De zwarte koets van Horst
Er konden hagelstenen vallen zo groot als duiveneieren, het kon stortregenen alsof alle sluizen in de hemel waren opengezet, de baron van Horst, heer van Sint-Pieters-Rode, zei: "Gods weer, goed weer," en ging in alle vroegte op jacht.
Voor het klokje in de toren van zijn kasteel negen maal klepte, was hij echter alweer terug en liep door de lindendreef naar de kapel, waar een oude monnik van de abdij van Bierbeek de mis las. Hij was nog nooit in zijn leven te laat gekomen.
Eens zag hij echter uit het hoge gras, langs de helling van een heuvel, de lange lepels van een haas uitsteken. Eer hij goed besefte hoe groot het dier wel moest zijn, schoot de reusachtige haas door het gras, rakelings langs de natte snoeten van de beide jachthonden, die niet wisten wat hen overkwam. De honden renden hem achterna met flappende oren: nu eens waren ze zo dichtbij dat ze naar zijn pluim konden happen, maar dan strekte en rekte hij zijn lang hazenlijf en was weer meters voor.
Urenlang joegen de honden in een wijde kring over de heuvels achter dit wild aan, tot ze er bekaf bij neervielen en al die tijd trachtte de baron die haas onder schot te krijgen maar tevergeefs.
Daar schoot de haas opeens regelrecht op hem af, vloog hem voorbij, draaide zich om en kwam dansend op zijn achterpoten nader.
"Van goed naar kwaadDe baron had zijn dubbelloopsgeweer met hagel geladen en hij schoot snel achtereen de beide lopen leeg, maar de haas schudde alleen maar zijn oren, zodat de hagelkorrels in het rond stoven, lachte luid en schril en was verdwenen.
Is maar een hazensprong;
In de kerk kom je te laat
Jagende baron:
Al geef je 't paard de sporen,
De mis zul je niet horen," krijste de haas.
De heer van Sint-Pieters-Rode vloekte dat het knetterde, terwijl hij naar de plek snelde waar hij zijn paard had vastgebonden. Daar sprong hij in het zadel en reed spoorslags naar de slotkapel. Hij rukte er de deur open en zag dat de dienst bijna was afgelopen. De monnik had de mis gelezen, zonder op zijn komst te wachten.
Dat nam de baron niet. Hij greep zijn ruiterpistool en schoot, zonder met de ogen te knipperen, de priester voor het altaar neer. De baron was een machtig heer en niemand durfde hem ter verantwoording te roepen, maar zijn vrienden en jachtgezellen meden hem voortaan en geen koets of karos kwam meer het voorplein oprijden.
Het was altijd stil in de hoge zalen van het slot van Horst, waar de gehele nacht honderden kaarsen brandden, omdat de baron zich zo eenzaam voelde in het donker. Eindelijk na jaren, toen hij op sterven lag, kwam er een koets voorrijden. Met zes paarden bespannen, joeg ze door de lindendreef. De ophaalbrug viel met een daverende slag neer, de koetspoorten gingen vanzelf open en een zwarte koetsier mende de paarden door de lange gangen en reed de trappen op. De duivel kwam de heer van Horst uitnodigen om voor de eeuwigheid zijn gast te zijn.
Met deze heer stierven de baronnen van Horst uit. Het kasteel dat in de oorlogen gedeeltelijk werd verwoest en weer opgebouwd, wisselde voortdurend van bezitter, daar niemand het lange tijd kon uithouden in het spookslot, waar elke nacht met verschrikkelijk geweld een zwarte koets doorheen joeg, holderdebolder, over de trappen, door de gangen, door de zalen, terwijl in de oude vestingtoren onheilspellende lichten door de schietspleten schitterden.
Ten laatste werd het slot eigendom van de graven de Merode, die een kasteelboerderij bij het water lieten bouwen, het land rondom verpachtten, maar op hun kasteel Everberg bleven wonen en alleen in het najaar en in de winter op Horst kwamen jagen.
't Is weer lang geleden dat men de boswachter van de graaf de Merode bij het slot kon ontmoeten en naar de spookkoets kon vragen. "Ja, ik heb haar zelf gezien," vertelde de boswachter, "even duidelijk als ik u nu zie." In die tijd liepen de stropers brutaalweg de velden af met hun lichtbakken om het wild te vangen. Het gehele dorp at gestroopte hazen en wij vreesden dat de graaf niet veel zou schieten, wanneer hij met zijn vrienden zou komen om te jagen.
"Daarom wilde ik 's nachts in de kasteelbossen de wilddieven verrassen en gevangennemen, 't Was een koude oktobernacht en het licht van de volle maan wierp scherpe schaduwen in de lanen. Juist was ik bij mijn ronde aan het einde van de lindendreef gekomen, toen de klok van Sint-Pieters-Rode twaalf maal sloeg. Middernacht! Op datzelfde ogenblik hoorde ik een vreemd geluid achter mij en onmiddellijk keerde ik mij om. In de dreef dwaalden lichten, het ritselde in de linden alsof er sneeuw op de takken viel en een gedaante maakte zich los uit de beschutting van het bos en scheen naar mij toe te zweven. Mijn eerste gedachte was: vluchten, maar mijn plicht gaat me boven alles. Ik schouderde mijn geweer, legde aan, mikte nauwkeurig en schoot. De gedaante was weggevaagd, maar achter mij uit de oude slottoren klonk zo'n honende doordringende lach, dat ik het gevoel kreeg alsof er een ijskoude hand op mijn achterhoofd werd gelegd. Toen hoorde ik het geruis van een snelrijdende koets, die al nader en nader kwam: een zweep knalde als een pistoolschot en de paarden hinnikten en briesten. Ik ging een paar schreden achteruit, gleed uit over een gladde boomwortel en viel: met mijn achterhoofd sloeg ik tegen een boom, dat het kraakte en een vuurwerk van sterren ging voor mijn ogen op. Op dat ogenblik begon alles wild in het rond te draaien; de bomen in de dreef, de bossen daarachter, de velden aan de horizon. Ik krabbelde overeind en nauwelijks stond ik waggelend op mijn voeten of de grote, zwarte koets kwam voorbijgereden. Wit schuim trilde uit de bekken van de zes galopperende pekzwarte paarden en de ogen van de koetsier, die strak naar mij keek, waren vurige vonken. Toen moet ik het bewustzijn verloren hebben en in elkaar zijn gezakt. Mensen, die naar hun werk gingen, vonden mij daar liggen, tilden mij op en droegen mij naar huis. Ik was zo ziek dat iedereen dacht dat ik de nacht niet meer halen zou, maar ik ben toch weer overeind gekrabbeld, al heeft het ook maanden geduurd. Maar kijk eens, wat ik ervan overgehouden heb! Ik ben nog maar zeven en dertig jaar."
En bij die woorden nam de boswachter zijn muts af en wees naar zijn haar: het was zo wit als sneeuw.
* * *
Samenvatting
Een Vlaamse sage over een spookslot in Sint-Pieters-Rode. Wanneer de baron van het Kasteel van Horst te laat komt voor de mis, schiet hij de priester neer. Niemand wil meer iets van hem weten en hij sterft in eenzaamheid. Na zijn dood blijft het spoken op het kasteel: elke nacht jaagt er een zwarte spookkoets over de trappen en door de gangen en zalen.
Toelichting
Het kasteel van Horst is goed bewaard en heeft nog de traditionele slotgracht.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: België
- Verhaalsoort: sage, volksverhaal
- Leeftijd: vanaf 8 jaar
- Verteltijd: ca. 8 minuten
Thema
Populair
Verder lezen