zondag 22 december 2024

Volksverhalen Almanak


De zeven infanten van Lara


Ruy Velasquez huwde de schone edelvrouwe Lambra. Het huwelijk werd in Burgos gesloten en het huwelijksfeest in Salas gevierd. Het was een feest zoals men nog nooit had meegemaakt, het duurde volle zeven weken.
Uit alle windrichtingen kwamen de gasten en de stad Salas puilde uit van de mensen. Onder de gasten bevond zich ook Ruy's zuster, vrouwe Sancha van Lara, met haar zeven zonen, de zeven infanten van Lara.
Haar gemaal, Gonzalo Bustos, was niet aanwezig; niet omdat hij niet was uitgenodigd of niet wenste te komen, maar omdat hij al enige jaren door de machtige Morenkoning Almanzor in Cordoba gevangen werd gehouden.
Zonder de bescherming van haar echtgenoot, vreesde vrouwe Sancha voor haar zonen. Zij waren haar enige troost, haar rijkdom en haar grote trots. Toen ze dan ook in de stad vol vrolijke gasten aankwam, zei ze tot haar zonen:
"Ik wens, mijn zonen, dat jullie je vermaakt, alleen vraag ik je, wees verstandig. Stort je niet hals over kop in het feestgewoel. Breng eerst paarden en wapens naar de herberg die ons is toegewezen. Blijf daar voorlopig en ga nergens heen. Neem jullie in acht, vooral jij, Gonzalez! Jij bent de jongste en je weet hoe bezorgd ik me over je maak."
De zonen gehoorzaamden en reden naar de herberg. De tafels stonden gedekt en het eten was klaar om opgediend te worden. Na de maaltijd speelden ze schaak.
Alleen de jongste, Gonzalo Gonzalez, vond geen genoegen in het schaakspel. Hij liet zijn paard zadelen en reed de stad in. Overal was wel wat te zien, overal wel wat te doen. Zo kwam de jongeling op het stadsplein waar zijn oom, de bruidegom Ruy Velasquez, zijn krachten beproefde. Hij wierp de speer zo bekwaam, dat deze hoog over de toren heen uit het gezicht verdween.
Toen de jonge Gonzalez dat zag, pakte ook hij zijn speer en wierp hem met al zijn kracht, maar de speer kwam niet hoog en niet ver.
Dat zag de vrouw van zijn oom, de jonge schone vrouwe Lambra. Luid zei ze tot de vrouwen en meisjes rond haar:
"Als er hier iemand is die u bevalt, kies hem dan, als u wilt. Ik voor mij zou mijn Ruy Velasquez niet voor vijf van zulke, zoals die daar, willen ruilen." En ze wees lachend op Gonzalez.
Vrouwe Sancha, de moeder van de jongeling, had dit alles gezien en gehoord. Het bespotten van haar lieveling beviel haar geenszins. Ze riep toornig:
"Zwijg, vrouwe Lambra, zwijg zeg ik u! Ik heb geen vijf, maar zeven van zulke zonen als deze. En ieder van hen is meer waard dan wie ook. Neemt u in acht als zij mochten vernemen wat u hier zegt! U zult dan bemerken dat het uw man niet goed zal bekomen!"
"Zwijgt u liever," viel vrouwe Lambra haar in de rede, "en praal niet met uw zeven zonen - ook een zwijn kan zeven biggen krijgen."
Dat hoorde Gonzalo.
"Wat denk jij wel, tante Lambra. Jij helleveeg, wat ben jij er voor een! Zwijg of ik snijd de zoom van je kleed, zoals men het slechte vrouwen doet."
Vrouwe Lambra gaf geen antwoord. Ze was verschrikkelijk, neen, dodelijk beledigd. Ze riep haar man, vertelde hem alles en voegde eraan toe:
"Als je deze belediging niet wreekt, zweer ik je: ik geef het christelijke geloof op en zoek gerechtigheid bij de god der Moren."
"Ik zal die belediging wreken, mijn dierbare. Verschrikkelijk zal mijn wraak zijn," zei Ruy, wit van woede. "Ik zal mij zo wreken op al mijn neven, dat men er tot in lengte van dagen over zal spreken."
En hij liet het niet bij woorden.
Hij deed echter of er niets aan de hand was en liet niets van zijn voornemen blijken. Toen de feestelijkheden voorbij waren, nodigde hij zijn neven zelfs tot een bezoek uit, en haalde hen over met hem aan een veldtocht tegen de Moren deel te nemen. De veldtocht was echter maar een list. In werkelijkheid maakte hij een afspraak met de Moren om zijn neven in een hinderlaag te lokken.
De infanten van Lara vertrouwden hun oom en togen met hun schare ten strijde. Maar toen ze door het Arabianadal reden kregen ze de schrik van hun leven. Plotseling zagen ze aan alle kanten ruiters opduiken, ze hoorden luid geschreeuw en herkenden de Moorse vlag met de halve maan.
"Wat betekent dat?" vroegen ze verbluft.
"Dood aan de infanten! Dood aan de infanten van Lara!" klonk het donderend, als hadden de Moren hun vraag gehoord. "Wij wreken Ruy Velasquez! Dood aan de infanten!" riepen de Moren aan alle kanten.
En reeds sloot de kring zich nauwer rond hen.
Toen verhief de pleegvader van de infanten, de oude Nuno Salido, die hen had grootgebracht, zijn stem:
"Mijn lieve zonen, ach waarom moest ik zo lang in leven blijven!
Waarom moest ik deze dag beleven! Alleen om getuige van jullie ondergang te zijn? Moet ik het aanzien hoe jullie vermoord worden, opdat mij het hart zal breken? Wij komen hier niet levend uit. Onze dood is zeker. De verrader Ruy Velasquez heeft zijn val goed gesteld. Maar wij zullen ons leven duur verkopen. Laten wij tonen niet bang te zijn voor de dood. Wij zullen als helden vallen!"
Nuno Salido omhelsde hen alle zeven. Daar vielen de tienduizend Moren de tweehonderd man tellende schare aan. "Heilige Jakob, sta ons bij!" riepen ze de hemel aan. En toen stortten ze zich in de strijd. Tegenover elk van hen stonden vijftig Moren.
De Moren sneuvelden bij tientallen, de aarde was met hun lijken bezaaid, maar ook met de lijken van de schare van de infanten. Ook Nino Salido was gevallen en nu streden alleen de zeven infanten nog, alleen tegen de overmachtige vijand. Ook zij vielen, de een na de ander en de Moren sloegen de doden het hoofd af. De verrader Ruy Velasquez kon zich verheugen over een zeer geslaagde wraakneming.
Enige dagen na die verschrikkelijke slachting zat de vader der infanten, Gonzalo Bustos, bij koning Almanzor aan tafel. De koning had zijn gevangene uitgenodigd omdat zijn zuster een zoon van Bustos had. De zoon van Bustos en de Morenprinses wist natuurlijk niet wie zijn vader was. De jongen heette Mudarra.
En toen Gonzalo Bustos met een treurig gezicht bij Almanzor aan tafel zat, werd er een reusachtige schaal voor hem neergezet.
"Licht het deksel op," beval koning Almanzor hem.
Gonzalo lichtte het deksel op, en zie, in de schaal lagen de zeven afgeslagen hoofden van zijn zoons, de infanten van Lara. Verlamd van ontzetting liet Gonzalo Bustos het deksel vallen en brak daarna in zo'n hartverscheurend schreien uit dat zelfs koning Almanzor medelijden met hem kreeg.
Toen nam Gonzalo Bustos het hoofd van zijn oudste zoon in de hand en sprak het toe alsof de zoon nog in leven was. Dat deed hij ook met de hoofden van zijn andere zonen, die hij sinds hun kinderjaren niet meer had gezien.
Ontroerd door dit tafereel schonk koning Almanzor zijn gevangene nog diezelfde dag de vrijheid. Gonzalo keerde als een uitgebluste oude man voor wie het leven geen waarde meer had, naar Spanje terug.
Intussen groeide Mudarra op en hoe ouder hij werd, hoe meer hem de vraag, wie toch zijn vader was, kwelde. Hij dwaalde door het grote paleis en vond geen rust. Toen zijn moeder zijn onrust niet langer kon aanzien, zei ze hem: "Gonzalo Bustos is je vader."
"Dan ben ik de zoon van een goed vader en ik weet ook wat ik hem en mijzelf verschuldigd ben."
Meer zei Mudarra niet. Hij begaf zich naar Spanje om de moord op zijn broers, de zeven infanten van Lara, te wreken.
Hij reed hierheen en daarheen om Ruy Velasquez te vinden, tot hij hem eindelijk op een jachtrit alleen trof. De verrader lag te rusten in de schaduw van een eik.
"Gegroet heer," sprak Mudarra hem aan.
"Weest ook u gegroet, ridder," antwoordde de verrader.
"Mag ik naar uw naam en geslacht vragen, edele heer?"
"Mijn naam is Ruy Velasquez, mijn zuster is vrouwe Sancha en Gonzalo Bustos is mijn zwager."
"Ik ben Mudarra Gonzalez, mijn vader is Gonzalo Bustos. Ik had nog zeven broers, de zeven infanten van Lara. Die zijn door u omgebracht, verrader! En nu helpe mij God u ter plaatse te doden!"
Met deze woorden sloeg Mudarra hem het hoofd af.
Gonzalo Bustos zat voor zijn huis in Salas en klaagde bitter: "Ach, wat is er van mij geworden! Ik ben een boom zonder vruchten. Niet eens een boom, een afgezaagde boomstomp ben ik die eenzaam in het veld staat! Mijn dierbare zonen, waarom hebben jullie mij verlaten? Waarom heeft de verraderlijke Ruy Velasquez jullie de dood ingejaagd? Zo vind ik jullie terug, zo verlies ik jullie weer. En jullie bloed droogt nooit op."
Zo zat hij te klagen en staarde daarbij over de wijde vlakte.
Plotseling zag hij aan de horizon een ruiter verschijnen. Het was een Moor, jong, kloek van gestalte en op een edel paard gezeten. Hij kwam nader en nader tot hij voor de ongelukkige Gonzalo Bustos stilhield. Hij boog en sprak:
"U bent het, die ik zoek. Ik ben blij u gevonden te hebben."
De ruiter droeg op zijn lans een wimpel met een groen kruis op een blauw veld. Aan de schouderriem van het paard hing een mensenhoofd waar nog bloed uit druppelde.
"Alles wijst erop dat u Gonzalo Bustos bent," ging de Moor verder.
"Die ben ik. Wat wenst u, vreemdeling?"
"Indien u Gonzalo Bustos bent, zo neem dan van mij dit afgeslagen hoofd aan. Het behoorde een verrader genaamd Ruy Velasquez."
"Hé," verbaasde Gonzalo zich, die de trekken van zijn zwager herkende. "Wie bent u, spreek toch, wie bent u?"
"Geen ander dan de wreker van mijn broers. Ik ben Mudarra, uw zoon."
Daarop riep Gonzalo Bustos met machtige stem:
"Kom hier, mijn zoon. Laat mij je omhelzen, jij, naar wie ik al zo lang verlangd heb! Deze dag heeft veel van het onrecht mij aangedaan weer goedgemaakt."
*   *   *
Samenvatting
Een sage uit Spanje.
Trefwoorden
Basisinformatie
Populair
Verder lezen