De zeven magische mijnwerkers
Er was eens een koning en die had een dochter, en omdat koningen vroeger altijd op zoek waren naar een manier om hun dochters waardig uit te huwelijken, zette deze haar neer in de laatste verdieping van zijn slot, wat de bovenste was, en buiten kwam een tafel met drie sinaasappels en op een bord de mededeling, dat op zijn woord van eer als koning diegene met haar zou trouwen die haar met een sinaasappel op haar voorhoofd raakte.
Allen deden hun best om deze opgave te volbrengen, maar de prinses zat zo hoog dat het niemand lukte. En op een mooie dag kwam er een reus op zijn paard aanrijden en die las de mededeling. Hij stapte van zijn paard en greep een van de sinaasappels, waarmee hij terstond de prinses op haar voorhoofd trof. De koning hield woord. Ze trouwden en de reus zette haar achter zich op het paard, en men zag noch hoorde verder iets van haar.
De reus woonde op een eiland en bezat afgezien daarvan een gebied waarin hij zijn paarden hield, het eiland bereikte hij per schip. Hij reed dus tot daar met de prinses, liet zijn paard achter en ging met haar scheep naar het eiland. De koning kon niets te weten komen over zijn dochter en de prinses niets over haar vader.
Lange tijd verstreek en de prinses leed iedere dag meer. Als de reus uit werken ging bewaakte een slang haar, die was eigendom van de reus en voor haar komst de enige metgezellin die hij had gehad. De slang had de gewoonte, na twaalven bij de prinses op schoot te slapen. En toen ze zo in haar verdriet aan God om nieuws over haar vader vroeg kwam er op een dag een duif aangevlogen die tegen haar zei: "Als je iets over je vader wilt weten of uit deze verbanning bevrijd wilt worden kun je je vader de boodschap sturen, dat de enigen die je hier weg kunnen krijgen de zeven magische mijnwerkers zijn."
Daar ze kon schrijven maakte ze ter plaatse een brief klaar en diezelfde duif vloog weg en wierp hem boven het slot af. Daar vonden de volgende dag de dienaressen bij het vegen het papier, en omdat de koning hun had verzekerd dat hij aan diegene die hem nieuws over zijn dochter zou brengen zou geven wat hij maar vroeg, renden ze met de boodschap naar de koning. De koning las de brief en kwam tot de overtuiging dat de zeven magische mijnwerkers de enigen waren die de prinses uit deze afgrond konden halen. Vervolgens riep de koning de drijver van zijn lastdieren. "Morgen in alle vroegte belaad je de lastdieren met levensmiddelen en trek je de hele wereld door tot je de zeven magische mijnwerkers vindt, die kinderen van een en dezelfde moeder moeten zijn."
De muildierdrijver deed wat hem gezegd was. Hij begon de wereld af te reizen. Toen hij een paar dagen onderweg was zag hij op een dag bij zonsondergang een hut en zei: "Laten we in die hut maar eens gaan vragen. Als het daar ook niet is kunnen we er toch overnachten, want het is al laat."
Ze kwamen er aan. Een oude vrouw kwam naar buiten. "Goedenavond, goede vrouw." Het oudje groette hen op dezelfde manier. "Kunt u ons onderdak geven?" - "Zeker heer!"
Zij gaf hun heet water en begon eten en drinken op te dienen. De muildierdrijver vroeg zich af hoe een mens alleen in deze eenzaamheid kon leven. "Deze vrouw leeft vast niet alleen." Meteen na de thee begon hij met haar een gesprek over de opdracht waarmee hij onderweg was. "Mijn koning heeft me uitgestuurd om de zeven magische mijnwerkers op te sporen die van een moeder moeten afstammen." - "Toevallig," zei het oudje tegen hem, "heb ik zeven zoons en dat zijn mijnwerkers en ze komen zo thuis."
Nauwelijks had ze dat gezegd of een voor een kwamen de zoons van de vrouw aan, en als laatste kwamen de jongste en de oudste. De kleine babbelde met zijn oudste broer: "Man, kijk eens, morgen gaan we op reis." - "Waarheen dan?" zei de ander tegen hem. "Onze koning laat ons halen, en thuis zit al iemand op ons te wachten." De oudste broer was verbaasd toen hij dat hoorde. "Hoe komt het dat hij zoveel weet? Maar dat zal tenslotte wel zijn bijzondere begaafdheid zijn." Want geen van de zeven begreep de wonderbaarlijke krachten waarover ieder van hen beschikte.
Ze kwamen allen thuis aan en troffen daar de drijver. Hij begon meteen te vertellen waarvoor hij op reis was en zei dat de koning hen zeer goed zou belonen als ze kwamen en volbrachten wat hij gedaan wilde hebben.
De volgende morgen gingen ze vroeg op pad, want ze hadden verscheidene dagen nodig om het slot te bereiken. Ze kwamen in het slot aan en de koning ontving hen zeer welwillend. Na het middageten legde hij uit waarvoor hij hen nodig had. De kleine was al van alles op de hoogte en was al eerder naar zijn broers gekomen om hun te vertellen dat het om een prinses ging die op een eiland verbleef. Toen wilde de koning weten welke wonderbaarlijke krachten ieder van hen had.
Toen zei de oudste: "Ik ben een meester in het handwerk. Als het me invalt bouw ik een schip in de lucht." - "Goed, dat is iets wat ik nodig heb. En u?" vroeg hij aan de volgende. "Ik kan alles goed in elkaar zetten heer. En als u een bewijs wilt, sla dan een ei in stukken en ik maak het weer heel." De koning, die het zekere voor het onzekere wilde nemen brak een ei en ging zover, dat hij het helemaal in elkaar drukte en op een bord goot. De mijnwerker ging er geduldig naar toe en begon het in elkaar te zetten, tot het net zo was als tevoren. "Dat is goed," zei de koning. "En u?" - "Ik wek doden tot leven." - "Ook dat kan men gebruiken," zei de koning. "En u?" vroeg hij de broer die hierna kwam. "Ik raak met mijn kogel alles waar ik mijn oog op richt." - "Ook dat is goed." De broer die nu aan de beurt was zei: "Ik ben geweldig sterk, want wat ik oppak kan niet op de grond blijven." - "En wat voert u uit?" vroeg hij aan de broer die vóór de kleinste stond. "Ik ben een uitstekende dief. Niemand merkt me op." - "Ook dat is noodzakelijk." Toen vroeg hij aan de kleinste: "En wat kunt u?" - "Ik ben steeds op de hoogte van alles wat er gaat gebeuren." - "Dat is het allerbelangrijkste."
De volgende dag gingen ze aan het werk. In korte tijd had de eerste een luchtschip klaar. En ze gingen op reis. Ze landden op zee in de buurt van het eiland, terwijl de slang nog wakker was. De kleinste broer zei tegen de anderen: "Laten we even wachten." Even daarna zei hij: "Nu is het tijd."
De geweldig sterke en de dief gingen er op af. De dief sloop naar binnen en stal de slang, en de geweldig sterke greep de prinses met zijn ene hand, en met de andere pakte hij nog een sinaasappelboom vol vruchten beet die daar buiten aan de rand van het erf stond, want hij wilde de reus laten zien dat ze er geweest waren. Ze kwamen bij het schip, joegen even door het water en stegen op. De slang had nog geen vijf minuten nodig om wakker te worden en floot zo, dat de reus onmiddellijk naar huis snelde en de prinses daar niet aantrof. De reus greep een geweer en rende naar zijn schip, hij zag hen meteen en toen begon het vuurgevecht. De goede schutter mikte zo precies vanuit de lucht naar de reus gat hij stond te dansen van de pijn, maar dood kreeg hij hem niet, en tenslotte raakte de reus de prinses in het voorhoofd, waardoor hij haar op slag doodde. Maar de in-elkaar-zetter, maakte haar weer heel en de dodenopwekker gaf haar het leven terug. "Nu zijn we al in veiligheid!" Toen zei de kleine: "Man, we verknoeien onze tijd. Mik op de hak van zijn schoen, want daarin zit zijn levenskracht." Dat deed de schutter. Meteen was de reus dood. En ze vlogen voorspoedig verder.
De koning stond op hen te wachten, buiten zichzelf van bezorgdheid voor zijn dochter tot ze in zicht kwamen. Ze kwamen voor het slot aan, klommen uit het schip en de koning omhelsde zijn dochter. De koning wist niet welke onderscheiding hij de mijnwerkers moest geven, nu ze hem zo uit de moeilijkheden hadden gehaald. Na het feestmaal dat hun wachtte en dat niet een, niet twee, maar vele dagen duurde wilden de mijnwerkers terug naar huis. Toen vroeg de koning hoeveel ze van hem wilden hebben. De oudste zei tegen hem - want hij besliste voor de anderen - dat het helemaal niets kostte.
"Wat nu?" zei de koning. Ik heb jullie laten halen om me te helpen toen ik in nood zat, noem nu ook je prijs."
"Dat kan ik niet."
"Man, dan zal ik jullie de lastdieren meegeven beladen met geld, en jullie laten terug brengen naar waar men jullie heeft gehaald."
De volgende dag liet hij de karavaan uitrusten en met tien vrachten geld beladen. En ze gingen op weg tot ze bij de hut kwamen waarin ze met hun moeder woonden.
Natuurlijk werkten ze nu niet meer in de mijn. Ze vestigden zich in een dorp en leefden daar gelukkig met hun moeder, en als ze nu nog niet zijn gestorven hebben ze nog altijd plezier in hun leven.
* * *
Samenvatting
Een volkssprookje uit Chili. Een koning belooft diegene die zijn dochter op het hoofd kan raken met een sinaasappel mag trouwen met zijn dochter. Niemand lukt dit tot een reus het probeert en haar in één keer op het voorhoofd raakt. De reus neemt de dochter mee naar huis en houdt haar gevangen. Alleen zeven magische mijnwerkers kunnen haar redden...
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Chili
- Verhaalsoort: volkssprookje, sprookje
- Leeftijd: vanaf 12 jaar
- Verteltijd: ca. 12 minuten
Thema
Populair
Verder lezen