donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


Dobrynia en Alyosja


De dappere ridder Dobrynia zat voor het raam in zijn paleis en keek naar de huizen en torens van de beroemde stad Kiev. Zijn oude moeder Omelva Timofejefna merkte dat hij in sombere gedachten verzonken was. Zij ging naast hem staan, legde haar hand op zijn schouder en zei: "Wordt het geen tijd, mijn zoon, om naar een vrouw uit te kijken?" - "Jawel, moeder, dat wordt het zeker, maar alle leuke meisjes van de stad zijn al getrouwd. Om een goede vrouw te vinden zal ik een reis naar verre steden en dorpen moeten maken." - "Maar het is toch erg vervelend om hier de hele dag te zitten en niets te doen." - "Ik zal er op uit trekken," beloofde Dobrynia, "en eens rondneuzen langs de rivier de Poeg." - "Goed zo, mijn zoon!" zei de moeder verheugd. "Wanneer je weggaat, neem dan niet jouw eigen paard, maar dat van je overleden vader. Neem ook zijn machtig zwaard en zijn grote strijdknots en vergeet vooral niet zijn zijden zweep mee te nemen. Jouw vader ging nooit weg zonder die zweep."
Dobrynia deed wat zijn moeder hem gevraagd had en trok de open vlakte in. Onderweg merkte hij de sporen van een andere ruiter waarna hij zijn paard tot meer spoed aanzette om deze in te halen. Het duurde niet lang of hij ontdekte een vrouwelijke ruiter die op een zwart paard door de steppen galoppeerde. Zij droeg een volle wapenrusting, maar had een geopend vizier. "Vlieg, mijn pijl, vlieg!" schreeuwde Dobrynia, "en tref die opschepster in het gelaat." De pijl trof de polianitsa in haar gezicht. Het scheen haar niet te deren, want zij reed verder of er niets gebeurd was. Dobrynia probeerde het nog eens en nog eens, maar zonder enig resultaat. Eindelijk liet zij haar paard stilhouden en riep luid: "Ik merk nu pas dat een ridder zijn pijlen op mij heeft afgeschoten. Ik dacht eerst dat het van die lastige muggen waren!"
Zij steeg van haar paard, greep Dobrynia bij zijn blonde lokken en stopte hem in een grote zak die zij bij zich had. De arme held bleef daar drie dagen in opgesloten, terwijl ze verder reed.
Op de vierde dag struikelde het paard en begon te klagen: "Ach, mijn meesteres, tot nu toe heb ik u alléén gedragen, maar de laatste dagen moet ik bovendien nog een ridder extra torsen en dat wordt mij toch te zwaar." De polianitsa liet haar paard stilhouden en bevrijdde Dobrynia uit zijn netelige positie. "Wat voor een ridder ben jij eigenlijk?" vroeg zij hem. "Uit welk land, uit welke stad of uit welk dorp kom je? Ben je de zoon van een vorst, een bojaar, een koopman of een eenvoudige boer?" - "Dat gaat je allemaal niets aan en ik zal het jou zeker niet vertellen nadat je mij zo schandalig behandeld hebt." - "Jij, onbeschaamde Russische rekel!" riep het meisje woedend uit. "Wanneer ik zeker wist dat je een oude man was, zou ik je meteen onthoofden, maar wanneer je even oud bent als ik, zou ik er wel voor voelen met je te trouwen." - "Hij is een machtige bogatyr!" zei het paard van Dobrynia dat tot dan toe zonder ruiter aan de leidsels was meegevoerd. "Hij is bovendien een prins die een schitterend paleis bezit en hij is even oud als gij zijt."
Toen vertelde het meisje dat zij Natasja Nikoelichna heette en de leidster was van een onoverwinnelijke groep polianitsa's. Zij bekeek Dobrynia nu met heel andere ogen en hij mocht op zijn eigen schimmel naast haar voortrijden. "Jij bevalt mij hoe langer hoe meer, Dobrynioesjka," zei zij, terwijl haar ogen met welgevallen op hem rustten. "Ik denk er nu ernstig over met je te trouwen."
Zij reden naar Kiev en kwamen bij de poort van het paleis van Dobrynia. Zij reden naar binnen en vertrouwden hun paard toe aan de zorgen van de stalmeester. Daarna betraden zij het paleis. "Moeder, ik heb nu een bruid gevonden die bij mij past," vertelde Dobrynia opgetogen. "Dit is Natasja Nikoelichna. Ik zal haar binnenkort de kerk binnenleiden en daar zullen de gouden huwelijkskronen boven onze hoofden worden gehouden."
Na de huwelijksvoltrekking werd er een groot banket gehouden waarbij prins Wladimir en zijn vrouw en alle beroemde bogatyrs die Dobrynia had uitgenodigd aanwezig waren. Het feest duurde drie dagen en nachten en men sprak er nog lang over na.
Drie jaar later gaf prins Wladimir eveneens een banket waarbij Dobrynia was uitgenodigd. Toen het feest ten einde liep, verhief prins Wladimir zich en sprak: "Wie van jullie, machtige bogatyrs, wil voor mij naar Litouwen gaan om mijn schoonvader, de koning van dat land, te helpen in zijn strijd tegen een leger dat hem heeft aangevallen? Wie van jullie wil die eervolle taak op zich nemen?" Helaas kwam er geen antwoord, zodat de prins zijn vraag moest herhalen. Hierna stond de jonge Alyosja Popovitsj plotseling op en zei: "Doorluchtige prins, er is er maar één onder ons die Litouwen goed kent en onder zijn vorst heeft gediend. Dat is de dappere Dobrynia." Toen wendde de vorst zich tot hem en zei: "Wanneer jij die opdracht wilt vervullen, zal ik je eeuwig dankbaar zijn en je er rijkelijk voor belonen."
Dobrynia stond op en dankte prins Wladimir voor het vertrouwen dat hij hem schonk. Hij nam afscheid van de aanwezigen en ging naar huis om voorbereidingen te treffen voor de verre reis. Hij vertelde noch zijn moeder noch zijn vrouw van zijn voornemen, maar de bedienden kregen het al spoedig in de gaten en briefden het over aan zijn moeder, de weduwe Omelva Timofejefna. Zij was geschokt door het nieuws en liep meteen naar haar zoon. Zij begon te snikken en te klagen: "Waarom ga je weg, mijn kostbare parel, mijn zoete koningsbij? Waarom heb jij er niets van verteld aan jouw oude moeder of aan je lieve vrouw?" - "Waarom vraag je mij dit, moeder?" antwoordde Dobrynia. "Wanneer ik in leven blijf, zal ik terugkeren en mocht ik sterven, dan behoeven jullie niet op mij te wachten. Ik ben toch voor het ongeluk geboren, dus ik heb weinig hoop het er levend af te brengen. Wanneer ik begraven word onder een grijze steen aan de oever van de rivier de Poeg, zal ik daar voor duizenden jaren in vrede rusten. Nieuwe generaties Russische helden zullen erlangs rijden en zich afvragen wie hier begraven ligt. Word ik begraven onder een boom in de vlakte, dan zullen deze helden onder de schaduw van die boom uitrusten. Had mij liever na mijn geboorte in een mand gelegd en hem op de stroom van de Dnjepr laten afdrijven! Ik zou dan verlost zijn geweest van de kwellingen van deze wereld."
Door haar tranen heen zei de weduwe: "Ik zou ook liever een gelukkig kind ter wereld hebben gebracht, een zoon met de schoonheid van Jozef, de vriendelijkheid van David, de wijsheid van Salomon, de macht van Alexander, het geluk van Ilya van Moerom, de kracht van Svatogor, de rijkdom van Sadko van Novgorod en de durf van Alyosja Popovitsj. Maar helaas, Dobrynioesjka, heb ik maar één zoon die alles voor mij betekent en zonder wie ik niet kan leven. Ik hoop hem dan ook niet te moeten verliezen."
Toen zij merkte dat Dobrynia zijn wapenrusting aangespte, liep zij naar haar schoondochter en klaagde haar nood. "Helaas, Natasja, je weet niet welk een groot onheil je boven het hoofd hangt! Jouw echtgenoot is bezig zijn wapenrusting aan te trekken en wil ons voorgoed verlaten. Ga onmiddellijk naar de stallen en treed hem tegemoet wanneer hij zijn paard bestijgt. Zeg hem dan: O mijn liefste, mijn enige, heb je mij niet tot vrouw gekozen en hebben wij niet samen in de kerk gestaan, terwijl de gouden kronen boven ons hoofd werden gehouden? Hebben wij niet drie jaren lang in vrede en harmonie naast elkaar geleefd en ga je nu opeens weg? Zeg mij alsjeblieft wat de reden is van jouw vertrek en waar je heen gaat."
Natasja deed wat haar schoonmoeder haar gevraagd had en Dobrynia hoorde haar geduldig aan. Hij zei slechts: "Wanneer ik in leven blijf, zal ik terugkeren, zo niet, dan hoef je niet op mij te wachten." Natasja bezwoer hem niet te gaan en toen dit niets hielp, liet zij haar tranen de vrije loop. Dit maakte wel indruk op Dobrynia, maar hij bleef bij zijn besluit. "Lieve Natasja," zei hij geroerd, "wacht drie jaar op mij en wanneer ik niet terugkeer, wacht dan nog zes jaar en daarna nog eens zes jaar. Wanneer ook deze voorbij zijn, trek dan rouwkleren aan, geef mijn gouden schatten aan de kerk waarin wij getrouwd zijn en de rest aan de armen en de wezen. Je zult dan als weduwe verder leven of opnieuw trouwen, alleen niet met Alyosja Popovitsj, want hij is mijn wapenbroeder."
Zijn paard de sporen gevend galoppeerde Dobrynia over het hofplein en reed naar buiten. Zijn vrouw bleef snikkend achter.
Na een lange tocht bereikte hij Litouwen en bood zijn diensten aan bij de koning. Dobrynia leverde diverse staaltjes van heldenmoed bij het bestrijden van de vijand. Even snel als de ongelovigen echter werden teruggeslagen, kwamen zij weer opdagen.
Drie jaar nadat Dobrynia was vertrokken, reed de dappere ridder Alyosja naar Kiev en meldde zich bij prins Wladimir. "Doorluchtige vorst," sprak hij, terwijl hij een diepe buiging maakte en de armen kruiste, "ik zag een dode ridder in de steppen liggen. Zijn machtig hoofd was van de romp gescheiden en lag onder een wilgeboom. Het gras groeide door zijn blonde krullen. Ik herkende het gelaat van Dobrynia Nikitsj, mijn wapenmakker. Ik verzoek u dit slechte nieuws over te brengen aan zijn vrouw en aan zijn moeder. Ik zelf ben daartoe niet in staat."
Prins Wladimir ging meteen naar Dobrynia's oude moeder, de weduwe Omelva, en vertelde haar het slechte nieuws. Zij barstte in tranen uit en was ontroostbaar. Maar Natasja schudde haar hoofd en zei: "Ik geloof geen woord van wat die Alyosja zegt, hij vertelt alleen maar leugens. Ik zal nog drie jaar op mijn man wachten, zoals hij mij heeft aangeraden."
Zij wachtte drie jaar en daarna nog eens zes lange jaren, en nog altijd was Dobrynia niet teruggekeerd. Alyosja vroeg nu om Natasja's hand en zij gaf haar toestemming. De voorbereidingen voor het huwelijk werden getroffen en de bevolking van Kiev verheugde zich op het feest dat zou plaatsvinden.
Gedurende al die jaren sliep Dobrynia de diepe slaap van een Russische held in zijn tent van wit linnen. Hij opende net zijn ogen, toen er twee witte duiven op zijn tent neerstreken. Deze riepen zó luid dat hij het kon horen: "Rust niet langer, broeder, maar volg ons naar de ommuurde stad Kiev. Er zijn nu twaalf jaar verlopen sinds gij uit die stad vertrokken bent. Uw vrouw heeft nu een andere man uitverkoren; geen prins of bojaar, maar de jonge Alyosja Popovitsj, uw wapenbroeder."
Dobrynia stond versteld toen hij het hoorde, maar hij dacht er niet lang over na, tuigde zijn paard, Kleine Raaf, op en reed spoorslags naar Kiev. Daar aangekomen reed hij over het hofplein van zijn paleis rechtstreeks naar de stallen. Hij maakte zijn paard vast en liep meteen door naar het paleis. De bedienden hadden hem niet herkend en meldden de weduwe Omelva dat een bandiet het paleis was binnengedrongen en deed of hij hier thuishoorde. De weduwe verborg haar gezicht in haar handen en klaagde: "Was mijn zoon er nog maar, hij zou die vreemdeling er meteen uitgesmeten hebben!"
Dobrynia stond plotseling vóór haar en zei: "Herken je mij niet meer, moeder? Ik ben je bloedeigen zoon!" - "Je spot met mij," zei zij, "mijn Dobrynia was een jongeman, zijn gezicht was blank als sneeuw en hij droeg prachtige kleren, waarop bloemen geborduurd waren." - "Dat is twaalf jaar geleden," zei haar zoon. "De regen heeft de bloemen van mijn kleren gespoeld en de brandende zon heeft mijn gezicht gebruind."
De weduwe begon te twijfelen en zei: "Wanneer je beweert mijn zoon te zijn, toon mij dan de moedervlek op jouw rechterknie." Dobrynia toonde het haar en eerst toen wist zij zeker dat het haar geliefde zoon was. "Helaas!" zuchtte zij, "je komt te laat! Zes jaar lang is Natasja je trouw gebleven en zes jaar daarna heeft zij als weduwe geleefd, maar nu is zij zojuist getrouwd met Alyosja Popovitsj." - "Breng mij andere nog niet gedragen kleren, moeder," vroeg Dobrynia haar, "en ook mijn ingebonden liedboek. Ik zal mij kleden als een minstreel en op het bruiloftsfeest verschijnen." En zo verscheen Dobrynia in het paleis van prins Wladimir, waar het feest werd gevierd. Hij sloeg een kruis, boog voor de prins en de prinses en zei: "Heil zij u, prins Wladimir van Kiev! Ik ben een minstreel uit verre streken. Wilt u zo goed zijn mij een plaats aan te wijzen waar ik kan gaan zitten?" - "Jouw plaats is die van een minstreel, vreemdeling," zei de prins. "Ga maar op de stenen kachel zitten."
Dobrynia ging op de hem aangewezen plaats zitten, bladerde wat in zijn liedboek en begon te zingen. Hij zong over Kiev, Minsk en Novgorod, en liederen over de liefde en het huwelijk. Natasja was gecharmeerd door zijn prachtige stem en zijn goede voordracht. Zij wendde zich tot prins Wladimir en vroeg hem: "Staat u mij toe, prins, dat ik een beker mede aanbied aan wie ik wil?" De prins stond het haar toe. Zij schonk een beker vol mede en gaf deze aan de minstreel. Dobrynia nam de beker aan en dronk hem in één teug leeg. Hij vroeg aan de prins of hij ook een beker mede mocht offreren aan wie hij wilde. Toen hem dit werd toegestaan, schonk hij een beker vol met zoete mede en liet er, zonder dat iemand het merkte, zijn gouden huwelijksring in vallen. Hij bood de drinkschaal aan Natasja aan die, al drinkend merkte dat er een voorwerp in de drank was gegleden. Zij nam de ring uit haar mond, bekeek deze aandachtig en opeens werd haar duidelijk dat de minstreel niemand anders kon zijn dan haar echtgenoot. Zij stond van tafel op en knielde voor Dobrynia neer.
"Vergeef mij, lieve Dobrynioesjka, vergeef mij!" smeekte zij. "Wanneer ik geweten had dat je nog in leven was, had ik dit nooit gedaan." - "Ik zal je van harte vergeven, omdat ik weet dat je onschuldig bent en je al die jaren tevergeefs op mij hebt gewacht."
Er heerste een diepe stilte in de zaal. Prins Wladimir, de bojaren en de kooplieden, zij allen konden hun ogen niet geloven. Alyosja werd doodsbleek en zijn handen trilden. Met bevende stem bracht hij uit: "Vergeef ook mij, mijn wapenbroeder, want ik heb een doodzonde begaan door met Natasja te trouwen." - "Deze zonde," riep Dobrynia uit, "kan alleen God je vergeven, maar dat je verteld hebt dat ik gestorven was en daardoor mijn vrouw en mijn moeder onnoemelijk veel leed hebt bezorgd, dat zal ik jou nooit vergeven!" Hij sprong op Alyosja af, greep hem bij zijn lange haren, sleepte hem over de marmeren vloer en trok zijn zwaard om zijn oude vriend te onthoofden. Maar op het allerlaatste moment sprong de oude kozak Ilya van Moerom naar voren en hield hem tegen. "Zegt een oud spreekwoord niet dat er velen zijn die trouwen, maar dat er maar weinigen zijn die in het huwelijk gelukkig worden?" vroeg hij. "Jij zou je leven lang spijt van deze daad gehad hebben, Dobrynia, en er ligt nog een lang leven voor je." - "En zegt niet een ander spreekwoord dat een man die even naar het bos gaat om hout te sprokkelen bij zijn terugkomst zijn vrouw met een ander getrouwd vindt?" vroeg Dobrynia. "Gedane zaken nemen geen keer," meende Ilya, "en ook een daad die men in blinde woede begaat, kan men later niet meer goedmaken. Verzoen je daarom met jouw strijdmakker, naar het voorbeeld van Christus!" Hoewel zijn woorden indruk op Dobrynia maakten, kon hij het toch niet opbrengen zijn vriend de hand te reiken. Door al deze dramatische gebeurtenissen was het feest tot een voortijdig einde gekomen. Dobrynia en Natasja leefden nog vele jaren in hun paleis te Kiev. En hoe meer de tijd verstreek, hoe meer zij vergaten dat de twaalf jaren van scheiding zwarte bladzijden in hun leven waren geweest.
*   *   *
Samenvatting
Een Russische sage over de held Dobrynia. Dobrynia gaat weg om te strijden en zegt tegen zijn vrouw Natasja dat ze op hem moet wachten en dat ze na twaalf jaar mag hertrouwen, maar niet met zijn wapenbroeder Alyosja. Na drie jaar vertelt Alyosja dat Dobrynia gestorven is en Natasja trouwt uiteindelijk toch met hem. Dobrynia sliep al die tijd; hij wordt wakker en vogels vertellen hem wat er is gebeurd. Hij gaat naar de bruiloft en door zijn ring in Natasja's beker te doen, komt iedereen erachter wie hij is.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen