maandag 30 december 2024

Volksverhalen Almanak


Het gespuis


Het haantje zei tegen het hennetje: "Nu is het herfst, nu zijn de noten rijp, nu moeten we samen de berg opgaan en ons buikje vol eten vóór de eekhoorn alles wegkaapt." - "Ja," zei het hennetje, "dat gaan we eens heerlijk doen!" Zo gingen ze samen op weg, de berg op, en omdat het een mooie lichte dag was, bleven ze tot de avond.
Nu weet ik niet, of ze zich zo volgestopt hadden, of zo overmoedig geworden waren, maar kort en goed, ze wilden niet te voet naar huis, en het haantje maakte een wagentje van notendoppen. Toen hij klaar was, ging 't hennetje erin zitten en zei tegen het haantje: "Span jij je er nu maar voor." - "Dat zou je denken," zei het haantje, "dan maar liever te voet naar huis dan dat ik zou moet trekken; nee, zo zijn we niet getrouwd. Koetsier wil ik zijn en op de bok zitten, dat wel, maar me laten inspannen, dat doe ik niet."
Het gespuisTerwijl zij zo kibbelden, kwam de eend aangesnaterd: "Jullie dieven, wie had jullie gezegd mijn notenberg op te gaan? Wacht maar, dat zal je slecht bekomen!" en hij ging met wijdopen snavel op het haantje los. Maar 't haantje was ook niet sloom, vloog de eend te lijf, tenslotte hakte hij er met zijn sporen duchtig op in, tot de eend om genade smeekte en zich graag voor straf voor het karretje liet spannen. 't Haantje zette zich op de bok en was koetsier, en voort ging het in één draf: "Eend, loop wat je lopen kunt!"
Toen ze een eind gereden hadden, kwamen ze twee voetgangers tegen; een speld en een naald. Die riepen: "halt! halt!" en zeiden dat het zometeen stikdonker werd, dan konden ze geen stap meer doen, en 't was zo smerig op de weg, of ze niet een eindje mochten meerijden: ze waren in de herberg bij de poort geweest en ze hadden zich bij een potje bier wat verlaat. Omdat het toch maar magere heren waren die niet veel plaats innamen, liet 't haantje ze maar instappen, maar ze moesten beloven om hemzelf en 't hennetje niet op hun pootjes te trappen.
's Avonds laat kwamen ze bij een herberg en daar ze 's nachts niet door wilden rijden, en de eend ook niet meer zo vlot ter been was en van de ene kant op de andere viel, gingen ze er naar binnen. De waard had eerst veel bezwaren, zijn huis was al vol, misschien dacht hij ook dat 't geen voorname klanten waren, maar tenslotte, toen ze mooie praatjes hadden - hij mocht 't ei hebben, dat 't hennetje onderweg had gelegd - en hij mocht ook de eend houden en die legde er elke dag één - zei hij tenslotte: ze konden die nacht wel blijven.
Toen lieten ze weer een maal aanrukken, en ze namen het er nog eens goed van. 's Morgens vroeg, toen 't nog schemerde en alles sliep, maakte 't haantje het hennetje wakker, haalde het ei, pikte het open en ze aten het samen op, maar de schaal gooiden ze in de haard. Toen gingen ze naar de naald - die sliep nog - pakten hem bij de kop, en staken hem in 't stoelkussen van de waard, en de speld in zijn handdoek, en eindelijk vlogen ze, frank en vrij over de heide weg.
De eend die liefst onder de blote hemel sliep en op het erf gebleven was, hoorde hen vliegen, hij schudde z’n veren en vond een beek die hij afzwom, dat ging vlugger dan voor het karretje.
Een paar uur later kwam de waard ook uit de veren, waste zich en wilde zich met zijn handdoek drogen, toen ging speld over zijn gezicht en trok een rode streep van het ene oor naar het andere. Toen ging hij naar de keuken en wilde een pijp opsteken, maar toen hij bij de haard kwam, sprongen de eierschalen hem in 't oog. "Vanmorgen staat mijn hoofd verkeerd," zei hij en hij liet zich in zijn grote leunstoel vallen, maar meteen vloog hij weer in de hoogte en riep: Au! want de naald had hem nog erger en niet in zijn hoofd gestoken.
Nu werd hij helemaal kwaad en begon de gasten die gisteravond laat gekomen waren, te verdenken; en toen hij hen overal zocht - waren ze weg. Toen zwoer hij bij zichzelf, nooit meer schooiers in zijn huis te halen, ze maken veel op, ze betalen niet en halen nog streken uit als dank!
*   *   *
Samenvatting
Een dierensprookje van de gebroeders Grimm. Een haan en een hen gaan noten pikken op een berg. Als de avond valt willen ze niet te voet naar huis, maar met een wagen. Achtereenvolgens komen ze een eend, een speld en een naald tegen en gezamenlijk trekken ze naar een herberg waar ze veel verteren, niet betalen en streken uithalen.
Toelichting
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen