zondag 22 december 2024

Volksverhalen Almanak


Het eiland tussen hemel en aarde


Er was eens een koning die een dochter had en zij was zo oogverblindend dat zelfs de zon erbij verbleekte. De koning had zijn dochter zo lief dat hij haar tegen alle gevaren van de wereld wilde beschermen. Het liefst van al had hij haar in een kooitje willen opsluiten, maar dat ging de koningin toch wat te ver. Maar het prinsesje mocht van haar vader bijna nooit buiten spelen en toen ze groter werd en prinsen om haar hand kwamen vragen mocht ze zelfs niet meer het paleis verlaten. Ze werd door de koning persoonlijk elke avond in haar kamer opgesloten zodat het wel leek alsof ze gevangen zat in de torenkamer waar ze woonde. De kamer had maar een enkel smal raampje en als je daardoor keek leek de wereld daarbuiten heel klein en onbewoond. Als ze de kamer al eens verliet dan liepen honderd tot de tanden gewapende soldaten mee om haar tegen alle mogelijke en onmogelijke gevaren te beschermen. Het meisje was over de behandeling heel verdrietig maar kon er niets tegen beginnen. Ze schikte zich in haar lot totdat ze op een dag in de herfst door het smalle raampje van haar torenkamer de zon zag onder gaan. Rood, geel, paars en donkerblauw zetten de hemel in vuur en vlam en de prinses keek ernaar tot de hemel helemaal met sterren was bezaaid. Ze wenste dat het raampje wat groter zou zijn zodat ze meer kon zien van het wonder. Toen de volgende dag de zon weer in machtige herfstkleuren naar de nacht reisde besloot het prinsesje haar vader te vragen of ze de zonsondergang eens mocht zien vanaf de muren van het kasteel. Het was het eerste wat ze de volgende ochtend deed. De koning trok diepe rimpels in zijn voorhoofd en keek haar van onder zijn borstelige wenkbrauwen bedenkelijk aan. De prinses zette haar liefste glimlach op en het hart van de koning smolt.
Goed dan, zei de hij, maar alle soldaten gaan met je mee en niemand mag buiten komen als jij op de muur van het kasteel staat. En zo gebeurde het die avond. Omringd door een drom soldaten met helmen, kurassen, schilden zwaarden en speren trippelde het prinsesje naar de hoge muren om de zonsondergang te zien. In de wijde omgeving van het paleis had iedereen opdracht gekregen die avond binnen te blijven. De prinses mocht niet gezien worden en niets mocht haar overkomen. Het prinsesje keek vol verbazing naar de grote wijde wereld en de enorme rode bol die langzaam daalde aan de hemel. Ze vond het zo mooi dat een traan langs haar wang liep, ja zelfs de soldaten keken alsof ze nog nooit een zonsondergang hadden gezien.
En toen, als een stormwind over de steppe doemde hij op uit het niets, oorverdovend was zijn gebrul en verzengend zijn vlammen. De draak had, sluw als een slang, de zon gebruikt om zich te verstoppen. Met de verblindende bol in zijn rug was hij met grote vleugelslagen in de richting van het paleis gevlogen. Hij had lang moeten wachten op het verschijnen van zijn gedroomde buit maar nu stond ze daar op de muur. En de soldaten maakten geen kans. Met een krachtige wiekslag van zijn vlerken zwiepte hij ze van de muren en nog voordat ze zelfs maar konden denken aan het verdedigen van hun kostbare schat lagen ze allemaal in hun kapotte kurassen op de stenen. Brullend en vlammen schietend van plezier verdween het monster met de prinses in zijn klauwen. De koning was wanhopig want hij had het allemaal moeten aanzien vanaf zijn koninklijke balkon.
Meteen liet hij oproepen uitgaan over zijn hele rijk en ver daarbuiten. Wie de prinses levend en wel terug wist te brengen zou haar tot vrouw krijgen en zijn koninkrijk erven. Lang hoefde de koning niet te wachten. Veel prinsen kwamen en trokken er op uit om de draak te zoeken maar geen enkele van de vrijers vond het ondier. Het leek er op dat hij met prinses en al van de aardbodem was verdwenen. Na verloop van tijd kwamen er steeds minder prinsen naar het hof van de koning en het werd stil in het paleis. De oude vorst sjokte door de gangen en liet zijn baard lang groeien. Hij was en bleef ontroostbaar.
Op een mooie dag in het najaar, toen de mensen in het land de prinses al een beetje begonnen te vergeten, verscheen er een jongen bij de koning. Zijn vader was geen koning maar toch was Mika gekomen om het te proberen. En de oude wanhopige vader van de vermiste prinses gaf hem zijn zegen en toen ging de jongen op weg om de draak te zoeken.
Mika zwierf langs beken en bergen, langs dorpen en steden. Overal vroeg hij of iemand een draak had gezien maar de mensen geloofden niet meer in draken.
Op een ochtend reed de jongen op een pad langs een rivier en toen hij opzij keek bij een open plek in het geboomte ontwaarde hij daar een oud vrouwtje bij de oever. Ze stond daar stil en tuurde naar de overkant. Mika hield zijn paard in en reed naar haar toe.
Oudje, vroeg hij, waarom sta je hier te turen?
Ik wil naar de overkant maar de veerman is er niet, antwoordde het oudje.
Ik zal je wel naar de overkant brengen, kom maar achterop zitten, zei de jongen.
Nee, ik kan niet op een paard zitten dat is veel te hoog, zei ze, wil jij mij niet dragen jongen?
De jongen steeg af en legde zijn zwaard opzij. Hij ging voor het oudje staan en nam haar op zijn rug. Toen stapte hij het water in. De rivier was koud, het water kwam hoog uit de bergen en het was wild. In het midden was de stroming heftig en trok zijn benen bijna onder hem vandaan. Het leek ook alsof het vrouwtje dat zo licht als een veertje had geleken bij elke stap zwaarder werd. Op het diepste punt, midden in de stroom, ging de jongen kopje onder. Maar hoewel hij geen lucht meer kon happen en niks meer kon zien liep hij door. Hij wilde het arme oudje niet loslaten in de woeste stroom. Dat zou ze niet overleven. Het leek minuten te duren voordat zijn hoofd weer ver genoeg boven water kwam dat zijn neus weer lucht kon inademen. Hij meende al te moeten verdrinken onder het gewicht van de oude vrouw. Maar net op tijd werd de rivier ondieper en met zijn laatste krachten strompelde hij verder. De modder aan de andere kant was diep en zoog zijn laarzen vast. Het kostte hem de grootste moeite zijn benen op te tillen om een stap te zetten.
Toe maar jongen, zei het vrouwtje, je komt er wel.
En bij de volgende stap bleef toen ook nog eens zijn linker laars vast zitten. Hij trok zijn voet op en merkte dat zijn laars er niet meer omheen zat. En zo zette hij het arme oudje op de oever met maar een laars aan zijn voeten. Uitgeput liet hij zich vallen op het natte zand.
Zo jongen, je hebt heel wat meer gedragen dan een oud vrouwtje, zei ze tegen hem. Omdat je mij geholpen hebt zal ik jou ook helpen. Wat je zoekt vind je niet op de grond of in de zee, je zult omhoog moeten kijken om het te vinden. En dit nodig hebben. Met die woorden gaf ze de jongen een zakje van leer dat met een leren veter was dichtgebonden. Hij nam het aan en boog zich erover heen om het open te maken. Er zat een ronde, roodstenen schijf in. Hij nam die er uit en draaide zich om naar het vrouwtje om haar te vragen wat het was en waar het voor diende maar het vrouwtje was verdwenen, alsof ze als een vis in het water was weg gezwommen of als een vogel was gevlogen.
Mika dacht er het zijne van en zwom terug naar de andere oever. Daar aangekomen kwam hij tot de ontdekking dat zijn paard en zijn zwaard waren verdwenen. Iemand was langs gekomen en had het paard en het wapen zonder eigenaar aangetroffen en had beide meegenomen. Nu moest Mika verder hinkelend op een laars.
Aan het einde van een lange dag zag hij in de verte een grote stad met sombere grijze muren opdoemen. De stad lag op een uitloper van een hoog gebergte waarvan de steile wanden tot vlak bij de muren reikten. Hun lange schaduwen maakten de aanblik nog grijzer. In de straten van de stad klonk geen vrolijk geluid, alles werd gedempt en de mensen fluisterden er. Mika had er al meteen spijt van dat hij door de poorten was gegaan want vanaf zijn eerste stappen op de straten werd hij achtervolgd. Iedereen die hem zag begon hem te na te lopen. De mensen kwamen niet dicht bij hem, ze bleven zeker tien passen bij hem vandaan en ze spraken niet tegen hem. Al snel was het een menigte die hem naliep. Als hij sneller ging lopen deden zij dat ook en als hij probeerde een zijstraat in te gaan blokkeerden vele honderden mensen de weg. Het leek er op dat ze hem dwongen op de hoofdstraat te blijven en die liep kronkelend en steil omhoog naar het centrum van de stad. En daar kwam Mika aan het einde van de weg bij de poort van het grote kasteel van de koning. De wachters keken eerst strak vooruit maar door de menigte mensen werden ze wel gedwongen naar de jongen te kijken die daar helemaal alleen stond in een grote cirkel van inwoners. Ze keken naar hem en toen omlaag naar zijn voeten. Toen schrokken ze zichtbaar en maakten ineens heel veel haast om de poort open te maken en Mika binnen te laten. Toen de poort achter hem dicht ging was Mika opgelucht dat de hele menigte mensen buiten was gebleven. De soldaten zeiden niets tegen hem maar gebaarden dat hij hen moest volgen. Ze gingen het kasteel binnen en toen begon een lange wandeling door vele gangen en deuren. Tenslotte stopten ze voor een hoge rijkversierde dubbele deur waar ook weer twee wachters voor stonden. Zij openden de deuren en lieten Mika binnengaan. Achter hem sloten de deuren zich geruisloos. Mika had verwacht in een ontvangstzaal te komen waar hij zou moeten wachten op iets, maar hij stond in een grote, schemerige kamer van steen. De ruimte had een hoog plafond met een koepel waar kleine raampjes in zaten. Daar scheen een beetje schemerlicht door naar binnen. Er branden grote kaarsen op manshoge ijzeren kandelaars. De kandelaars stonden aan beide zijden van een groot bed. Bij het bed zaten twee figuren die Mika in het weinige licht niet goed kon zien. Heel stil en voorzichtig schuifelde hij een beetje naar voren, uit de schaduw. Een van de figuren bij het bed wenkte hem dat hij dichterbij moest komen. Toen hij op enige passen van het bed was hief de figuur zijn hand zodat Mika meteen bleef staan. Nu zag hij dat degene die zijn hand had geheven een oudere man was met een zorgelijk gelaat en grijze haren. Aan de andere kant van het bed zat een vrouw waarvan Mika meteen wist dat zij de koningin was, ook al droeg ze geen kroon. Ze keek Mika aan met ogen vol verbazing. Voordat hij zich af kon vragen waarom sprak de man:
We hebben lang moeten wachten maar daar ben je dan eindelijk, wees welkom jongen. Hoe heet je?
Mika, meneer.
Weet je waarom je hier bent Mika?
Nee meneer, ik werd door de mensen van de stad hierheen gedwongen.
Kom dichterbij jongen.
Toen Mika dichter naar het bed kwam zag hij dat daar iemand in lag. Hij zag een magere man met lang haar die leek te slapen.
Dit is de reden dat je hier bent Mika. Onze koning is al heel lang ziek, hij kan niet beter worden maar hij kan ook niet sterven. Maar als de voorspelling klopt ben jij zijn redder.
Ik?
Ja jij. Ik zal je vertellen waarom. Lang geleden, toen de dagen nog vol zonlicht waren en dit kasteel weerkaatste van muziek en gelach, was onze koning een machtige vorst. Maar op een kwade dag verscheen een groot leger op de vlakte. Ze maakten hun kamp tussen de stad en de hoge wanden van het gebergte. Hun leider verscheen onder aan de muren, hij droeg een zwart harnas met een hoge zwarte pluim op zijn helm. Hij commandeerde de overgave van de stad en dreigde ons allemaal te doden als we niet gehoorzaamden. Onze vorst zei dat hij maar eens moest proberen over de muren te komen. En toen begon een lange belegering. De aanvallen duurden maanden maar hadden geen succes. Intussen bouwde de vijand een eigen fort in de harde stenen van de bergwand. Er gingen drie lange jaren voorbij zonder uitzicht op een einde aan de strijd. Maar op het vierde jaar volgde een winter zoals we die nog nooit hadden meegemaakt. De sneeuw lag meters dik en de stormen loeiden tussen de rotsen. De lente leek nooit meer terug te komen en de mensen in de stad leden honger en bevroren bijna van de kou. Maar bij de vijand was het nog erger, daar vroren velen dood. Het was zo erg dat toen de lente eindelijk kwam de oorlog voorbij was. Er waren daar zoveel doden en zo weinig eten dat de vijand moest opgeven en vertrekken. Maar voordat hij zijn stinkende nest onder de bergen verliet schoot de zwarte vorst nog een verschrikkelijk wapen af. In een maanloze nacht vlogen er miljoenen afschuwelijk vleermuizen het kasteel binnen en lieten hun uitwerpselen vallen hier in deze kamer. Daarna verdwenen ze weer. En toen werd onze koning ziek.
Artsen, wijzen, waarzeggers en kruidenvrouwtjes kwamen en faalden. Niemand kon hem genezen. Maar een wijze voorspelde dat een jongen zou verschijnen in de stad met maar een laars aan zijn voeten en dat die de koning zou genezen en daar ben je dan.
Maar ik ben geen dokter of held, ik ben op zoek naar iemand die me iets kan vertellen over een draak die een prinses heeft ontvoerd, zei Mika. En toen sprak de koningin voor het eerst:
Jongen, als jij mijn man geneest zal ik je helpen die draak op te sporen.
Goed, zei Mika, breng me dan naar dat kasteel dat die zwarte koning heeft gebouwd, daar kwamen die vleermuizen vandaan dus daar zal wel iets te vinden zijn.
Nadat hij nieuwe laarzen had gekregen, in bad was geweest en had gegeten werd Mika door een troep soldaten naar de hoge wanden gebracht. Daar was een ijzeren poort in de berg die wel door reuzen leek gesmeed, zo groot waren de twee deuren. Er zaten veel krassen op van alle pogingen om de deuren te openen maar die waren allemaal tevergeefs geweest. Mika bekeek de enorme massieve deuren eens van dichtbij. Ze waren versierd met ruw gemaakt smeedwerk maar er zat nergens een deurklink of een slot. Mika liet de soldaten een ladder halen zodat hij ook de bovenkant van de wel twaalf meter hoge deuren kon bekijken. En toen hij op de ladder stond ontdekte hij helemaal boven tussen de rauwe krullen van de versiering een klein onopvallend spleetje in de linker deur. Hij keer erin en zag een rode gloed in de opening. Meteen deed hem dat denken aan het rode rondje dat hij had gekregen van het vrouwtje bij de rivier. Hij haalde het tevoorschijn uit het leren zakje en hield zijn adem in toen hij het in de sleuf liet vallen. Het rondje paste perfect. Eerst gebeurde er drie tellen lang niks, toen begon het van binnen te kraken en schuiven en nog voordat Mika de ladder helemaal was afgedaald begonnen de deuren met veel gepiep open te zwaaien. De opening toonde een donkere lange gang en het rook onaangenaam. Mika moest alleen naar binnen gaan want alle soldaten weigerden hem te volgen. Met een fakkel in de hand ging Mika de duisternis in en volgde de lange gang. Hij passeerde kamer na kamer en allemaal waren ze duister en leeg. Helemaal aan het eind van de eindeloze gang was een lage deuropening waar zelfs Mika moest bukken. In de ronde kamer was het schemerig. Door een kleine ronde opening in het plafond kwam een beetje licht binnen. Het moest wel een hele lange schacht zijn door de rotsen om van hoog daarboven een klein beetje van de zon toe te laten tot hier. Midden in de verder lege ruimte lag een rotsblok. Het was afgerond alsof het eeuwenlang in het water van een snel stromend beekje had gelegen. Uit het rotsblok stak het gevest van een zwaard omhoog en in het licht van zijn fakkel zag Mika een glinstering op de kop van het gevest. Het leek een enorme blauwe edelsteen. Met trillende handen pakte Mika het gevest van het zwaard en trok eraan, het gaf zo makkelijk mee dat hij met zwaard en al achterover viel. de fakkel rolde over de grond en doofde. In de verte hoorde Mika plotseling veel geschreeuw en geroep. Hij haastte zich door de lage deuropening en zag aan het einde van de gang dat de deuren langzaam dicht gingen. Alle soldaten probeerden met man en macht de reusachtige deuren tegen te houden maar dat was tevergeefs. Onverbiddelijk zou de jongen worden ingesloten in de duisternis van de berg als hij niet heel snel was. Mika rende voor zijn leven en toen hij met een laatste krachtsinspanning een wanhopige sprong nam tussen de smalle spleet van de resterende opening bleef zijn mantel tussen de dichtvallende deuren klem zitten. Zijn mantel moest hij achterlaten maar met het zwaard in de hand keerde hij triomfantelijk terug naar het paleis.
De blauwe edelsteen bleek geen steen te zijn maar een blauwe vloeistof in een kristallen houder. De koning dronk de vloeistof en werd meteen beter. De koningin hield haar belofte en vertelde Mika dat hij nog weken moest rijden in de richting van de ondergaande zon tot aan de oevers van de grote oceaan. Daar huisden de draak. Zij gaf hem een vreemd geschenk: een heel lang en erg dun touw gemaakt van haar eigen haar en een grote boog met pijlen.
Van de koning kreeg hij het zwaard en een prachtig paard. En toen nam hij afscheid en zette zijn zoektocht naar de verdwenen prinses voort. En het ging zoals de koningin had gezegd, de reis duurde nog weken en toen bereikte hij een woeste kust waar grote golven in lange rijen op het strand en de rotsen sloegen. De wolken hingen er laag en in de duinen hing mist die zich met de wolken wilde samenvoegen. De zon liet zich niet zien. Mika reed in galop langs het strand en tuurde om zich heen op zoek naar een berg waar de draak zich schuil kon houden. Hij zag alleen maar oneindige rijen duinen en hij vroeg zich af of hij wel de goede kant op reed. Plotseling dacht hij aan de woorden van het oude vrouwtje: Wat je zoekt vind je niet op de grond of in de zee, je zult omhoog moeten kijken om het te vinden. Toen ze die woorden tot hem sprak had hij ze niet begrepen maar nu kwam die raad misschien van pas. Hij reed vanaf dat moment verder en richtte zijn blik alleen nog maar omhoog. Daar zag hij alleen maar wolken, grijs en zwaar van regen. Zo reed hij uren achter elkaar langs de oevers van de oceaan in de donkere schaduw van de wolken, tot het middag werd. Toen scheurden hier en daar de wolken vaneen en konden de stralen van de zon er doorheen breken. De wind wakkerde aan toen hij onder een enorme donkere schaduw door reed. En toen zag hij het. De wolkenflarden maakten plaats voor rots en steen. Daarboven zweefde een massa steen in de lucht zo groot als een eiland. Mika viel bijna uit het zadel van schrik en zijn paard begon onrustig te hinniken. Mika liet zich uit het zadel glijden en beklom de hoogste zandduin onder de rotshemel. Het eiland hing zo laag dat hij meende het te kunnen vast grijpen maar dat was een vergissing. Hoe kon hij daarboven komen zonder vleugels?
Toen kwam het geschenk van de koningin van pas. Hij knoopte het uiteinde van het dunne touw vast aan een pijl en richtte die op de onderkant van het eiland in de lucht. Na een paar mislukte schoten bleef het touw hangen en kon hij omhoog klimmen. Het was een raar gezicht toen hij de rotsen bereikte en omlaag keek naar zijn paard daar beneden op het strand. Daarboven begon hij aan een gevaarlijke klim naar de bovenkant van het zwevende eiland. Door een spelonk worstelde hij zich omhoog en bereikte na een lange klim de bovenkant. Het zag er uit als een gewoon landschap met veel rotsen, mos en gras. Omdat het tussen de wolken hing was het er mistig en kon hij niet ver om zich heen kijken. maar de onmiskenbare lucht van zwavel verraadde de aanwezigheid van een draak. Mika liep in de richting waar de geur vandaan leek te komen en na enige tijd kwam hij bij een berg. Hij kon niet zien hoe hoog die was maar hij begon te klimmen. Al snel kwam hij bij een muur die zeker en vast door mensenhanden was gemaakt. Het was de muur van een enorm kasteel en toen hij er langs liep kwam hij na een tijdje bij een poort en aangezien die open stond ging hij het kasteel binnen. Hij ging door vele gangen en beklom veel trappen en de lucht was vervuld van zwavel. In de grote zaal waar ooit een koning op zijn troon had gezeten vond hij het monster. Zijn massieve lijf bedekt met groenige glinsterende schubben lag languit in het midden van de zaal. Zijn lange nek lag in een halve cirkel aan de ene kant en zijn machtige staart krulde zich rond de zuilen aan de andere kant. Zijn poten eindigend in gevaarlijk scherpe klauwen strekten zich uit tot vlak bij de deur waar Mika door naar binnen was gekomen. Onder de draak lag een centimeters dikke laag goudstukken waarvan er een heleboel aan elkaar vast gesmolten waren doordat de draak er te lang op had gelegen met zijn ovenhete lijf. Langzaam ging dat lijf omhoog en omlaag op de ademhaling van het slapende serpent. Toen Mika de kop van het monster zag zonk de moed hem in de schoenen. De kaken waren zo enorm dat als het beest zijn muil opende er gemakkelijk een steigerend paard tussen paste. Zijn spitse rechtopstaande oren waren zo groot als de zeilen van een schip en zijn ogen groter dan kerklokken. Mika prees zich gelukkig dat die ogen gesloten waren. Uit de twee gaten boven op zijn lange muil stegen wolkjes hete stoom omhoog stinkend als een zwavelbron.
En toen zag hij naast de enorme kop van de draak precies naast een van de ogen de prinses. Ze zat daar op een tree van een stenen trap, bang en verloren. Die aanblik gaf Mika de moed die hij nodig had. Geluidloos trok hij zijn zwaard uit de schede en begon voetje voor voetje in de richting van de prinses te lopen voorzichtig proberend de gouden munten niet te laten rinkelen. Toen ze hem zag zette ze grote ogen op en kreeg ze plotseling weer wat kleur op haar witte wangen. Mika gebaarde dat ze geen geluid mocht maken en doodstil moest blijven zitten. Mika kwam zo dichtbij dat hij met zijn zwaard op de kop kon inslaan. Hij had geluk dat Dahaka de draak net terug was van een vliegtocht vol brand en vernieling en diep sliep. Normaal zou hij de jongen al lang hebben geroken maar nu snurkte de worm van het vuur lustig voort. De prinses leek iets tegen hem te willen zeggen maar Mika hield zijn vinger voor zijn mond dat ze vooral stil moest zijn. Toen hief hij zijn zwaard en met alle kracht die in hem was sloeg hij midden op de muil. De klap op de keiharde schubben had een oorverdovend effect, het zwaard ketste af en trilde zo hard dat het bijna uit zijn handen viel. Het klonk als een metalen bel die galmde door het hele kasteel. Mika bevroor van schrik en vreesde het ergste maar het monster gromde was onduidelijks, blies wat meer stoom uit, strekte een klauw uit als een slapende kat en snurkte verder. Mika sloop om de prinses heen en probeerde met een harde steekbeweging de nek van Dahaka te doorboren maar zijn punt ketste gewoon af. De draak mompelde weer wat in zijn droom en sliep nog steeds door.
Toen gebaarde de prinses naar Mika. Ze tilde een arm omhoog en wees met de wijsvinger van de andere hand onder haar oksel en maakt een steekbeweging.
Aha dacht Mika daar zit dus zijn zwakke plek. Hij liep voorzichtig naar de rechtervoorpoot van Dahaka en zag meteen dat onder zijn oksel de schubbe heel klein waren en lichtgroen van kleur. Daar moest hij hem raken maar zolang het monster op zijn buik lag kon hij hem daar niet steken. Er zat niets anders op dan het beest wakker te maken en dan snel te handelen. Mika ging voor de enorme snuit staan en haalde diep adem, knikte naar de prinses en schreeuwde toen zo hard hij kon: hé daar, wakker worden het is tijd om te sterven! Eerst reageerde Dahaka niet, zijn snurken haperde even dat was alles. Mika herhaalde nog een keer: hé daar, wakker worden het is tijd om te sterven! En meteen sloeg hij hard op de neus van de draak. Die ontwaakte en keek door spleetjes met zijn donkergroene ogen naar wat hem durfde te wekken uit zijn fijne slaapje. Toen hij de jongen zag hief hij zijn enorme kop en blies wolken stoom uit als een vertrekkende stoomtrein. Mika wees dreigend met zijn zwaard naar hem en de draak hief zich dreigend omhoog op zijn voorpoten. Daar had Mika op gewacht hij sprong naar voren rende onder de opgeheven nek van het beest door en van onder de buik duwde hij zijn scherpe zwaard precies in het lichtgroen van de oksel. Het zwaard drong diep naar binnen en een hard sissend geluid spoot uit de wond samen met drakenbloed dat zo heet was dat het wel lava leek uit een vulkaan. Mika liet zijn zwaard los en sprong opzij, greep de prinses bij een hand en trok haar overeind. Samen renden ze voor hun leven naar de uiterste verre hoek van de zaal vlak onder een raam. Daar waren ze getuige van de doodsstrijd van het monster. De draak kronkelde, krijste, stampte en sloeg wild met zijn staart in het rond. Pilaren vielen om, ramen verbrijzelden, het plafond kwam naar beneden en viel boven op het beest. Hij rolde om en om proberend zich te verlossen van het zwaard dat nog steeds in zijn lijf stak. Hij brieste wilde vlammen en braakte kolkende vuurstromen uit. Muren kwamen omver en na een minutenlange doodsstrijd liet de draak het leven. En toen de draak stierf begon het eiland in de lucht langzaam als een ballon na een lange luchtreis te dalen. De macht van de draak was uitgewerkt. Tegen de tijd dat Mika en de prinses beneden aan de berg waren gekomen lag het eiland op enkele honderden meters uit de kust in zee. Ze moesten terug zwemmen.
De dappere Mika trouwde met de prinses en maakte van het eiland zijn thuis en met het goud van de draak liet hij er een prachtig eiland van maken. Toen het grote werk klaar was gaf hij het de naam van de machtigste engel die met de draak in de hemel vocht: het eiland van Michael.
*   *   *
Samenvatting
Een verhaal geschreven door Frans Schobbe.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
Ontvangen via de mail van Frans Schobbe.
Populair
Verder lezen