zondag 17 november 2024

Volksverhalen Almanak


Elzenhout


Een man sneed uit een stuk elzenhout een kind en vertroetelde en wiegde het drie jaar lang. Toen de drie jaren verstreken waren begon het kind tot zijn innige vreugde te leven, doch aldra bleek dat het zo'n verschrikkelijke veelvraat was dat er niet tegenop te werken viel, zodat hij en zijn vrouw zich genoodzaakt zagen de jongen uit huis te doen.
Niet ver daarvandaan stond een grote boerderij, en daar stuurden ze het knaapje heen om tegen kost en onderdak jeugdarbeid te verrichten. Het duurde echter niet lang of ook daar kregen ze in de gaten wat voor beestachtige porties eten het jochie verslond, waardoor de aardigheid er al snel af was en ze op een geschikte manier begonnen te zinnen om hem af te maken.
Ze gooiden een ring in de waterput en droegen Elzenhout op de ring voor ze uit de put te halen. De jongen liet zich in de put zakken, en zijn op moord beluste werkgevers wierpen hem een zware molensteen achterna.
Tot hun verbijstering slingerde hij de loodzware steen als een schoteltje terug omhoog en riep kwaad: "Dat brood dat jullie me toesmijten is zo hard als steen!" Even later kwam hij met de ring de put uitgekropen.
Ten einde raad stuurden ze hem het bos in om hout te hakken. Een week lang deed hij niets anders dan slapen en eten, dat de ossen elke dag punctueel voor hem aansleepten, omdat ze als de dood waren hem voor het hoofd te stoten door zijn proviandering te staken.
Toen de week bijna om was, op zaterdagavond, begon hij eindelijk hout te hakken. En tot zo ver in de omtrek als zijn bijlslagen weerklonken vielen alle bomen om.
Vervolgens begon hij de bomen van hun takken te ontdoen, en zoals het met de bomen was gegaan ging het nu ook met de takken: tot zo ver in de omtrek als de bijlslagen te horen waren verloren alle bomen hun takken. Met het splijten van het hout was het hetzelfde liedje.
Tenslotte nam hij twee blokken hout in z'n handen en sloeg die een paar keer krachtig tegen elkaar - en overal waar zijn slagen weerknalden stapelde al het hout zich keurig op.
Ondertussen had men bij de boerderij een hele batterij kanonnen en ander oorlogstuig opgesteld om bij zijn thuiskomst voorgoed met hem af te rekenen, en toen Elzenhout huiswaarts keerde schoten ze alle kanonnen op hem leeg.
"Staakt het vuren!" brulde hij, "of ik smijt de kogels naar jullie terug!"
Uiteindelijk beloofde hij vreedzaam te zullen vertrekken als ze hem een lederen knapzak gaven waar vijf tonnen in konden. De dorpsleerbewerker ging direct aan de slag en maakte een reusachtige ransel voor hem, waarmee de knaap diezelfde dag nog vertrok.
Hij liep naar de duivel, die net een dutje lag te doen. Zodra de duivel, die zelf ook niet ondermaats was uitgevallen, de enorme knapzak zag siste hij: "Geef op dat ding!" Elzenhout dacht daar natuurlijk niet aan, en gelijk begon de geweldige duivel te schreeuwen: "Vlug jongens! Kom eens even een handje helpen!" De jongens kwamen aangesneld, en Elzenhout joeg het hele zooitje duivelsgebroed z'n knapzak in en stapte op.
Wandelend langs het strand kwam hij een stevig uit de kluiten gewassen visser tegen. Met een bruut gebaar ontrukte hij de man zijn hengel en slingerde die de zee in.
"Wat mankeert je?" vroeg de visser. "Een beetje mijn hengel in zee gooien! Daar moet ik mijn brood mee verdienen, man."
"Geen paniek," antwoordde Elzenhout kalm. "We zijn allebei niet voor een kleintje vervaard, van nu af aan trekken we samen op!" Een eindje verderop ontmoetten ze een steenhouwer, die met twee blokken steen zeulde. De jongen pakte ze hem af en wierp ze met een achteloos gebaar in zee.
"Wat moet dat, man?" vroeg de steenhouwer nijdig. "Daar verdien ik mijn brood mee!"
"Allemaal overtollige ballast," verklaarde Elzenhout. "Wij zijn met z'n drieën immers ijzersterk!" En zo trokken ze samen verder.
Na enige tijd bereikten ze een plek waar een groot gat in de aardkorst gaapte. Benieuwd naar de temperatuur beneden besloten ze eens even poolshoogte te gaan nemen. Aan een lang touw lieten ze de visser in het gat zakken, die vrijwel onmiddellijk begon te loeien: "Hup, haal me weer op, het is hier om dood te vriezen!"
Hierop besloot de steenhouwer een poging te wagen. Eerst was het koud, maar toen begon het zo warm te worden dat ook hij brulde: "Hijsen, mannen, voor ik gebraden ben!"
Als laatste daalde Elzenhout af, die de hitte wel verdragen kon. Bij zijn aankomst beneden trof hij daar twee lieftallige meisjes aan, die hij ridderlijk naar boven hielp door hen door zijn makkers op te laten hijsen. De bedoeling was uiteraard dat ze aansluitend ook hem naar boven zouden trekken, maar dat deden de schooiers niet.
Nu wilde het toeval dat zich daar diep onder de aarde een adelaarsnest bevond, waar de poteling gelijk met een ruw gebaar zijn jas overheen slingerde. Toen even later de adelaar terugkwam en wilde neerstrijken op zijn nest vroeg het dier gepijnigd: "Wie heeft me dit geleverd?!"
"Ik!" riep de jongen enthousiast.
"Wat moet je ervoor hebben wil je mij en mijn nest verder met rust laten?" vroeg de adelaar hem.
"In principe niks, maar dan zul je me wel even naar boven moeten brengen," antwoordde Elzenhout, en zo gingen ze op weg naar de bovenwereld. De adelaar had een smakelijk stuk ossenvlees bij zich, dat ze onderweg samen verorberden. Boven aangeland zette hij de jongen af aan de rand van het gat, waar de andere twee krachtpatsers al de grootste mot bleken te hebben om wie welk meisje zou krijgen. Nu werd Elzenhout zo razend dat hij beide heren onthoofdde.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje uit Finland over een sterke 'Pinokkio'. Een jongen uit elzenhout gesneden komt tot leven en blijkt heel veel te eten. Dat maakt hem niet geliefd onder de mensen en die willen al snel met hem afrekenen...
Toelichting
Het maken van een houten kind vinden we ook in het boek Pinokkio van Carlo Collodi uit 1883 (Le avventure di Pinocchio). Pinokkio is een uit een stuk brandhout gesneden marionet wiens neus steeds langer wordt als hij jokt. Zie ook: De timmermansdochter.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen