zaterdag 21 december 2024

Volksverhalen Almanak


De winddemon


Er was eens een padisjah die drie zonen had en drie dochters. Zijn zonen heetten van de oudste tot de jongste: Abdoel, Kemal en Osmin. Op een dag werd de oude vorst ernstig ziek, en ofschoon de beste geneesheren van het land zich over zijn ziekbed bogen, werd zijn toestand steeds slechter. Toen hij bemerkte dat hij ging sterven, ontbood hij zijn drie zonen en sprak tot hen: "Ik voel dat de dood nadert en ik weet dat niemand, hoe machtig ook, aan zijn wurgende greep kan ontkomen. Ik ben niet bang om te sterven, omdat ik weet dat ik goed en rechtvaardig heb geregeerd, maar wat mij wel verontrust, is de onzekerheid over de troonopvolging. Abdoel is zo opvliegend en onbezonnen, Kemal zo verkwistend en lichtzinnig en Osmin nog zo jong en onervaren. Het is moeilijk voor mij een opvolger aan te wijzen en daarom heb ik besloten dat degene die een nacht lang bij mijn graf zal waken de toekomstige heerser zal zijn. Wat mijn dochters betreft, zij mogen trouwen met degene die het eerst om hun hand zal vragen."
Na deze woorden sloot de vorst zijn ogen en sliep voorgoed in. Nadat de padisjah met pracht en praal begraven was, ging Abdoel naar het graf, knielde op een tapijt neer en begon te bidden. De nacht was bijzonder koud en er kwam een dichte mist opzetten. "Dat houd ik niet langer uit," dacht de oudste zoon. Hij deed zijn sandalen weer aan en liep regelrecht naar het paleis. De volgende dag was Kemal aan de beurt, maar ook hij kon de koude niet langer verdragen dan een paar uur.
De derde nacht nam Osmin zijn zwaard op, stak het in zijn gordel en begaf zich naar het graf van zijn vader. Tegen middernacht hoorde hij een lawaai, zó verschrikkelijk dat de aarde ervan dreunde. De jongeman raapte al zijn moed bijeen en liep naar de plaats waar het geluid vandaan kwam. Daar stond een geweldige draak die onheilspellend met zijn staart zwiepte en vlammen uit zijn neusgaten spoot. De prins trok meteen zijn zwaard en begon zó op het monster in te hakken dat het met een zware plof dood op de grond viel. Osmin probeerde de oren en de neus van het dier af te snijden, maar door de duisternis had hij er veel moeite mee. Plotseling zag hij in de verte een licht schijnen. Hij liep er op af, en zag toen een groep van veertig mannen die om een vuurtje krijgsraad hielden, vlak voor een hoge kasteelmuur.
"Mag ik soms weten waar jullie het over hebben?" informeerde Osmin.
"Wij willen het kasteel van de kalief binnendringen om er een schat te roven," zei één van de mannen, "maar wij weten niet goed hoe wij er in moeten komen."
"Als dat alles is, wil ik jullie wel helpen, wanneer jullie maar zorgen voor wat licht en een hamer," zei de prins.
De rovers zorgden voor licht en een hamer en Osmin haalde uit één van zijn zakken een aantal grote spijkers tevoorschijn die hij van onder naar boven in de muur sloeg. Langs deze spijkers klom hij naar boven, en toen hij daar was, riep hij: "Volg mij, maar één voor één!" En omdat dit misschien nog niet duidelijk genoeg was, voegde hij er aan toe: "Wanneer er één helemaal boven is, mag een andere pas gaan klimmen!"
Daar boven wachtte Osmin elke rover op en sneed meteen diens hoofd af. Het ontzielde lichaam wierp hij in de kasteeltuin. De veertig mannen ondergingen allen hetzelfde lot. Toen alle rovers waren gedood, sprong Osmin over een klein muurtje dat de kasteeltuin omgaf en zag hij in de verte een schitterend gebouw met torens en transen en met hoge zuilen die naar de toegangspoort leidden. Hij liep naar de trap die naar de ingang voerde en zag een slang die zich om een zuil kronkelde. Zonder zich te bedenken, hakte hij het dier in tweeën met zo'n kracht dat zijn zwaard in de zuil bleef steken.
"Die zal ik er dadelijk wel uit krijgen," dacht de jongeman en hij ging het kasteel binnen en kwam in een kamer waar een lieftallig meisje lag te slapen. Behoedzaam sloot hij de deur weer, liep een trap op en kwam in een kamer waar een jongedame sluimerde die zo mogelijk nog knapper was dan de eerste. Ook hier sloot hij de deur en liep nu de laatste trap op die veel hoger was dan de eerste. Hier kon hij geen enkele deur vinden, maar door een luikje in de muur zag hij een kamer, waarvan de wanden met dikke stalen platen waren bedekt. Ook in deze kamer lag een jonge vrouw te slapen. Zij was zó verbijsterend mooi, dat Osmin zijn ogen niet van haar kon afhouden en een tijd naar haar bleef kijken. "Merkwaardig," dacht hij, "een groot paleis met drie jonge vrouwen als enige bewoonsters! Misschien was die slang er alleen om hen te bewaken. Maar goed, ik heb hier verder niets te zoeken." Hij liep de trappen af, sloot de toegangspoort en wandelde op zijn gemak door de tuin tot hij bij het lage muurtje kwam, waar hij overheen sprong. Langs de spijkerladder daalde hij van de hoge muur af, terwijl hij niet vergat de spijkers er weer één voor één uit te trekken en bij zich te steken. Toen hij langs de dode draak kwam, was het al licht geworden, zodat hij nu gemakkelijk de oren en de neus van het monster kon afsnijden. Hij stopte deze in zijn rugzak en liep in de beste stemming terug naar het paleis.
Toen hij daar aankwam, wachtte hem een verrassing. Zijn oudste broeder bleek zich de troon te hebben toegeëigend.
"Onrechtvaardigheid wordt in dit leven zelden beloond," dacht Osmin, en verder trok hij zich er weinig van aan.
Een paar dagen later diende zich bij het paleis een leeuw aan die de nieuwe vorst zijn opwachting wilde maken.
"Hm! Wel vreemd bezoek," meende Abdoel, "maar laat hem maar binnenkomen, wanneer hij zijn poten goed veegt."
De leeuw kwam binnen, boog zijn kop en sprak: "Doorluchtige vorst, ik kom u mijn deelneming betuigen over het verlies van uw zeer geachte vader."
"Dank je, dank je! Heb je nog meer op het hart?"
"Jawel, mijn heer en meester, ik zou gaarne met uw oudste zuster trouwen. Ik meen dat uw vader heeft bepaald dat degene die het eerst haar hand vraagt haar ook mag trouwen."
"Onzin!" zei de padisjah kwaad. "Ik maak hier nu de dienst uit, en bovendien zo'n wild beest in de familie lijkt mij ook niet alles. Pak je vier poten bij elkaar en verdwijn!"
Toevallig had Osmin het gesprek gehoord. Hij kwam binnen en zei: "Denk er goed aan Abdoel, dat wij beloofd hebben de wil van onze vader op te volgen." Abdoel wilde er eerst niets van horen, maar zijn jongste broer praatte net zo lang tot hij eindelijk zijn toestemming gaf. De leeuw mocht met de oudste dochter trouwen en hij vertrok met haar, na beleefd afscheid te hebben genomen.
De volgende dag verscheen er een tijger die met de tweede dochter wilde trouwen. Ook nu maakte Abdoel allerlei bezwaren, maar Osmin wist hem zó te overreden dat hij tenslotte zwichtte en de tijger zijn toestemming gaf.
Weer een dag later streek er een grote vogel in de paleistuin neer. Hij stapte parmantig naar de poort toe, klapwiekte een paar maal met zijn vleugels en werd binnengelaten. Hij eiste de jongste dochter op. "Nu nog mooier!" brulde de padisjah. "Een vogel in onze familie, waar moet dit in Allah's naam naar toe?" Weer wist Osmin hem tenslotte te overtuigen en de vogel vloog weg met de jongste dochter op zijn rug. Wat niemand wist en ook niet kon weten, was dat deze vogel de Groene Anka was, de vorst van alle peri's.
Wat was er intussen gebeurd in het kasteel waar Osmin was binnengedrongen?
In dat kasteel woonde een kalief met zijn drie dochters. Op een morgen zag hij in het flauwe licht van de schemering een vreemde man door de tuin lopen. Hij wilde er het zijne van weten en besloot hem te achtervolgen. Buiten gekomen zag hij een dode slang op de trap liggen en een zwaard in één van de zuilen steken. Toen hij verder liep, zag hij overal in het rond onthoofde lichamen liggen. "Het zwaard dat daar in die zuil steekt, kan onmogelijk het wapen van een vijand zijn," dacht hij. "Het moet het zwaard van een vriend zijn die mij heeft gered van de slang en van de rovers die het op mijn schat voorzien hadden."
Niettemin stond hij toch voor een raadsel. Hoe kon hij de man vinden aan wie hij het te danken had dat zijn leven gespaard bleef? Hij besloot het geval aan zijn vizier voor te leggen, die bekend stond uiterst intelligent te zijn. "Hoe wij die man moeten vinden?" vroeg de vizier, of het een alledaagse zaak betrof. "Wel, dat is doodeenvoudig. Wij laten hier in de tuin een groot zwembad maken en wij nodigen iedereen uit om gratis te komen baden. De man die een gordel zonder zwaard draagt, moet onze man zijn."
De kalief stond versteld over de buitengewone scherpzinnigheid van zijn vizier en hij vroeg zich af waarom hij zelf niet op dat idee gekomen was. Hij liet een zwembad maken, zó groot dat de bewoners van een groot dorp er allen tegelijk in zouden kunnen zwemmen. Van heinde en verre kwamen de liefhebbers opdagen, want niemand wilde zich de kans op een gratis bad laten ontgaan. Alleen, wie er niet verschenen, waren de drie zonen van de padisjah. Die hadden immers een eigen zwembad!
De vizier raadde de kalief aan de padisjah en de twee prinsen uit te nodigen eens van zijn zwembad gebruik te wiïlen maken. Dit verzoek konden zij natuurlijk niet weigeren. Toen merkte de vizier dat de jongste prins een gordel zonder zwaard droeg. Hij gaf het bericht door aan zijn meester en deze liet Osmin bij zich komen en zei: "Jonge prins! Groot zijn de daden die je voor mij verricht hebt en ik ben je veel dank verschuldigd. Vraag daarom aan mij wat je wilt en wanneer het mogelijk is, zal ik je wensen vervullen."
"Het enige dat ik verlang, is met uw jongste dochter te mogen trouwen," antwoordde Osmin.
"Ach, vraag dit niet! Vraag mijn kasteel, mijn juwelen of mijn landgoederen en alles wat je verder wilt, maar mijn dochter kan ik onmogelijk afstaan."
"Ik wil haar en haar alleen!"
"Ach, mijn zoon, luister toch naar rede! Ik wil je mijn oudste dochter ten huwelijk geven, of mijn tweede, en desnoods allebei, maar mijn jongste heeft een dodelijke vijand die haar voor zich heeft opgeëist. Het is de gevaarlijke Winddemon. Omdat ik bang ben dat zij door hem geroofd zal worden, heb ik haar in een kamer opgesloten, waarvan de wanden met stalen platen zijn beveiligd. Deze Windduivel is zó gevaarlijk dat niemand tegen hem is opgewassen. Wanneer hij aan komt vliegen, lijkt het of er een wervelstorm losbreekt. Wanneer hij zou merken dat ik haar aan iemand anders zou uithuwelijken, zou zijn woede zó groot zijn dat het het einde van ons allen zou betekenen!"
Osmin liet zich hierdoor niet ontmoedigen. Hij dreigde zelfs haar te schaken, wanneer de kalief geen toestemming tot een huwelijk zou geven.
"Je moet het zelf maar weten en ook zelf voor de gevolgen instaan," zei de kalief tenslotte en hij ging met het huwelijk akkoord.
Osmin trouwde met de beeldschone Zinebi en hij voelde zich o zo gelukkig. Maar om zijn gade tegen de aanvallen van de Winddemon te beschermen, bleef hij in het kasteel van de kalief wonen en ging hij nooit naar buiten.
Na een paar maanden begon hem het binnen zitten te vervelen en op een stralende zomermorgen zei hij tegen zijn vrouw: "Wanneer je er geen bezwaar tegen hebt, wil ik vandaag een paar uurtjes gaan jagen. Ik zal aan een paar bedienden vragen om goed op je te passen."
Hij nam pijl en boog en trok het bos in. Daarop had de Winddemon gewacht. Hij was toch bang voor de machtige prins en zolang deze bij zijn vrouw was, had hij haar niet durven te naderen. Maar nu zag hij zijn kans schoon! Hij kwam meteen aansuizen, blies de bedienden tegen de grond en schaakte de jongste dochter van de kalief. Toen Osmin thuis kwam, vond hij de stalen kamer leeg. Hij deed zijn beklag bij zijn schoonvader, maar deze merkte alleen maar op dat hij hem genoeg gewaarschuwd had. De prins maakte zichzelf de bitterste verwijten, maar hij zag spoedig in dat hij hiermee niet veel verder kwam. Daarom besloot hij tot daden over te gaan, zocht een goed paard in de stal uit en galoppeerde weg, vastbesloten zijn vrouw, levend of dood, te zullen vinden. Hij zwierf dagen en weken rond over verlaten, eindeloze vlakten en door nauwe, gevaarlijke bergpassen. Hij stak ondiepe rivieren over en reed door dichte bossen, maar nergens kon hij een spoor van de Windduivel en van zijn geliefde vrouw ontdekken.
Eindelijk bereikte hij de voet van een hoge berg. Op de top van die berg verhief zich een groot paleis. Hij spoedde zich er heen en toen hij dichterbij kwam zag hij voor één van de vensters een jonge vrouw staan, die hij als zijn zuster herkende. Ook zij herkende hem en wenkte hem binnen te komen. Zij vielen elkaar in de armen en kusten elkaar innig. Osmin wilde haar vertellen wat hij allemaal beleefd had, maar zij zei angstig: "Zo dadelijk kan mijn echtgenoot, de leeuw, binnenkomen. Hij is wel erg lief voor mij, maar voor vreemde mensen is hij gevaarlijk. Verstop je gauw in die kast!"
Even later stapte de leeuw binnen, snoof even en gromde toen: "Kan het zijn dat ik mensenvlees ruik?" Zijn vrouw aaide zijn manen en vroeg hem wat hij zou doen, wanneer één van haar broers haar zou bezoeken.
"Wanneer het de oudste is, kan hij erop rekenen dat ik hem goed te pakken zal nemen!" zei de leeuw, "maar de jongste mag tussen mijn poten slapen. Hem zal ik niets doen."
"Hij is hier, hij is net gekomen!" jubelde zijn vrouw.
"Waar is hij dan? Laat hem toch binnen," zei de leeuw goedmoedig. Osmin kroop uit de kast en omhelsde de leeuw, hoewel hij het toch wel wat griezelig vond. Zij praatten daarna honderd uit en zo kwam ook ter sprake dat Osmin op zoek was naar zijn vrouw die in de macht was geraakt van de Windduivel. "Ik heb verhalen over dat heerschap gehoord die het ergste doen vrezen," merkte de leeuw ernstig op. "Wanneer ik je een goede raad mag geven, laat je niet met hem in en zoek hem zeker niet op." Maar Osmin was niet van zijn voornemen af te brengen en bleef vragen waar hij de Winddemon zou kunnen vinden. Maar de leeuw ging er niet op in.
Toen zij de volgende morgen afscheid van elkaar namen, zei de leeuw nog: "Hoor eens beste vriend, ik heb het goed met je voor en ik zou liever mijn tong afbijten dan je te vertellen waar die duivel woont. Het ga je goed en tot ziens!"
"Ik ben geen stap verder gekomen," dacht Osmin spijtig, terwijl hij stapvoets verder reed. De volgende dag kwam hij bij een andere berg, ook met een groot paleis boven op de top. "Hier maar weer eens mijn licht opsteken," dacht hij, terwijl hij zijn paard de kronkelende weg naar boven liet inslaan, "maar veel hoop heb ik niet." Toen hij boven was, zag hij zijn tweede zuster voor een raam staan. "Kom binnen, kom binnen!" riep zij verheugd uit. "Wij hebben elkaar al zo lang niet gezien!" Osmin omhelsde zijn tweede zuster, van wie hij altijd bijzonder veel gehouden had, lang en innig. Maar opeens scheen zij een beetje ongerust te zijn en zei zij fluisterend: "Verberg je gauw achter die deur daar! Ik hoor mijn echtgenoot, de tijger, aankomen." Zij had het nauwelijks gezegd, of de tijger kwam binnen.
"Wat zou je ervan zeggen, wanneer één van mijn broeders mij kwam opzoeken?" vroeg de vrouw, terwijl zij een arm om de nek van de tijger legde. "Wanneer het de oudste zou zijn, zou ik hem tegen de grond slaan, maar wanneer het de jongste was, zou ik voor hem neerknielen, want aan hem heb ik het te danken dat wij getrouwd zijn."
"Broertjelief, kom tevoorschijn!" riep de vrouw verheugd, en Osmin kwam voor den dag. De tijger knielde voor hem neer en likte zijn voeten. Toen vroeg de prins aan de tijger wat hij over de Winddemon wist. "Niet veel goeds," antwoordde het dier. "Het is een van de gevaarlijkste creaturen die er op de wereld rondspookt en hij is op geen enkele manier te verslaan. Ik kan je alleen maar vertellen dat je in oostelijke richting moet rijden om hem te vinden." Na hartelijk afscheid genomen te hebben, ging Osmin weer op weg en kwam na een paar dagen bij een groot en somber kasteel met ijzeren pieken op de muren en de daken en met zulke kleine raampjes dat het wel een gevangenis leek. Uit een van die raampjes keek een vrouw naar buiten. Toen zij de ruiter zag naderen, riep zij verheugd: "O, ben jij het broeder, kom toch binnen!"
De zware ijzeren poort ging open en Osmin betrad het sombere gebouw. Hij omhelsde zijn jongste zuster en was blij dat zij het zo goed maakte, maar het verdriet om het verlies van zijn vrouw knaagde nog steeds aan zijn ziel.
Tegen de avond zei het meisje tegen haar broer: "Mijn vogelman kan elk ogenblik hier komen. Verberg je voor hem, want wanneer hij je ontdekt, zal hij misschien je hart uitpikken."
Zij had het nauwelijks gezegd of zij hoorden een luid geklap van vleugels en even later kwam de Groene Anka binnen. Zijn vrouw vroeg hem wat hij zou doen, wanneer een van haar broers haar zou opzoeken.
"Wanneer het de oudste is," antwoordde Anka, "zal ik hem in mijn bek nemen, met hem de lucht in vliegen en hem dan laten vallen. Maar de jongste zal ik geen kwaad doen. Hij mag hier blijven, zo lang hij wil."
Toen zij zeker wist dat haar broeder niets te vrezen had, riep zij hem en kwam Osmin uit zijn schuilplaats tevoorschijn. Hij begon meteen te praten over zijn voornemen de Windduivel te vinden en te verslaan. "Zet dat maar uit je hoofd," zei Anka. "Geen mens kan hem vinden, laat staan verslaan. Geen mensenoog kan hem zien, en ijzer en vuur kunnen hem niet deren. Maar wanneer je je vrouw wilt ontvoeren, is het nu een gunstige tijd, want ik weet dat de Winddemon op het ogenblik slaapt en ik zal je ook de kortste weg naar zijn kasteel wijzen."
Osmin volgde zijn aanwijzingen en het duurde niet zo lang eer hij het paleis van de Winddemon bereikte. Hij zag zijn vrouw voor het raam zitten, maar hij gaf geen kik, uit vrees de Windduivel wakker te maken. Zijn vrouw was zó verheugd dat zij haar man weer zag, dat zij meteen naar buiten sprong. Osmin ving haar handig op en toen kusten zij elkaar lang en innig.
"Het is nu al de derde dag dat hij slaapt," zei Zinebi. "Laten wij zo spoedig mogelijk verdwijnen, want wanneer hij je ontdekt, zal zijn wraak verschrikkelijk zijn!"
Osmin zette haar vóór zich op het paard en in galop reden zij weg.
Een dag later werd de Winddemon wakker. Hij rekte zich eens uit en liep toen naar de slaapkamer van de sultane. De deur was op slot en hoe hard hij ook aanklopte, hij kreeg geen antwoord. Hij blies de deur open en merkte dat het bed onbeslapen was. "Zo, zo, prins Osmin!" raasde hij, "jij bent dus hier geweest en hebt mijn Zinebi ontvoerd. Daar zul je niet lang plezier van beleven, want waar je ook mag zijn, ik zal je vinden!"
Hij maakte niet de geringste haast, dronk op zijn gemak zijn koffie en rookte zijn waterpijp. "Och laat ze maar een beetje scharrelen," zei hij tegen zichzelf, "krijgen doe ik ze toch!"
Intussen hadden de prins en zijn vrouw zich geen minuut rust gegund. Zij wilden in ieder geval het kasteel van de kalief bereiken, vóór de Windduivel hen had ingehaald. Maar het onzichtbare monster jaagde nu als een wervelwind achter hen aan en had hen spoedig bereikt. Hij rukte de prins zijn armen en zijn benen uit en sleurde zijn lichaam zó lang over de grond dat alleen de beenderen overbleven. "Je hebt mijn man gedood," snikte Zinebi, "laat mij tenminste zijn beenderen verzamelen om ze te kunnen begraven."
"Het kan mij weinig schelen wat je ermee doet," brulde de duivel, "ik zal tenminste geen last meer van hem hebben."
Zinebi verzamelde alle beenderen van haar man, deed ze in een zak en plaatste deze op het zadel. Toen fluisterde zij het paard in het oor: "Breng deze beenderen naar de plaats waar zij thuis horen." Het paard galoppeerde weg en hield pas stil toen het bij het kasteel van de Groene Anka kwam. Daar hinnikte het zó luid dat de vorst der peri's naar buiten kwam. Toen hij de beenderen in de zak zag, wist hij wat er gebeurd was. Hij riep alle vogelen des hemels bij elkaar en vroeg hun: "Wie van jullie is wel eens in de tuin van het paradijs geweest?"
Hij hoorde dat er wel eens een uil was geweest, maar het beest was zó oud dat hij bijna niet meer vliegen kon en daarom ook niet op de vergadering was verschenen. Anka gaf een van de vogels bevel de uil te gaan zoeken en hem op zijn rug mee te voeren. De uil vertelde dat hij zeker in geen twaalf jaar meer in de paradijstuin was geweest.
"Dat geeft niets," zei de vorst der vogels, "je weet in ieder geval de weg en je kunt er op dezelfde manier komen als je de tocht hierheen hebt gemaakt. Het enige wat ik verlang, is dat je mij vandaar een glas water meebrengt."
De kraanvogel die de uil gehaald had, nam hem weer op zijn rug. Na een tijd keerden beiden terug met een glas water uit de paradijstuin.
Anka legde de beenderen van de prins in de juiste volgorde, sprenkelde er wat van het water overheen, en het vlees, de spieren en alle organen begonnen weer te groeien. Even later stond Osmin in levende lijve voor hem.
"Heb ik je niet gewaarschuwd dat de Winddemon uiterst gevaarlijk is?" zei Anka. "Ik had je eigenlijk ook moeten vertellen dat de enige mogelijkheid om macht over hem te verkrijgen, is zijn talisman te bezitten. Laat je vrouw proberen er achter te komen waar zich deze talisman bevindt." Osmin bedankte hem voor zijn hulp en zat alweer te paard. Weer spoedde hij zich naar het paleis van de Windduivel. Gelukkig sliep de demon zó vast dat het paleis op zijn grondvesten trilde door zijn gesnurk.
De prins vroeg zijn vrouw, die hogelijk verbaasd was hem weer in levende lijve te aanschouwen, om uit te vinden waar zich de talisman van de Winddemon bevond.
Toen het monster ontwaakte en door het drinken van enige koppen koffie weer enigszins uit zijn ogen kon kijken, zei Zinebi tegen hem: "Wat een leven heb ik met je! Jij slaapt dagen en nachten aan één stuk door en ik moet mij maar zien te amuseren. Vertel mij eens een verhaal, want ik verveel mij dood."
"Wat voor een verhaal, liefje?* vroeg de duivel die een beetje aanhalig werd en probeerde Zinebi te strelen.
Zij liet het maar toe en zei: "Waarom vertel je mij niet waar jouw talisman is en wat je allemaal moet doen om die te vinden?"
"Dat is niet zo gemakkelijk uit te leggen," meende de Windgeest, "maar wanneer je er op staat het te weten, zal ik je het wel vertellen: in de zevende oceaan ligt een eiland waarop een grote os graast. Hij heeft een gouden kooi in zijn buik en daarin zit een witte duif. Die duif heeft een parel in zijn krop en dat is mijn talisman."
"En hoe kun je in godsnaam op dat eiland komen?" wilde de sultane weten.
"Heel eenvoudig! Tegenover het kasteel van de Groene Anka ligt een hoge berg. Op de top van die berg ontspringt een bron. Elke morgen komen hier veertig zeepaarden drinken. Wanneer iemand er in slaagt een van deze paarden bij een been vast te grijpen, moet hij dat paard breidelen en zadelen en er vervolgens op springen. Het paard zal dan vragen: 'Wat zijn uw bevelen meester?' De berijder moet dan zeggen: 'Breng mij naar het eiland in de zevende oceaan.' In een wip zal hij er dan zijn." Toen de Winddemon weer in slaap gevallen was, liep Zinebi naar buiten om haar man te ontmoeten, die in de buurt op haar bericht wachtte. Zij vertelde hem alles wat zij gehoord had en Osmin knoopte het goed in zijn oren.
Hij bereikte de top van de berg die tegenover het kasteel van Anka lag, bond zijn paard aan een boom vast en wachtte tot de zeepaarden bij de bron kwamen. Hij greep een van de paarden aan een been, breidelde en zadelde het en reed erop weg naar de zevende oceaan. Toen hij op het eiland kwam, ontmoette hij daar een jood die hem vroeg wat hij er zocht.
"Ik heb schipbreuk geleden," vertelde de prins, "en heb zwemmend dit eiland kunnen bereiken."
"Eindelijk eens iemand met wie ik praten kan," zei de jood. "Je moet namelijk weten dat ik de enige ben die op dit eiland woont. De Windduivel heeft mij een keer gevangen en gedwongen om hier op zijn os te passen. Ik mag het beest geen moment uit het oog verliezen. Wanneer er iets met hem gebeurt, zal het ook mijn einde zijn."
"Ik kan mij voorstellen dat je wel eens wilt uitrusten," zei Osmin. "Laat mij maar een tijdje op die os passen." De jood vond het een uitstekend idee, wees Osmin de plek waar het dier graasde en ging toen zelf onder een boom liggen slapen. Tegen de avond leidde de prins de os naar de drenkplaats en sneed toen zijn buik open. Hij nam de gouden kooi eruit en spoedde zich ermee naar het strand.
Het zeepaard stond ongeduldig te trappelen en vroeg: "Wat zijn uw bevelen, meester?"
"Zo snel mogelijk naar het paleis van de Windduivel!" was alles wat Osmin zei.
Voor hij nog met zijn ogen had kunnen knipperen, stonden zij al voor het paleis. Het was duidelijk te horen dat de Windgeest sliep. Daarom ging Osmin naar binnen, haalde zijn vrouw op en plaatste haar vóór zich op de rug van het paard. "Wat zijn uw bevelen, meester?" vroeg het paard. "In gestrekte draf naar het kasteel van Anka, de vorst der vogels!" beval Osmin.
Zij vlogen voort door grijze en witte wolken, tot zij bij het kasteel van Anka neerdaalden. "Ik heb de talisman van de Windduivel gevonden!" riep de prins verheugd uit toen hij door de vogelvorst werd ontvangen. Osmin vertelde hem wat hij allemaal had meegemaakt en hoe hij zijn vrouw ontvoerd had. Anka luisterde aandachtig, maar trok toch een bezorgd gezicht.
"Die Windduivel zal zeker weer achter je aan zitten," zei hij. "Haal die duif nu uit zijn kooi, snijd zijn krop open en haal de parel eruit!" Osmin deed wat hem gezegd werd en toen hij de parel te pakken had, nam Anka een hamer en verbrijzelde hij het sieraad, terwijl hij zei: "Dit is de enige manier om de Winddemon voorgoed onschadelijk te maken." Dit bleek ook waar te zijn, want nadien heeft nooit meer iemand last gehad van deze duivelse geest.
Osmin en Zinebi dankten de Groene Anka voor zijn raad en zijn hulp. Zij reden naar het paleis van de kalief die blij was hen ongedeerd terug te zien. Daar leefden zij nog lang en gelukkig en kregen zij vele kinderen. Wanneer Osmin hen later over zijn avonturen vertelde dachten zij altijd dat het maar een sprookje was.
*   *   *
Samenvatting
Een Turks sprookje over de avonturen van de zoon van een padisjah. De jongste zoon van een padisjah haalt zich de woede van de winddemon op de hals wanneer hij met de jongste dochter van de kalief trouwt. Er ontstaat een spannende strijd om het meisje, die uiteindelijk gewonnen wordt door de winddemon op zijn zwakste plek te raken.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen