De wonderbaarlijke zwangerschap
Er was eens een koning die een plechtige gelofte aflegde, omdat zijn vrouw en hij kinderloos waren gebleven. Hij beloofde alle passerende vreemdelingen gratis onderdak te verlenen tot de hemel zijn gebeden zou hebben verhoord. Toen zijn vrijgevigheid echter geen enkel resultaat had, verloor hij zijn geduld en riep kwaad: "Wat ben ik eigenlijk een sufferd om mijn vermogen te verspillen aan rondzwervende nietsnutten. Dat moet verdorie maar eens afgelopen zijn!"
Zodra er zich in het vervolg een vreemdeling in de buurt vertoonde, verstopte hij zich op het balkon, bekogelde de bezoeker met stenen en joeg hem weg als een straathond. Op een dag verscheen er echter een jongeman voor het paleis die zich niet zo gemakkelijk liet afschrikken.
"Loop naar de duivel, ellendige leegloper," schreeuwde de koning, "anders zal ik je eens laten rennen!"
"Kalm aan, kalm aan, majesteit. Mag ik vragen waarom u me zo vijandig bejegent?"
De koning kreeg zowaar plezier in de vrijmoedige jongen. Hij ging op het gesprek in en klaagde hem zijn nood.
"Als dat alles is," antwoordde de ander, "daar weet ik wel een middeltje voor."
"Laat horen. Je zult er geen spijt van krijgen."
"Majesteit, laat u het hart van een zeedraak brengen. Dit moet worden gebraden door een jonge maagd, die echter wel al verloofd moet zijn. Zodra ze de braadlucht ruikt, zal haar buik opzwellen alsof ze negen maanden zwanger is. Laat vervolgens de koningin van het hart eten, dan zal ook zij op slag zwanger worden."
De koning liet direct de beste vissers van de hele stad bijeenroepen. "Ga aan het werk," beval hij, "en heb het lef niet om met lege handen terug te komen."
De schepen waren al vele nachten onderweg, toen ze eindelijk een reusachtige zeedraak in hun netten vingen. De vissers sneden het hart uit het dier en brachten het naar het paleis.
Daar werd het drakenhart overgedragen aan een kamenier die kort daarna zou gaan trouwen. Ze rakelde het vuur op en stak het vlees aan het spit. Nauwelijks was de braadlucht in haar neus gestegen, of haar borsten en haar buik zwollen op alsof ze elk moment kon gaan bevallen. Dat was echter nog niet alles. Plotseling begonnen zelfs de levenloze voorwerpen in het paleis te bevallen. Zo bracht de stoel een stoeltje, de tafel een tafeltje, de mand een mandje en de emmer een snoezig klein emmertje ter wereld.
Zoals de jongeman al had voorspeld, werd ook de koningin zwanger na het eten van het gebraden drakenhart. Vier dagen later schonken de beide vrouwen ieder het leven aan een welgeschapen jongetje. Deze leken zo sterk op elkaar, dat men hen bijna niet uit elkaar kon houden. Ze groeiden samen op en werden al snel onafscheidelijke vrienden.
Dit wekte de afgunst op van de koningin en ze besloot de zoon van de dienares, die ze als een concurrent beschouwde, uit de weg te ruimen.
Op een winteravond zaten prins Fonzo en zijn vriend Candeloro een spelletje te doen. Toen het hout voor het vuur opraakte, stond Fonzo op om een nieuwe voorraad te halen. Op hetzelfde moment kwam de koningin de kamer binnen. Ze zag dat Candeloro alleen was, greep de gloeiend hete kolenschop en probeerde deze midden in het gezicht van de jongen te slingeren. Candeloro kon door een snelle hoofdbeweging nog net het ergste voorkomen, maar de schop schampte wel over zijn linkeroog en liet daar een diepe schram achter. Toen de prins terugkwam, streek zijn vriend zijn haar over zijn voorhoofd en verliet met een smoesje het vertrek.
De volgende dag maakte hij bekend dat hij de wijde wereld in wilde trekken. De prins, die niet wist wat er was voorgevallen - hoewel hij wel enig vermoeden koesterde - stelde geen verdere vragen. Toen Candeloro zijn harnas al had aangetrokken en juist zijn paard bij de teugel voerde, vroeg Fonzo hem: "Als je dan per se wilt gaan, geef me dan tenminste een aandenken."
Candeloro trok zijn dolk en wierp deze met de punt in de aarde. Direct ontsprong op die plek een bron uit de grond.
"Dit water zal je aan mij herinneren," sprak hij. "Is het schoon en helder, dan weet je dat het goed met me gaat, maar ziet het er donker en troebel uit, dan ben ik in gevaar."
De twee vrienden omhelsden elkaar en namen afscheid. Candeloro trok de wijde wereld in en beleefde vele avonturen, te veel om hier allemaal te vertellen.
Uiteindelijk bereikte hij een stad waar juist een feestelijk toernooi werd gehouden. De winnaar zou als beloning de hand van de prinses krijgen. Candeloro sloot zich aan bij de deelnemers en slaagde erin alle adellijke ridders uit het zadel te steken. Hij kreeg de prinses tot vrouw en gaf zich een tijdlang over aan de geneugten van het hofleven.
Op een dag vertelde hij zijn schoonvader dat hij op jacht wilde gaan.
"In 's hemelsnaam niet!" riep de koning. "Weet je dan niet dat er een verschrikkelijk monster bij ons in de bossen huist dat mensen gevangen neemt om hen daarna levend op te vreten? Je zet je leven op het spel!"
Candeloro liet zich echter niet afschrikken.
Hij was al diep in het woud doorgedrongen, toen er een hevige sneeuwstorm opstak. Hij zocht zijn toevlucht in een hol en ontstak een vuur om zijn drijfnatte kleren te drogen. Op dat moment verscheen er een hinde bij de ingang van het hol.
"Alstublieft, laat me binnen. Ik sterf van de kou."
"Kom er maar in."
"Wilt u dan misschien uw paard en uw hond vastleggen? Ik ben bang dat ze me vertrappen of me bijten."
Haar verzoek werd ingewilligd en daarop vervolgde de hinde: "Neem me niet kwalijk, maar ik ben ook bang voor uw zwaard. Wilt u me een plezier doen en het afleggen?"
Candeloro, die het gezelschap van het dier wel op prijs stelde, voldeed ook aan dit verzoek. Hij verstopte zijn zwaard in een hoek van het hol, zoals de inwoners van Venetië hun wapens in hun huizen verstoppen voor de wacht van de gemeenteraad. Hij was echter nog maar nauwelijks ongewapend, of de hinde was verdwenen en had plaatsgemaakt voor een afzichtelijk monster. Het gedrocht vloog hem aan, bond hem vast met een touw, smeet hem in een diepe kuil en sloot de opening af met een zwaar rotsblok.
Thuis op de binnenplaats van het paleis werd het water van de bron troebel. Fonzo liet alles uit zijn handen vallen, haalde zijn paard, zijn wapenrusting en zijn beste jachthond en volgde het spoor van zijn vriend. Toen hij in de bewuste stad aankwam, werden juist de doodsklokken geluid voor de verdwenen schoonzoon van de koning. Vanwege de grote uiterlijke gelijkenis zagen de mensen op straat Fonzo aan voor de vermiste Candeloro en voerden hem in triomf naar het paleis. De prinses was dolgelukkig. Ze rende naar hem toe, gleed uit op de paleistrap en het scheelde niet veel, of ze had haar sierlijke voetje gebroken. Uit haar nieuwsgierige vragen kon Fonzo al snel afleiden wat er inmiddels allemaal was gebeurd.
Die nacht veinsde hij tegenover zijn jonge vrouw een koortsaanval als gevolg van zijn jachtavonturen. Bovendien legde hij zijn zwaard zodanig in het midden van het bed, dat het beddengoed een klein beetje werd opgetild. Ook hiervoor gebruikte hij zijn gezondheidstoestand als excuus. Toen zijn vermeende schoonzoon de volgende ochtend aankondigde dat hij opnieuw op jacht wilde gaan, raakte de koning buiten zichzelf van woede. Hij raasde en tierde en zijn dochter brak in tranen uit. Fonzo liet zich echter niet van zijn plan afbrengen.
Hij reed het woud binnen en bereikte ten slotte het hol, waar hij Candeloro's paard en hond vastgebonden aantrof.
Dat wekte Fonzo's argwaan. Toen kort daarop de sprekende hinde verscheen en hem verzocht zijn zwaard af te leggen, trok hij het dan ook resoluut uit de schede en sloeg het dier de kop af. Vervolgens doorzocht hij het achterste gedeelte van de grot en tot zijn grote vreugde kon hij Candeloro uit de donkere kuil bevrijden.
De beide vrienden keerden terug naar het paleis. Ze leken zo sprekend op elkaar, dat zelfs de prinses niet kon zeggen wie werkelijk haar echtgenoot was. Candeloro's litteken was het enige herkenningspunt.
Er werd een groot feest gevierd en Fonzo werd met dankbetuigingen en geschenken overladen. Hij bleef nog een poosje aan het hof van zijn vriend voordat hij weer naar huis terugkeerde. Candeloro liet zijn moeder overkomen en ze leefden gelukkig met elkaar. De lust tot jagen was hem echter totaal vergaan, want hij kende nu maar al te goed de betekenis van het spreekwoord: Wie zijn billen brandt, moet op de blaren zitten.
* * *
Samenvatting
Een Italiaans wondersprookje over twee trouwe vrienden. Een dienstmeid en een koningin baren allebei een zoon vanwege een drakenhart. De twee worden goede vrienden, maar de koningin is jaloers. Ze probeert de zoon van de dienstmeid te vermoorden, waarop deze vertrekt en de wereld intrekt. Wanneer hij in nood verkeert snelt zijn vriend, de koningszoon, hem achterna...
Toelichting
Vergelijk met het sprookje van Grimm De twee broers.
Dit is ook een sprookje uit de Pentamerone: zie: Het betoverde hert.
Trefwoorden
Basisinformatie
- Herkomst: Italië
- Verhaalsoort: volksverhaal, sprookje
- Leeftijd: vanaf 10 jaar
- Verteltijd: ca. 10 minuten
Thema
Populair
Verder lezen