Dermot met de liefdesvlek
Het gebeurde eens dat Dermot O'Dyna met zijn kameraden op jacht ging. Het waren Gol, Conan en Oscar. Ze hoorden alle vier tot het vrijkorps van Fianna, waarvan de leider de grote Finn MacCumhal was. De vier waren zo door de hartstocht voor de jacht bezeten, dat ze ver weg van het kamp van de Fianna door de nacht en door een onweer verrast werden. Dus gingen ze een onderkomen voor de nacht zoeken.
Na enige tijd kwamen ze in een dal dat nog geen van hen ooit gezien had en zagen daar een eenzame hut waar rook uit de schoorsteen kwam. Dermot liet al van veraf de roep van vriendschap horen om de bewoners niet aan het schrikken te maken. Toen kwam een oude man uit de hut, begroette ze waardig en heette ze welkom. De vier stapten over de drempel en in de hut werden ze ontvangen door een groot vuur waarbij hun kleren al snel droogden. De oude man woonde echter niet alleen in de hut. Een wonderschoon jong meisje woonde bij hem. Haar gelaat straalde als de maan en haar koperen haar viel tot op haar heupen. Ze was zo mooi als de helden nog nooit een vrouw gezien hadden. Bovendien waren in de hut nog een kat en een prachtige ram.
Het mooie jonge meisje hing meteen na de binnenkomst van de vier late gasten een grote pot boven het vuur. Op de tafel zette ze vier houten borden en lepels en het water liep de hongerige helden in de mond. Tenslotte stond de soep op tafel en het mooie meisje nodigde ze met een handbeweging uit om plaats te nemen. De mannen lieten zich dat geen tweemaal zeggen, gingen op de krukken om de tafel zitten en wilden beginnen te eten. Maar zie, voor ze nog de eerste hap naar hun mond gebracht hadden, stond plotseling de ram op uit zijn hoek en sprong in één keer op de tafel zonder pot en borden om te gooien. Dit leek de mannen heel wonderlijk. Ze konden ook geen hap naar hun mond brengen want de ram belette het ze.
De oude man was intussen met zijn mooie dochter naar de andere kamer gegaan om een slaapplaats voor de vier gasten klaar te maken. Geërgerd probeerden de mannen de ram van de tafel te verdrijven, maar iedere keer als ze naar hem grepen, stiet de ram zo krachtig toe dat de vier helden, de een na de ander, op de grond rolden. Tenslotte lukte het Gol de ram bij de achterpoten te pakken en met één ruk van de tafel te trekken. Maar dat zou hem slecht bekomen. De ram was nu zo woedend en deelde naar alle kanten zulke harde, rake stoten uit, dat na een paar ogenblikken de helden verdoofd op de grond lagen en de ram triomferend over ze heen stond. Toen de vier nu zo jammerlijk op de grond lagen, verscheen de oude uit de andere kamer.
"Ach," riep hij, "heeft onze ram weer eens zijn overmoed bewezen?" En hij sprak tot de kat: "Bind de ram vast zodat hij geen verder onheil aanricht."
Op de woorden van de oude, die de vier opeens reuzegroot en geweldig voorkwam, sprong de kat de ram in de nek, bracht hem naar zijn hoek en bond hem daar vast. Kermend stonden de vier helden op en wreven hun builen. Schaamte en woede vervulde ze; tegelijk waren ze echter ook verward, ze gloeiden van toorn. Toen nu ook nog het mooie meisje in de kamer kwam en verstolen glimlachte, sprak Dermot: "Oude, we willen niet hier bij jullie blijven. Nog nooit zijn we zo vernederd, en dan ook nog voor de ogen van je mooie dochter. Je huis is behekst. We zullen ondanks nacht en onweer proberen het kamp van de Fianna te bereiken."
Toen sprak de oude: "Jullie hoeven je niet te schamen want jullie hebben niet van een gewone ram verloren en de kat die jullie overtroffen heeft, is geen gewone kat. Blijf dus gerust de nacht bij ons, deze nederlaag was niet schadelijk voor jullie aanzien als dappere en grote krijgers."
"Ja, blijf," voegde het meisje eraan toe en keek Dermot met haar grote sterrenogen vragend aan. Dermot boog zijn hoofd want hij kon deze ogen moeilijk weerstaan. Maar Gol was niet zo makkelijk over te halen, hij riep: "Zo makkelijk ben je niet met ons klaar. Wie weet wat voor vernederingen ons hier nog te wachten staan. Zeg ons wie het is die ons zo smadelijk heeft doen falen."
"Als jullie zo gekrenkt zijn," antwoordde de oude, "zal ik het geheim onthullen. De ram is de wereld - de wereld met haar krachten en machten. Hij is sterker dan jullie en jullie hoeven je niet te schamen omdat jullie minder zijn dan hij. Maar de kat is het enige wezen waartegen de wereld geen stand houdt. Hij is de enige die de hele aardse wereld onder zijn macht dwingt. De kat is namelijk de dood."
"De dood?" spraken de vier ontzet.
"Vrees niet," troostte het mooie meisje. "De dood slaapt zolang jullie onder ons dak zijn. Ga weer aan tafel zitten, de soep zal jullie nu smaken."
De mannen voelden als bij toverslag alle woede wijken. Nog nooit had een vrouwelijk wezen ze zo mooi en verleidelijk geleken. Ze vergaten wat ze gezien hadden, gingen zwijgend aan tafel zitten en aten in stilte hun maal. Toen sprak de oude: "We hebben maar drie kamers, we zijn eenvoudige boeren. Achter het beschot huizen het vee en onze andere dieren. Hier in de grote kamer, bij het vuur, slaap ik, want ik ben de heer des huizes en stokoud en ik heb warmte nodig. Jullie moeten dus de derde kamer voor lief nemen, waar mijn dochter slaapt. We hebben daar een zacht strobed voor jullie klaargemaakt. Het bed van het meisje staat naast de deur. Vier helden van de Fianna zijn toch wel boven elke twijfel verheven om de eer van een onschuldig jong meisje te na te komen. Kom nu en ga slapen."
De oude trok een brandende spaander uit het vuur en lichtte ze bij naar de andere kamer. Daar wachtte hen een ruim bed van geurend gerstestro. De vier bedankten en gingen erop liggen. Maar ondanks de lange dag vielen ze niet in slaap. Ze waren immers jonge mannen en helden, en de verwachting dat het wondermooie meisje in dezelfde kamer maar een paar passen verder zou gaan liggen, hield ze wakker en bracht onrust in hun bloed.
Na enige tijd straalde in de donkere kamer plotseling een zacht licht. De mannen zagen dat het licht van het mooie meisje kwam, dat de kamer binnengekomen was. Zo groot was haar schoonheid, dat ze zelfs nog in het donker als een nachtelijk vuur over verre bergen straalde. Het meisje kleedde zich uit en ging op haar bed liggen. Gol was tenslotte de eerste wiens verlangen de overhand kreeg. Hij stond zachtjes op en sloop naar het bed van het meisje. "Laat me bij je, schone gloed. Ik wil dat je de mijne wordt. De slaap blijft me standvastig verre," sprak hij tot haar.
Het meisje wendde hem haar mooie, grote ogen toe en fluisterde: "O Gol, eenmaal ben ik al de jouwe geweest en nooit meer mag het zijn. Ik wijs je af; ga weer liggen!" Tandenknarsend sloop Gol naar zijn bed terug en strekte zich kreunend weer uit.
Oscar had gemerkt dat zijn wapenbroeder bij het meisje geen geluk had gehad. Hij dacht: "Misschien heb ik meer succes." Zachtjes sloop hij naar het bed van het meisje, maar eer hij nog een woord uitgebracht had, sprak ze al met zachte besliste stem: "Ook jou kan ik niet ontvangen, Oscar. Ook jouw liefste ben ik al geweest. Maar dat is voorbij, en het kan nooit weer zijn."
Na een poosje probeerde Conan zijn geluk. Hij dacht bijzonder slim te beginnen. Hij sprak met vleiende stem: "Schone feeëndochter, niemand luistert ons af. Je schoonheid is onweerstaanbaar. Je bent zo mooi als de ochtendwolken boven Slieve Bloom. Als je je aan mij geeft, zal ik je lof zingen tot mijn levenseinde."
"Lieve Conan," antwoordde het meisje, "jouw lof heb ik niet nodig. Ik ben wie ik ben, ook zonder jouw lof. Ik mag je niet meer, nadat ik je al eenmaal toebehoord heb. Je kunt wel weer gaan slapen." Conan vloekte zachtjes, toen wendde hij zich om en ging naar zijn kameraden terug.
Dermot had heimelijk de pech van de drie anderen bekeken. Toen nu de drie teleurgesteld in slaap gevallen waren, dacht hij: "Als ze een van ons bedoeld heeft, dan kan ik het alleen zijn," en hij ging zachtjes naar het bed van de zo fel begeerde. Het meisje was rechtop in bed gaan zitten en keek Dermot met haar grote sterrenogen stralend aan. Haar koperrode haar viel over haar mooie borsten. De aanblik benam Dermot de adem, hij kon geen woord uitbrengen. Het meisje echter spreidde haar armen uit en fluisterde; "O Dermot, mijn liefste, mijn mooiste, op jou wacht ik. Hoe graag zou ik je toebehoren, maar ook jou moet ik weigeren, want ook jou heb ik al eenmaal toebehoord, en nooit keer ik terug tot wie ik al eens bezocht heb. Je moet weten wie ik ben en hoe ik heet. Mijn naam is 'Jeugd' en ik behoor ieder mens maar eenmaal toe. Maar ik hou van je, Dermot, en het valt me zwaar als nooit tevoren om je af te wijzen. Maar niet zonder een teken van mijn gunst zul je van me scheiden. Buig je hoofd naar me neer."
Dermot gehoorzaamde met brandend hart en teder streelde de jeugd over zijn voorhoofd. "Eénmaal heb ik je voorhoofd getekend, lieve Dermot. Van nu af zullen geen meisje en vrouw je kunnen zien zonder van je te houden. Vaarwel, Dermot, en laat me alleen."
Toen loste de glans op en in het donker zocht Dermot tastend zijn weg naar zijn slaapplaats terug. Zijn hart was zwaar en hij deed die nacht geen oog dicht, hoe moe hij ook was. Voortaan konden de vrouwen en meisjes Dermot echter niet weerstaan. Als hij ze maar aankeek, vielen ze hem toe als bloemen voor de sikkel vallen. Want sinds die nacht was hij Dermot O'Dyna met de liefdesvlek.
* * *
Samenvatting
Een Keltisch sprookje over de wereld, de dood en de jeugd. Wanneer vier helden door de nacht en het onweer overvallen worden, komen ze bij een bijzonder huis, waar een oude man met zijn jonge dochter woont. De vier helden worden allemaal verliefd op het jonge mooie meisje, maar ze wijst elke toenadering af: zij is immers de Jeugd, die een ieder maar éénmaal toebehoort...
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Ierland
- Verhaalsoort: volksverhaal, sprookje
- Leeftijd: vanaf 14 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Bron
"Sprookjes over Liefde en Eros" verzameld door Ulrike Blaschek-Krwaczyk. Uitgeverij Elmar, Rijswijk, 1992. ISBN: 9061209595
Populair
Verder lezen