Het Bergslot
Lang geleden regeerde in het land der Denen, dat ook Lochlan genoemd werd, de machtige koning Colga. En daar hij zo machtig was, ergerde het hem zeer dat er één eiland was dat zich niet aan hem wilde onderwerpen. Daarom riep hij zijn voornaamste krijgers voor een beraad bijeen en sprak tot hen: "U weet, de wereld noemt mij de koning aller eilanden, doch niet ver naar het westen ligt een eiland dat mij nog immer weerstaat..." En toen men hem vragend aankeek, ging de koning verder: "Ik bedoel Erin, het eiland van de groene heuvels, waar ons leger al meerdere malen verslagen werd. Nu is echter het ogenblik gunstig. Maakt de schepen voor de beslissende slag gereed!"
Korte tijd later naderden, door een koude wind voortgejaagd, Colga's zeilschepen de Ierse kust. Cormac, koning van Erin, was al op de hoogte van de nadering der vijandelijke macht en nog voor het eerste schip de kust had bereikt, zond hij een snelvoetige bode naar Allen, waar Finn, de aanvoerder der dappere Fenen, woonde. En Finn bereidde de indringers een onaangename ontvangst. Nauwelijks waren ze aan land of ze werden al door de Fenen aangevallen. Toch wonnen de Lochlanners langzaam terrein...
Dan breekt Oscar, kleinzoon van Finn en zoon van Ossian, die het gevaar onderkend heeft, alleen door naar Colga's banier. De koning ziet hoe Oscar zich een bloedig pad door zijn strijders baant en neemt diens uitdaging aan. Het hele slagveld houdt bij deze tweekamp de adem in; de schilden barsten, de helmen barsten en nog steeds cirkelen beide tegenstanders om elkaar heen. Zij bloeden reeds uit diepe wonden en dan is het Oscar die Colga dodelijk treft...
Nog echter is de strijd niet ten einde. De vijand stelt de dood boven de vlucht en zo duurt de slag tot de avond voort. Finn maakt slechts één gevangene en schenkt hem het leven daar het nog maar een jongen is: Midac, koning Colga's jongste zoon.
In die lang vervlogen tijden koesterden de aangevallenen geen wrok tegen de aanvallers. Daarom voerde Finn zonder meer de jonge Midac de kring binnen van de beroemdste Ierse krijgers, de Fenen, en zij hadden voor hem geen geheimen.
Maar de prins kon die smadelijke nederlaag van zijn vader niet vergeten en hoe ouder hij werd, des te groter werd zijn wrok tegen de Ieren. Hij wist dit echter goed te verbergen en elk woord dat hij tijdens de beraadslagingen van de Fenen hoorde, hield hij zorgvuldig in gedachten om het later op het juiste moment te kunnen gebruiken.
Wie weet wat daaruit zou zijn voortgekomen als Conan Maol niet wantrouwig was geworden. Deze verklaarde op een belangrijke beraadslaging waar Midac toevallig niet aanwezig was: "Ik vrees dat wij Fenen in groot gevaar verkeren. Wij hier in Allen koesteren een adder aan onze boezem: Midac. Hij is te midden van ons, hoort alles, maar zegt nooit iets. Oscar heeft zijn vader in een eerlijk gevecht gedood; ik ben bang dat hij sindsdien doorlopend op vergelding zint!"
Het was Finn wel bekend dat Conan een scherpe tong had en zelden van iemand iets goeds vertelde, maar ditmaal luisterde hij naar diens waarschuwing en hij liet Midac bij zich komen en zei tot hem: "Je woont al lang in mijn huis. Bij ons is het de gewoonte dat een jongen, zodra hij man is geworden, zijn leengoed in gebruik neemt. En omdat jij van geboorte een prins bent, mag je twee leengoederen kiezen; daar kun je je huis bouwen, daar zullen je nakomelingen wonen."
Het leek wel of Midac op deze woorden had gewacht, want hij antwoordde onmiddellijk: "Dan kies ik het leen Kenri aan de Shannon en het leengoed dat op de noordelijke oever van de rivier ligt."
Midac had zijn redenen voor deze keuze: de gronden langs de Shannon behoorden tot de rijkste van Ierland en in de brede monding van de rivier lagen talrijke eilanden en baaien waar op het geëigende ogenblik oorlogsschepen ongezien zouden kunnen aanleggen...
Finn schonk Midac bovendien nog enige kudden vee en het nodige personeel, zodat de Lochlanse prins al gauw een der welvarendste mannen van het land werd. Maar nooit nodigde hij een der Fenen op zijn leen uit en hij vertoonde zich ook nooit meer in Allen, hoewel hij nog steeds tot de broederschap der belangrijke edelen behoorde.
Eerst veertien jaar later was het Finn vergund Midac weer te zien. Hij was met zijn Fenen op jacht en in het vuur van de drijftocht overschreden zij zonder het te merken de grens van Midacs bezitting en hielden op de heuvel Knockfierne halt. En toen ze daar in een kring bijeenzaten om uit te rusten, zagen ze de grote gestalte van een held naderen, wiens zware wapenrusting, zwaard en twee lansen zijn Lochlanse afkomst verrieden, evenals het brede schild, de helm en de zijden mantel.
"Wie bent u?" vroeg Finn, toen ze de onbekende hadden begroet. Eer hij antwoord kreeg, mengde de spotzieke Conan Maol zich in het gesprek: "Maar dat is toch Midac die je zelf hebt opgevoed als je eigen zoon! En in al die jaren dat hij hier woont, heeft hij niet een keer zijn oude vrienden voor een bezoek uitgenodigd en hij heeft zich ook nooit meer in Allen vertoond..."
Daarop antwoordde Midac, want die was het inderdaad: "Dat is mijn schuld niet, ook u hebt nooit meer aan mij gedacht. Maar wat gebeurd is, is gebeurd. Ik ben gekomen om u voor een bezoek aan mijn Bergslot uit te nodigen, dat direct aan de voet van deze heuvel ligt. Ik bezit nog een tweede, het Eilandslot, maar dat ligt te ver van hier..."
Finn nam de uitnodiging graag aan, maar omdat hij nog steeds enige twijfel koesterde - die Conan aanhoudend nieuw leven inblies - liet hij vijf krijgers, waaronder zijn beide zonen Ossian en Fiena, op de heuvel achter.
Het Bergslot deed zijn naam eer aan. Het lag op een steile rotshelling waarlangs slechts een smal pad naar beneden naar de rivieroever liep. En binnen! Midden in de feestzaal brandde een groot vuur dat het gehele vertrek met een vreemdsoortige maar aangename geur vulde en de ronde wanden waren betimmerd met vlammende houtsoorten. Op de vloer lagen zachte kleden en pelzen.
Toen de Fenen door de brede deur binnentraden, konden ze hun ogen niet geloven. Ze zetten zich rond het vuur en bekeken de zaal waarvoor zelfs een koning zich niet zou behoeven te schamen. Op dat moment trad Midac binnen. Zwijgend bekeek hij de helden van top tot teen en ging zonder een woord te zeggen weer heen.
"Misschien hebben Midacs bedienden gedacht dat het gastmaal in het Eilandslot zou plaats vinden," zei Finn. "Maar het is toch wel vreemd..."
"Nog vreemder is dat het vuur, dat zo-even nog een zoete geur verspreidde, nu alleen nog maar roet en zwarte rook afgeeft," merkte een der Fenen op.
"Kijk!" riep een ander. "De kleden en pelzen zijn verdwenen en wij zitten op de kale vloer!"
Een derde merkte nog iets merkwaardigers op: "Ik heb daarnet zeven grote deuren geteld en nu zie ik er nog maar een en die is op slot!"
"Hier blijf ik niet langer, vrienden!" riep Conan en steunend op zijn lans wilde hij overeind komen. Maar hij verbleekte. Hoezeer hij zich ook inspande, hij zat als het ware aan de vloer vastgeklonken.
Ontzet keken de Fenen elkaar aan. Ook de anderen konden niet meer van hun plaats komen. "Ik zal mijn verstandskies raadplegen," zei Finn. "Alleen zo kunnen wij te weten komen wat de oorzaak van deze merkwaardige gebeurtenissen is..." En hij stak zijn duim in zijn mond. Even later verzuchtte zij: "Veertien jaren lang heeft Midac zich voorbereid op onze ondergang en nu is zijn ogenblik gekomen. In het Eilandslot wacht een groot vijandelijk leger dat door niemand minder dan Sinsar, koning der wereld, wordt aangevoerd. Daar bevinden zich ook 3 koningen van het eiland Torrent. Zij hebben toveraarde van hun eiland in dit slot gebracht en alleen een druppel van hun bloed kan de verschrikkelijke ban verbreken!"
Finns verklaring was niet bemoedigend. Enige helden raakten vertwijfeld en begonnen luidkeels te jammeren. Hun aanvoerder nam opnieuw het woord: "Jullie stelt je aan als laffe vrouwen! Is ons noodlot inderdaad onvermijdelijk, laten wij het dan liever met het zingen van Dord-Fian begroeten, zoals het helden betaamt..."
Op de heuvel Knockfierne wachtte Ossian al geruime tijd op bericht uit het Bergslot. Tenslotte werd hij ongerust en zond zijn broer Fiena en Innsa, zoon van Swen Solga, om te zien of alles in orde was. Vlakbij het slot gekomen, hoorden ze de trieste regels van Dord-Fian zingen. Verbijsterd keken ze elkaar aan.
Van binnen klonk Finns stem: "Wie is daar buiten?"
"Ik vader, Fiena en bij mij is Innsa..."
"Kom niet binnen, want dan zijn jullie gedoemd hier te blijven, zoals wij!" waarschuwde Finn en vertelde wat er was gebeurd. "Als jullie ons redden wilt, haast je dan naar de doorwaadbare plaats, waar één man een geheel leger kan tegenhouden... Ik vrees echter dat de vijand al nadert..."
En zo was het. Toen Innsa zijn post innam, zag hij op de andere oever al vijandelijke krijgers staan. Een der vazallen van de koning der wereld had zich voorgenomen zijn koning Finns hoofd te brengen.
De hele schare stortte zich in het water, maar op de plaats waar Innsa hen opwachtte kon er werkelijk maar een tegelijk vechten, zo smal was het daar.
Solga's zoon streed dapper. Hij bracht de aanvallers slag na slag toe tot de stroom rood zag van het bloed. Maar zijn jonge krachten namen snel af en tegen de laatste en sterkste van de vijanden die met hem de wapens kruiste, was hij niet meer opgewassen en sneuvelde. Daar kwam Fiena aangestormd, om de dood van zijn vriend te wreken. Opnieuw overstemde het krijgsrumoer het ruisen van de stroom en opnieuw viel er een lichaam in het water. Ditmaal was Finns zoon de overwinnaar. Moe zette hij zich in het gras aan de oever...
Intussen heeft Midac gehoord wat er is gebeurd en hij begeeft zich razend van woede met zijn leger vanuit het Eilandslot op weg naar de rivier.
"Hé, Fiena!" roept hij over de stroom, "maak de weg vrij!"
"Een kleinigheid!" lacht Finns zoon. "Jouw ridders behoeven mij slechts te helpen!"
Fiena weet waarom hij lacht: hij kent zijn kracht en vecht als een leeuw tot alleen Midac is overgebleven. Ze strijden verwoed met elkaar en het gekletter van hun wapens is in wijde omtrek te horen.
Ondertussen is Ossian onrustig geworden en zendt Dermat en Fatha, zijn beide laatste krijgers, naar de burcht. Onderweg horen ze in de verte het krijgsrumoer. "Dat moet Fiena zijn!" roept Dermat. "Ik herken zijn strijdkreet!" En beiden ijlen naar de plaats waar het rumoer vandaan komt. Vanaf de helling boven de rivier ontdekken ze de beide door het maanlicht beschenen strijders. Fiena blijkt gewond te zijn; moeizaam weert hij met zijn schild de slagen van Midac af. Dermat ziet dat hij niet meer op tijd te hulp kan komen; daarom zwaait hij zijn speer, richt en werpt hem met volle kracht naar beneden.
De stalen punt boort zich in Midacs borst, maar als de verrader voelt dat hij dodelijk getroffen is, slaat hij nog één maal met al zijn kracht toe. Zo doodt hij Fiena, waarna ook hij dood in het water valt.
Dermat begeeft zich met bezwaard hart naar het Bergslot, nadat hij Fatha als wacht bij de rivier heeft achtergelaten. Van binnen komt Finns stem: "Wie daar ook is, blijf buiten! Wat betekent toch dat krijgsrumoer aan de rivier?"
"Ik ben het, Dermat en ik heb juist de dood van uw zoon Fiena gewroken," antwoordt de gevraagde. "Midac heeft hem gedood."
"Gezegend je overwinning," sprak de stem van Finn, "maar er staat je nog meer strijd te wachten. De drie koningen van Torrent trekken nu op naar de rivier; slechts hun bloed kan ons uit deze val bevrijden..."
Toen liet ook Conan zich horen: "Wat helpt ons straks een bevrijding als ik nu van de honger omkom! Dermat, ga naar het Eilandslot en breng mij wat te eten en te drinken mee!"
Dermat beloofde grif de onverzadelijke Conan iets te brengen, want vreesde diens tong meer dan de wapenen van de vijand.
Onder dekking van het nachtelijk duister drong hij het Eilandslot binnen en wachtte in een donkere gang op een gunstige gelegenheid, die al gauw kwam. Er verscheen een bediende die een drinkhoren droeg, tot de rand gevuld met wijn. Dermat doodde hem met één slag van zijn zwaard en lette op dat er geen druppel wijn verloren ging. Daarna betrad hij de rumoerige feestzaal, greep een schaal kostelijke spijzen en keerde ijlings naar zijn gevangen metgezellen terug. Conan was ongeduldig geworden.
"Maar hoe moet ik het eten aangeven?" vroeg Dermat. "Ik mag immers niet binnenkomen!"
"Zie je dat kleine venster daar? Als je het eten daar doorheen schuift, valt het precies voor mijn voeten."
"En wat moet ik met de wijn doen?"
"Klim op het dak en maak er met je speer een gat in, dan kun je me de wijn zo in m'n mond gieten," raadde Conan hem aan.
Ook aan deze wens voldeed Dermat. Het lukte hem werkelijk de inhoud van de drinkhoren in Conans onverzadelijke keel te gieten en hij ademde verlicht op toen hij binnen een tevreden gegrom hoorde. Daarna begaf hij zich weer naar de rivier. Fatha was ondertussen in slaap gevallen en had niet gemerkt dat aan de overkant van de rivier het ganse leger van de drie koningen zich had verzameld.
Zelfs werd hij niet wakker toen Dermat als een rots de golven aanvallers terugsloeg. Tenslotte hakte deze lachend de drie koningen het hoofd af en daar rende hij mee naar het Bergslot om eindelijk zijn metgezellen te bevrijden.
Knarsend sprongen de brede deuren voor hem open en nauwelijks had hij de vloer met bloeddruppels bevochtigd of alle Fenen sprongen opgelucht overeind en omarmden hem.
"Jij hebt ons gered, Dermat," zei Finn, "maar wij zijn nog niet voldoende op krachten om ons met de vijand te kunnen meter. Tot de ochtendschemering zul jij met Fatha de oversteek over de rivier moeten verdedigen."
Langzaam ging de nacht voorbij. Steeds rukten nieuwe legers naar de rivier op en tenslotte zond Sinsar, de koning der wereld, ook zijn zoon Borba in de strijd. Maar Dermat en Fatha hielden stand en toen de horizon rood kleurde van de opkomende zon, sneuvelde ook Borba.
Dan komen uit het Bergslot de Fenen aangestormd om de strijd met het leger van de koning der wereld aan te binden. Anderen ijlen naar Ossian.
Nu ontbrandt de laatste gruwelijke slag. Aan beide zijden vallen de helden bij tientallen. De lansen fluiten door de lucht, de bebloede zwaarden lichten op in de stralen van de ochtendzon.
Oscar weet tot bij koning Sinsar door te dringen. Deze begroet hem met een grimmig lachje, geeft de anderen een teken de strijd te onderbreken en duikt ineen als een tijger die zich voor een sprong gereed maakt. Hij wil de dood van zijn zoon wreken - ook Finn zal degene moeten verliezen die hem het dierbaarst is - en met vreselijk geweld beuken zijn slagen het schild van zijn tegenstander. Oscar staat al op het punt om te vluchten, keert Sinsar de rug toe, maar juist op het moment dat allen verwachten dat een dodelijke slag hem zal vellen, draait hij zich om en scheidt met een suizende slag van zijn zwaard Sinsars hoofd van de romp...
De slag is voorbij. De overgebleven vijanden vluchten naar alle kanten om zich op hun schepen in veiligheid te brengen en de Fenen keren vermoeid maar triomfantelijk met vliegende vaandels naar Allen terug.
* * *
Samenvatting
Een oude Ierse sage over een bloedige strijd.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Ierland
- Verhaalsoort: sage
- Leeftijd: vanaf 13 jaar
- Verteltijd: ca. 19 minuten
Populair
Verder lezen