toen zij achter het oudje de kamer binnentrad. Er werd direct een geurend, warm bad voor haar klaargemaakt en daarna bracht de oude haar in een keurige kamer waar, op dikke matten, een zacht bed wachtte.
"Ik heb honger!" zei de meesteres gebiedend.
"Zeker, zeker," mompelde het oudje, "er wordt al aan gewerkt."
En daar kwam werkelijk al een dienstertje binnen met een blad vol heerlijke gerechten. De meesteres deed zich flink tegoed en daar zij nooit in haar leven zo lang gelopen had als nu, viel zij van vermoeidheid dadelijk in slaap.
Midden in de nacht werd zij wakker door een vreemd, krassend geluid. Zij rees overeind en keek angstig om zich heen. Waar zou dat vandaan komen? Door een kier van de deur zag zij een heldere lichtschijn. Vlug stond zij op en opende zacht de deur. In de kamer ernaast lagen, op grote matten, twee gestreepte katten. Uit hun fonkelende ogen straalde een gevaarlijk groen licht...
Dodelijk verschrikt duwde de vrouw de deur weer dicht en sloop op haar tenen naar de andere aangrenzende kamer. Maar ook nu zag zij door een spleet van de deur twee enorme katten liggen. Deze waren gevlekt!
Haar hart klopte bang. Jukiko had toch verteld dat er mooie meisjes in die kamers lagen! En nu... die afschuwelijke katten!
Plotseling ging de deur open en haar vroegere zwarte katje stapte binnen. De vrouw vergat dadelijk haar angst en riep vertoornd: "Dat wordt tijd, zeg, dat je eindelijk eens komt opdagen. Het bevalt mij hier absoluut niet. Geef me direct een zak met goudstukken en breng mij dan naar buiten!"
Bij deze woorden begreep het zwarte katje dat zijn oude meesteres nog precies dezelfde eigenwijze, hoogmoedige vrouw gebleven was. Zijn ogen fonkelden boos en toen hij een luid gesis liet horen, vlogen de deuren open en van alle kanten sprongen de wilde katten naar binnen. Dit betekende het einde van de slechte meesteres!
*   *   *
Samenvatting
Een Japans sprookje over kattenliefde en een afgunstige vrouw. Wanneer op een dag het poesje van een arm meisje is verdwenen, krijgt ze van een wijze man te horen dat het op de Kattenberg is. Ze gaat er naar toe en ontdekt dat het goed met hem gaat in het kattenparadijs. Het is er echter voor mensen gevaarlijk, want die worden door de katten verscheurd. Gelukkig krijgt het meisje bescherming mee en keert veilig en rijk terug naar huis.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen