Een leugenverhaal uit Egypte
Verteller: "O, wie de profeet liefheeft, bidt voor hem!"
Antwoord: "Duizend gebeden en vrede voor u, o gezant van god."
Er was eens, en er was eens niet. Een visser was met een vrouw getrouwd, die zo mooi was dat ze tegen de maan kon zeggen: "Verdwijn, opdat ik in jou plaats schijn." Elke dag ging de visser naar de rivier om te vissen; daarna verkocht hij de vissen die hij had gevangen op de bazaar en de opbrengst was maar net genoeg voor hun dagelijkse maaltijden. Maar op een morgen voelde de visser zich zwak en ziek en wilde hij niet opstaan. Zijn vrouw sprak tot hem: "Je wilt vandaag niet gaan vissen? Waarvan moeten we dan leven? Wat moeten we eten? Sta op! Ik draag je net en de korf naar de rivier; het is al voldoende als we twee vissen voor het avondeten vangen." Zo gingen zij die dag samen naar de rivier, en de vissersvrouw droeg de korf en het net en zij visten een tijdlang in de buurt van het paleis van de koning.
De koning keek toevallig uit een raam van zijn paleis naar de rivier en zag de mooie vissersvrouw; door haar schoonheid ontstak zijn hart in vuur en vlam en hij werd hartstochtelijk verliefd op haar. Onmiddellijk riep hij zijn grootvizier en vertelde hem: "O grootvizier, ik heb de vrouw van de visser gezien en ben verliefd op haar geworden, want ze is zo mooi als de maan in de nacht van zijn volle pracht. Bij Allah, in mijn hele paleis is er geen vrouw die zich met haar schoonheid zou kunnen meten. Ik moet haar hebben!"
"En wat bent u van plan te doen, o koning?" vroeg de grootvizier. De koning antwoordde: "We moeten de visser naar het paleis laten komen en hem doden, dan kan ik met zijn vrouw trouwen."
Maar de grootvizier hield de koning voor: "Met uw welnemen, o koning, u kunt de visser niet doden zonder dat hij iets misdaan heeft. Al uw onderdanen zullen u betichten van willekeur. Ik doe u een ander voorstel: mijn vader heeft voor mij een reusachtige salon laten bouwen, die driemaal zo groot is als uw paleistuin. We laten de visser komen en ik zeg hem: de koning wenst van jou een tapijt uit één stuk voor deze salon; als je daar niet binnen drie dagen voor kunt zorgen, dan ben je ten dode opgeschreven. Dan hebben we een reden hem te doden, en uw onderdanen kunnen u niets verwijten." De koning zei in te stemmen met het plan van de grootvizier.
De volgende dag liet de grootvizier de visser halen en bracht hem naar zijn nieuwe salon. Daar zei hij tegen hem: "De koning beveelt dat je in deze salon een tapijt uit één stuk legt, visser; hij geeft je drie dagen de tijd. Als je niet in staat bent hem binnen deze tijd het gewenste tapijt te brengen, dan ben je ten dode opgeschreven. Onderteken deze overeenkomst en druk er je zegel op."
De visser schold: "Waarom laat de koning mij halen? Ben ik soms een tapijthandelaar. Bestel bij mij vissen in alle soorten en maten. Ik zweer bij mijn leven dat ik alles in het werk zal stellen om ze hem te bezorgen." De grootvizier antwoordde kalm: "Het heeft geen zin te protesteren; de koning heeft het bevolen." De visser ging kwaad naar huis.
"Waarom ben je zo boos?" vroeg zijn vrouw aan hem. Hij antwoordde: "Zwijg en pak die paar spullen die we bezitten. We moeten deze plek onmiddellijk verlaten." - "Maar waarom dan?" vroeg zijn vrouw bezorgd, en de visser vertelde: "De koning wil me over drie dagen doden als ik hem dan nog niet een tapijt heb gebracht dat 4200 m2 groot is en uit één stuk is geweven."
"Is dát alles?" antwoordde ze opgelucht. "Maak je dan maar geen zorgen meer, morgen breng ik je het tapijt." - "Ben jij ook al zo gek als de grootvizier?" schreeuwde hij tegen zijn vrouw. "Zijn wij dan soms tapijthandelaren?" Ze onderbrak hem kalm: "Als je het vandaag al wilt hebben, moet je het zelf gaan halen." - "Ik wil het liever direct zeker weten," antwoordde hij, "dan kunnen we altijd nog vluchten." - "Ga naar de moskee en van daaruit altijd maar rechtdoor," legde zij uit, "bij de derde kruising vind je een put onder een olijfboom. Buig je over de put en roep: "Badwia, je zuster groet je en vraagt je haar de spoel te geven, die ze gisteren bij je heeft laten liggen, want we moeten een kamer inrichten."
De visser ging naar de put en deed wat zijn vrouw hem had opgedragen. Daar antwoordde een stem uit de put: "Neem de spoel en richt de kamer in, breng hem daarna hier weer terug," en de hand van een geest reikte hem de spoel aan; de visser stopte hem in zijn zak en liep dezelfde weg terug. Onderweg dacht hij: "Die vrouw denkt dat ik gek ben. Hoe moet ik met die spoel in zo'n korte tijd het gevraagde tapijt weven?"
Thuis sprak hij tot zijn vrouw: "Hier is de spoel. En hoe moet ik daarmee in zo'n korte tijd een tapijt weven?" Maar zijn vrouw antwoordde: "Ga er mee naar de grootvizier en vraag hem om een spijker. Sla de spijker in een hoek van de kamer in de vloer. Maak de draad van de spoel aan de spijker vast en leg het tapijt zoals je wilt." De visser schreeuwde: "Zit er dan soms een tapijt in die spoel? Wil je dat de mensen zich over mij vrolijk maken en dat de koning mij doodt?" Zijn vrouw antwoordde beslist: "Doe wat ik je gezegd heb!"
En de visser ging naar het huis van de grootvizier. Onderweg dacht hij bedroefd: "Dit is nu mijn laatste dag op deze aarde!" In het huis van de grootvizier wachtte de koning en zijn grootvizier. Toen zij de visser zagen, vroegen zij hem spottend: "Heb je het tapijt meegebracht, visser?" en toen hij dat bevestigde, vroegen zij nieuwsgierig verder: "Waar is het dan visser?" en hij antwoordde: "In mijn zak, o bezitter der macht!"
Toen lachten zij en spotten: "Is het dan een kluwen, dat je het in je zak kunt stoppen?" De visser antwoordde: "Wat gaat jullie dat aan! Geef mij een spijker en een hamer, grootvizier, dan zal ik het tapijt in uw salon neerleggen."
De grootvizier liet heimelijk de beul roepen en zei hem: "Blijf voor de deur van de salon staan. Als de visser niet in staat is de vloer met één tapijt te bedekken, trek dan je zwaard en maak hem een kopje kleiner." Hij bracht de visser een hamer en een spijker en ging met hem de salon binnen. De visser sloeg de spijker in een hoek van de salon in de vloer, daaraan maakte hij de draad van de spoel vast en trok de spoel van links naar rechts, en er verscheen een kostbaar zijden tapijt over de hele vloer; het tapijt was zo wondermooi, dat de koning verbleekte van jaloezie, want in het hele paleis van de koning was geen tapijt te vinden dat de vergelijking met dit tapijt kon doorstaan.
De grootvizier was verbluft en zei: "Dat is je gelukt, visser, maar de koning heeft nog een andere opdracht voor je. Hij wenst dat je hem een jongen brengt van acht dagen oud en die hem een verhaal vertelt dat van A tot Z gelogen is."
De visser vroeg verontwaardigd: "Kent u, o grootvizier, een kind dat acht dagen oud is en kan spreken? Zelfs een satanskind kan een week na zijn geboorte nog geen woord spreken, laat staan een leugensprookje vertellen." - "Het heeft geen zin daar woorden aan vuil te maken," antwoordde de grootvizier, "het is de wens van de koning. Je krijgt acht dagen de tijd. Onderteken deze overeenkomst en druk je zegel erop."
De visser ging woedend naar huis en zei tegen zijn vrouw: "Heb ik het je niet gezegd dat de koning mij wil doden? Hij wil van mij een jongetje dat acht dagen oud is en hem een verhaal vertelt, dat uit louter leugens bestaat. Hij geeft me daar acht dagen de tijd voor."
"Maak je daarover nu nog maar geen zorgen," antwoordde zijn vrouw, "acht dagen is een lange tijd." Op de ochtend van de achtste dag sprak de visser tot zijn vrouw: "Vandaag loopt de termijn af. Bij Allah, wat moeten we doen?" Ze beval hem: "Ga naar de put onder de olijfboom en roep in de put: "Badwia, je zuster groet je en vraagt om het kind dat je gisteren het leven hebt geschonken, want wij hebben het nodig voor een dringende aangelegenheid." De visser schreeuwde: "Ben jij ook al zo onwetend en gek als de grootvizier? Zelfs een satanskind kan na een week nog geen woord spreken! En jij hebt het over een kind dat een dag oud is!" Ze antwoordde: "Ga nu maar en doe wat ik je gezegd heb!"
Terwijl de visser naar de put liep, dacht hij bij zichzelf: "Dit is nu de laatste dag van mijn leven op deze aarde," en hij werd zeer bedroefd. Bij de put gekomen, vroeg hij om het kind, zoals zijn vrouw hem had opgedragen. Toen reikte een hand uit het water het kind aan en een stem sprak: "Zegen hem met de naam van Allah." Hij sprak: "In de naam van Allah, de goede en barmhartige," nam het kind en ging weg. Onderweg zei hij tegen het kind: "Spreek mijn kind, opdat ik zeker weet dat ik niet zal sterven." Maar het huilde zoals alle kleine kinderen huilen. De visser sprak tot zichzelf: "Die vrouw van mij en de grootvizier hebben achter mijn rug een verbond gesloten om mij te doden."
Thuis schreeuwde hij tegen zijn vrouw: "Hier is het kind, maar er komt geen woord over zijn lippen." Zij antwoordde hem: "Breng het naar de koning en de grootvizier; daar zal het spreken. Vraag drie kussens, zet het in het midden van de divan, leg een kussen aan zijn rechterzijde, een aan zijn linker en een in zijn rug."
De visser nam het kind weer op en ging naar het paleis van de koning. De grootvizier kwam hem tegemoet. "Dat is dus het kind," sprak hij en begon er tegen te praten, maar het kind huilde slechts 'bèh, bèh...'. Uiterst verheugd ging de grootvizier naar de koning en zei: "Ik heb met het kind gesproken, het kon mij geen antwoord geven, maar schreeuwde slechts 'bèh, bèh...'. Op mijn woord van eer, nu is het afgelopen met die visser. Laten we de rechters, sjeiks en geleerden in de divan bijeen roepen. We lezen hen de overeenkomst voor, die we met de visser hebben gesloten; wordt de overeenkomst niet nagekomen, dan doden we hem en hebben we het recht aan onze kant."
Toen iedereen in de divan bijeen was, kwam de koning en die beval de visser: "Breng het kind dat ons het leugenverhaal zal vertellen." De visser antwoordde: "Geef mij drie kussens om het kind te ondersteunen." De dienaren brachten drie kussens. De visser zette het kind in het midden van de divan en legde een kussen in de rug van het kind, een aan zijn rechter- en een aan zijn linkerzijde. De koning vroeg de visser ongelovig: "Is dit het kind dat ons een verhaal moet vertellen?"
Toen antwoordde het kind: "Vrede zij met u, o koning!"
De hoogwaardigheidsbekleders verbaasden zich over de groet van het kind. De koning beantwoordde de groet en beval: "Nu, schrander kind, vertel ons een verhaal dat uit louter leugens bestaat." Het kind begon:
"Toen ik in de bloei van mij jeugd was, verliet ik de stad en zwierf op het heetst van de dag door de velden. Daar kwam ik een meloenenverkoper tegen en ik kocht van hem een meloen voor een dinar. Ik sneed een stuk uit de vrucht en keek in het binnenste van de meloen. Daar ontdekte ik een grote stad met een bonte bazaar, met prachtige paleizen en moskeeën. Ik tilde mijn voet op en stapte in de meloen, ik wandelde door de straten van de stad en bekeek de vele mensen van allerlei ras en bewonderde de kunstige bouwwerken. Ik liep zo lang, tot ik aan de rand van de stad kwam; de moskeeën en huizen werden steeds schaarser en ik bereikte de velden; voor mij stond een dadelpalm, waarvan de vruchten wel een el lang waren. Ik had net erg veel trek in dadels en klom in de palm om een vrucht te plukken. Ik ontmoette vele boeren op de dadelpalmboom; zij zaaiden en oogsten hun koren op de palmbladeren. Nadat ik een eindje was doorgelopen, kwam ik een boer tegen voor een stenen kruik. Hij sloeg een hoop eieren stuk en uit de kapotgeslagen eieren vlogen kuikens, de hennen naar rechts en de hanen naar links. Ik bleef daar een poosje staan, tot ze groter waren geworden en verbond toen de hennen en de hanen in de echt. Toen liep ik weer verder en ontmoette een ezel, die sesamkoeken op zijn rug droeg. Ik sneed een stuk koek af en at het op. Maar nadat ik de koek had opgegeten, bevond ik me weer buiten de meloen, en de meloen werd weer heel zoals hij was, voordat ik er een stuk had uitgesneden."
"Hou op, liegbeest!" riep de koning kwaad, "je houdt ons voor de gek! Wie heeft ooit gehoord van een meloen waar een stad in ligt en waar je alleen maar een ei hoeft stuk te slaan of er vliegt een kip uit?"
Het kind antwoordde: "Maar koning, het was toch uw wens dat ik een leugenverhaal zou vertellen. Zoekt u niet een gelegenheid om deze arme man te doden, vanwege zijn mooie vrouw. Het is een schande! U bent koning, sultan en hoofd der gelovigen en wordt verliefd op de vrouw van de visser. Bij Allah, als jullie, u en uw grootvizier, niet ophouden met jullie schandelijke praktijken, dan zal ik alles in het werk stellen jullie sporen op deze aarde uit te wissen, zodat geen vlieg nog iets van jullie beiden vindt."
De visser pakte het kind en ging opgelucht en gelukkig naar huis en leefde met zijn mooie vrouw nog lang en gelukkig.
Gevlogen is de vogel - een goede avond allemaal!
* * *
Samenvatting
Een sprookje over een visser en zijn vrouw. De koning wordt verliefd op de vissersvrouw en wil haar als vrouw hebben. Hij geeft de visser twee opdrachten en als hij deze niet voldoet zal hij sterven. Binnen drie dagen moet hij een reusachtig tapijt maken dat uit één stuk bestaat en een kind brengen van acht dagen oud dat een verhaal vertelt dat van begin tot eind is gelogen.
Toelichting
Afkomstig uit: Spitta-Bey, Guillaume - Contes arabes modernes, Leiden, 1883.
Een grootvizier is een hoge rang in het bestuur van het islamitische rijk. In de begintijd van de islam was het de aanduiding voor een assistent in verhouding tot superieur. Onder de Abbasieden werd het een titel voor het hoofd van bestuur, die handelde in opdracht van de kalief. Vaak speelt hij de rol van een privé-raadsman van de kalief.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Egypte
- Verhaalsoort: leugensprookje
- Leeftijd: vanaf 9 jaar
- Verteltijd: ca. 17 minuten
Populair
Verder lezen