Hanuman
Dasarath was de koning van het rijk Ayodhya. Hij had drie vrouwen en vier zonen. Ram was de prins die hem zou opvolgen, maar door verraad van een van de drie vrouwen van de koning werd Ram voor een periode van veertien jaar uit het rijk verbannen. Ram, zijn vrouw Sita en zijn halfbroer Lakshman verlieten het koninkrijk en vestigden zich in een bos, ver van de bewoonde wereld.
Op een dag ontvoerde de demonkoning Ravan Sita en nam haar mee naar zijn paleis in de stad Lanka. De gierenkoning Jatuya was getuige van dit gebeuren en probeerde Sita te redden. Hij moest zijn dappere poging met de dood bekopen.
Ram en Lakshman gingen op zoek naar Sita en hun speurtocht bracht hen in het rijk van de apenkoning Sugriva. De koning beloofde Ram om hem te helpen. Hij gaf het bevel aan een groep apen en beren om informatie over de verblijfplaats van Sita in te winnen. Wanneer ze Sita gevonden hadden, moesten ze zo snel mogelijk terugkeren.
Tussen de apen bevond zich Hanuman. Aan deze aap gaf Ram zijn ring. Zou hij Sita vinden, dan moest hij de ring aan haar geven zodat zij wist wie hem gestuurd had. Na een lange speurtocht arriveerden ze aan de kust van de zee.
Toen de apen op het strand zaten, waren ze wanhopig, want de tijd die de koning hun had gegeven om Sita te vinden was reeds verstreken. Een van de apen zei: "Broeders, wat moeten we nu doen. We hebben geen enkel nieuws over Sita, en als we met lege handen bij de koning aankomen zal hij ons zeker doden." De andere apen antwoordden: "Zonder nieuws gaan we niet terug."
Niet ver van het strand stond een heuvel met een grot. Deze grot was de woonplaats van de gier Sampati. Toen de gier stemmen buiten de grot hoorde, kwam hij te voorschijn. Hij zag de apen op het strand en riep: "Al dagenlang heb ik niets gegeten, ik verga van de honger. Vandaag heeft god mij verrast met een waar feestmaal, ik zal jullie allemaal opeten."
Bij het zien van deze enorme vogel schrokken de apen geweldig, maar een van hen wist zich te herinneren dat het de gierenkoning Jatuya was geweest, die een poging gedaan had om Sita uit de handen van Ravan te redden. Hij riep: "Hulde aan Jatuya, hij heeft geen gelijke, hij die zijn leven gegeven heeft in dienst van Ram." Verbaasd liep de gier op de apen af, vol angst deinsden ze achteruit. "Wees niet bang," sprak de gier, "ik ben Sampati, de oudere broer van Jatuya. Wat weten jullie over hem?"
De apen overwonnen hun vrees en vertelden hoe Jatuya, de gierenkoning, in een poging om Sita te redden, de dood gevonden had. Toen ze uitverteld waren zei de vogel: "Eerst moet ik een offer brengen ten behoeve van de ziel van mijn overleden broer, daarna zal ik jullie helpen."
Nadat hij het offer gebracht had, sprak de gier: "Eens, toen mijn broer en ik nog heel jong waren, wilden wij naar de zon vliegen. Halverwege kon mijn broer echter de hitte niet meer verdragen en vloog terug. In mijn dwaze trots besloot ik verder te vliegen. Door de buitengewone hitte vlogen mijn vleugels in brand en onder het slaken van een ijselijke gil stortte ik ter aarde. Een zekere wijsgeer, Candama genaamd, heeft me gevonden. Hij had medelijden met mij, hij nam me mee naar huis en heeft me verzorgd. Door zijn wijze lessen raakte ik genezen van mijn trots. Op een dag deed hij een voorspelling: de hoogste god zal op aarde verschijnen in de gedaante van een mens. Een demonkoning zal zijn vrouw schaken en dan zal de Heer een groep verkenners op weg sturen om haar te vinden. Wanneer jij die verkenners ontmoet, moet je ze helpen om de vrouw terug te vinden. Het zal het einde betekenen van jouw boetedoening en jouw vleugels zullen weer aangroeien. Vandaag is deze voorspelling uitgekomen, luisteren jullie naar hetgeen ik verder te vertellen heb. Boven op de berg Trikuta ligt de stad Lanka, daar woont de demon Ravan. In die stad is een tuin met Asokabomen. Hier houdt de demonkoning Sita gevangen. Ik kan haar zien, maar jullie niet. Het gezichtsveld van een gier kent geen grenzen. Ikzelf ben nu te oud om jullie te helpen. De berg Trikuta ligt op een eiland, duizend mijlen buiten de kust. Degene die met tact weet te handelen en die deze afstand in een sprong kan overbruggen, zal de missie van Ram volbrengen."
De gier was uitgesproken. Hij spreidde zijn geheelde vleugels en vloog weg. Onder de apen ontstond grote opwinding. Elke aap beroemde zich op zijn kracht en moed, maar sprak tegelijkertijd twijfel uit of hij wel in staat zou zijn om over de zee te springen. De een zei: "Ik denk dat ik te oud ben," en een ander: "Ik zou wel naar de overkant kunnen springen, maar ik betwijfel of ik ook terug zal kunnen komen."
De leider van de beren zei tegen Hanuman: "Jij bent de sterkste van ons allemaal, waarom zeg je niks? Is er in de wereld een heldendaad die jij niet zou kunnen verrichten?" Daarop werd Hanuman zo groot als een berg, zijn pels kreeg een gouden glans. Als een leeuw brulde hij: "Ik zal over de zee springen, voor mij is dat kinderspel. Wachten jullie hier rustig af tot ik terug ben." Vervolgens sprong hij op een heuvel die vlak aan de kust stond. Zonder een aanloop te nemen zette hij af en schoot door de lucht als een pijl waarvan het zeker is dat hij doel zal treffen. Door de kracht van de afzet zonk de heuvel tot diep in de onderwereld.
Terwijl Hanuman door de lucht schoot, dook uit het water plotseling de kop van een enorme slang op. "Vandaag hebben de goden mij een waar feestmaal gebracht," riep de slang. Hierop zei Hanuman: "Ram heeft mij als boodschapper naar Sita gestuurd. Wanneer ik hem nieuws over haar gebracht heb zal ik terugkomen en jouw mond binnengaan, dat zweer ik. Maar laat mij nu verder gaan." De slang trok zich niets van het verzoek van Hanuman aan en sperde haar bek tot een lengte van drie mijl open. Hanuman op zijn beurt maakte zijn lichaam twee keer zo groot als de opengesperde bek. Vijftig mijl, zo groot maakte de slang haar bek en meteen groeide Hanuman tot een lengte van honderd mijl. Steeds als de slang haar kaken wijder opende, werd Hanuman twee keer zo groot. Toen de geopende kaken van de slang een lengte van driehonderd mijl bereikt hadden, maakte de aap zich opeens minuscuul klein. Hij sprong haar mond binnen en meteen sprong hij er weer uit. "Ik heb mijn woord gehouden en ben uw mond binnen gegaan," sprak Hanuman. De slang antwoordde: "Het zijn de goden die me gestuurd hebben om jouw kracht en wijsheid te testen. Iemand die zo sterk en slim is als jij, zal zeker de opdracht van Ram vervullen." En met deze zegenwens vervolgde Hanuman zijn weg door de lucht en bereikte de overkant van de zee. De aap sprong op een heuvel vanwaar hij een goed uitzicht op Lanka had. Daar keek hij neer op de schitterende stad. De hoge stadswallen waren gemaakt van goud en bezet met edelstenen. Binnen de muren zag hij prachtige huizen, marktplaatsen en brede lanen waardoor olifanten, paarden, rijtuigen en voetgangers zich in groten getale voortbewogen. Rondom de stad stonden zwaargewapende demonen op wacht.
Hanuman wachtte tot het donker werd. Hij veranderde zichzelf in een mug en vloog ongemerkt de stad binnen. Een voor een doorzocht hij alle huizen, maar in elke woning zag hij enkel soldaten. Hij kwam bij het paleis van Ravan, vloog naar binnen en zag dat de demon-koning op een bed lag te slapen.
Hoe hij ook zocht, Sita was nergens te vinden. Hanuman ging de tuin met Asoka-bomen in en daar zag hij eindelijk Sita. Ze had de hele nacht onder een Asoka-boom gezeten. Al die tijd had ze in zichzelf gesproken, steeds weer de deugden van Ram herhalend. Met de ogen gericht op haar eigen voeten, was zij geestelijk geheel opgenomen door de lotusvoeten van haar heer.
De aap ging tussen de bladeren in de boom boven Sita zitten en nam zijn oorspronkelijke vorm weer aan. Hij dacht even na en gooide toen de ring die Ram aan hem had meegegeven vlak voor de voeten van Sita. Zij raapte het sieraad op, keek ernaar en zag dat de naam van Ram er op sierlijke wijze in gegraveerd stond. Zij herkende de ring en raakte in de war. Maar juist op dat moment begon Hanuman met zachte stem tot Sita te spreken. Hij prees de daden en deugden van Ram. Sita was enigszins gerustgesteld. Ze begreep wel dat een goedgezind persoon in haar nabijheid was. Ze zei: "Jij die spreekt, jouw woorden zijn als nectar voor mijn oren. Waarom kom je niet te voorschijn?" Hanuman sprong uit de boom en tot haar schrik zag Sita plotseling een aap voor haar staan. "Ik ben de boodschapper van Ram. Ik ben het die de ring gebracht heeft. Ram gaf hem mee als herkenningsteken."
"Mijn vriend," sprak Sita, "je bent gekomen als een boot op het moment dat ik verdronk in de zee van het verdriet om de scheiding. Vertel me, hoe is het met Ram, denkt hij nog aan mij, is hij me niet vergeten?"
"Nee," antwoordde Hanuman, "u bent degene die zijn hart en gedachten dag en nacht vullen. Hij bemint u meer dan hij ooit heeft gedaan. Wees geduldig, binnenkort zal hij komen met een leger van apen. Hij zal de demonen verslaan en dan komt hij u bevrijden. Mijn taak is nu volbracht, geef mij toestemming om u te verlaten. Ik heb een vreselijke honger en ginds zie ik de heerlijkste vruchten aan de bomen hangen."
"Ga mijn vriend, houd je gedachten bij de voeten van Ram en geniet van de vruchten." Met deze woorden nam Sita afscheid van de trouwe aap.
Hanuman stoof op de fruitbomen af en at naar hartelust van de vruchten. In zijn enthousiasme begon hij links en rechts bomen uit de grond te trekken. In de tuin bevonden zich vele soldaten, ze waren belast met de bewaking van Sita. Ze vielen Hanuman aan. De aap sloeg er een paar te pletter met zijn machtige vuisten. Een paar anderen vluchtten weg om hulp te halen. Steeds meer soldaten stroomden de tuin in, de overmacht was te groot. Na een woest gevecht werd Hanuman geboeid naar de troon van Ravan geleid. De demon moest lachen toen hij de aap zag en zei: "Wat is de macht waaruit jij zoveel zelfvertrouwen put om zomaar mijn tuin binnen te stappen, mijn vruchten te eten en de bomen te ontwortelen?"
"Ik ben de boodschapper van Ram. Ik at de vruchten omdat ik honger had en ik vernielde jouw bomen omdat ik een aap ben. Luister naar mij, Ravan. Het zou beter zijn als jij jouw verwaandheid eens overwon en gehoor gaf aan het advies dat ik voor je heb. Niets en niemand kan het wezen beschermen dat zich eenmaal tegen Ram heeft gekeerd. Laat Sita vrij, verlaat het pad van de ondeugd. Erken dat Ram de hoogste god is en vereer hem."
"Zo, zo," sprak Ravan, "ik heb nu een aap als raadgever. Wie denk je wel dat je bent om mij te adviseren wat ik moet doen. Maak een eind aan het leven van deze vlegel," riep hij tot zijn soldaten. Van alle kanten sprongen demonen op de aap af, maar voordat ze Hanuman een haar konden krenken kwamen de ministers van Ravan tussenbeide. Ze zeiden: "Een boodschapper kun je niet doden, het is tegen de regels van de diplomatie. De trots van een aap is zijn staart. Bind in olie gedrenkte doeken om de staart van deze aap en steek hem dan in brand. Stuur vervolgens de staartloze boodschapper terug naar zijn meester."
Op bevel van Ravan begonnen de demonen het plan van de ministers uit te voeren. Steeds als de staart bijna helemaal omwikkeld was, liet Hanuman hem een klein stukje langer groeien. Zo lang was de staart uiteindelijk, dat er in geheel Lanka geen druppel olie meer te vinden was. Onder luid gejouw en gelach stak men de staart in brand. Het moment dat Hanuman vlammen vanuit zijn staart zag opschieten, maakte hij zichzelf piepklein. Hij glipte uit zijn boeien en in een paar tellen was hij op het dak van de hoogste verdieping van het paleis geklommen. Er woei een felle wind. Terwijl hij bulderde van het lachen maakte de aap zich tien keer zo groot. Met zijn brandende staart rende hij door heel Lanka huis in huis uit, totdat de hele stad in lichterlaaie stond. Toen sprong Hanuman in de zee om zijn staart te doven. Daarna ging hij terug naar het strand waar hij bij de heensprong geland was en met een reusachtige sprong was hij weer aan de overkant van de zee. Hij vertelde zijn kameraden over zijn succes in Lanka en zo snel als ze konden reisden de apen terug naar het hof van hun koning om Ram te vertellen dat ze Sita gevonden hadden.
* * *
Samenvatting
Een mythe over de apengod Hanuman uit India. Sita is ontvoerd door de demonkoning Ravan. Ram en Lakshman gaan op zoek en komen bij de apenkoning Sugriva. Aan aap Hanuman geeft Ram zijn ring, zodat Sita zal weten dat hij door hem is gestuurd. Hanuman vindt Sita en hij wordt zelf gevangen genomen, maar door zijn slimheid komt hij weer vrij en kan hij aan Ram vertellen dat ze Sita hebben gevonden.
Toelichting
Verhaal uit de Rämacaritamansa. De Rämacaritamansa is een werk in het oud-Hindi van de zeventiende-eeuwse dichter Tulsidäsa.
Hanuman heeft in India de status van god. Vooral in het noorden wordt hij vurig vereerd en is hij de god tot wie met name de krijgslieden zich wenden om de zegeningen van moed en kracht af te smeken.
De Apengod Hanuman is een hindoeïstische mythische godheid die de god Rama hielp bij de redding van zijn vrouw Sita uit de handen van Ravana, de koning van de Rakshasas. Hij komt voor in het milennia-oude heldenepos de Ramayana, symboliseert de bhakti (devotie) en is vooral populair in het noorden van India. Volgens sommige onderzoekers is de Chinese mythologische figuur Sun Wukung (Son Goku) op Hanuman geïnspireerd.
Hanuman is in het verhaal de zoon van een Apsara, een hemelse figuur genaamd Punjikasthala, die door een vloek tot Anjana, een vrouwelijke aap werd. Vandaar dat Hanuman ook wel Anjaneya wordt genoemd. Hij verkreeg volgens de Veda's waaronder het Ramayana ook word gerekend de zegeningen van allerlei goden.
Trefwoorden
god (hanuman), rama, ramayana, hanuman, hindoeistisch-verhaal, hindoegoden, aap, apengod, india, sita, mythe
Basisinformatie
- Herkomst: India
- Verhaalsoort: mythe, hindoeistisch-verhaal
- Religie: hindoeïsme
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 16 minuten
Thema
Feest / viering
Populair
Verder lezen