dinsdag 3 december 2024

Volksverhalen Almanak


De Wanda-sage


De Wanda-sage
De kwade noordwesten wind jaagt grote grauwe wolken over het land achter de duinen. De kolkende branding heeft de smalle duinenrij bijna bereikt. Vies gele schuimvlokken rollen over het smalle strand. Het stuivende zand geselt de meeuwen die op het strand geen luwte kunnen vinden. Een enkeling lukt het om op de wieken te gaan. Een witte warreling, door de felle windvlagen landinwaarts geblazen.
De vrouw ziet ze gaan. Achter de eerste duinen zoekt ze net als de vogels beschutting tegen de storm. Ze wordt door de wind voort geduwd. Haar lange mantel flappert om haar benen, drukt tegen haar gebogen rug. Je ziet haar schouderbladen uitsteken. Vette zwarte haarslierten waaien onder haar kap vandaan. Ze is nog niet zo oud, de vrouw. Vijfendertig misschien, of veertig, toch krommen haar magere handen stram om de knoestige houten staf.
Nog een halfuur zal ze oostwaarts lopen. Ze gaat met een wijde boog om het dorp heen, wil de mensen die daar wonen niet ontmoeten. Ze wil hun stemmen niet horen. Hun geschimp en gespot doen pijn. "Daar gaat Wanda, de koningin van Vlieland." - "Daar gaat Wanda, met haar kroon van duindoorn." - "Hé Wanda, meeuwenkoningin!"
Haar ogen zoeken de grond af naar de distel, naar kamperfoelie en de duinroos. Naar alles wat ze kan gebruiken voor in haar medicijnenzak; want overdag schreeuwen ze haar na, maar in de duisternis komen ze bij haar met hun kwalen, hun geweeklaag en gezeur. Dan is zij Wanda die heelt, die luistert en begrijpt.
Het is laat in de middag als ze bij haar woning aankomt. De hut is leeg. Worp, haar zoon stroopt met strik en mes. Ze verwacht hem niet voor de nacht thuis.
Tegen beter weten in beklimt ze het hoge duin naast haar hut, en tuurt of ze hem ziet komen. Wicholfs duin noemt ze het, naar haar Saksische voorvader. Wanda's toren zeggen de Vlielanders. Ze kijkt uit over de zee. Haar grote vijand. Op deze zee is haar zoon Runo verdwenen. Weggedreven op een ijsschots in een barre winternacht net voor Kerstmis, vele jaren terug. Al zo lang geleden dat ze zijn blonde koppie niet meer scherp kan krijgen voor haar geestesoog. "Ben ik hem al bijna vergeten?" denkt ze verdrietig.
Ze denkt aan de vloek die op haar familie rust. Aan de eerste broedermoord die al gebeurd is, waardoor de haven van Vlieland verzand is. Bij een tweede broedermoord zal de zee vrij door Vlieland stromen. Een tweede broedermoord zal niet gebeuren, de zee zal het land niet overspoelen, want zij en haar oudste zoon Worp zijn de enige die over zijn van haar familie.
Aan de andere kant van de Middelzee ziet ze het land van Ludingakerke. Het massieve gebouw van het klooster steekt lomp boven de horizon uit. Ze spuugt in het zand als ze aan de monniken denkt. Ze haat ze. Ze haat hun invloed op de Vlielanders die maakt dat haar oude wereld verdwijnt. Een kanaal willen ze graven, van Ludingakerke naar Vlieland. Om de stormvloed terug te voeren vanuit de Middelzee naar de Noordzee. Het kanaal moet dwars door haar duinen lopen. Ook andere nederzettingen moeten ervoor wijken.
"Verzet je er tegen!" heeft ze de Vlielanders toegesnauwd. "We hebben ze niet nodig, we hebben ons al honderden jaren zelf gered!" Maar ze vindt geen gehoor. De mannen werken aan het kanaal, en worden goed beloond. "Ze zullen vertrekken," waarschuwt ze, "en dan ben jij je land kwijt, en dan?" Niemand luistert.
Nu is het zover! De monniken zijn bij haar gekomen en hebben haar verteld dat de vaart dwars door haar gebied zal gaan. Ze zal een groot stuk van haar land kwijt raken. Ze moet een plan bedenken om de monniken te stoppen, maar ze weet niet hoe.
Dan ziet ze Worp aankomen. Twee fazanten hangen aan zijn riem, en over zijn schouder drie jonge hazen. Hij bromt een groet als hij naderbij komt, en begint op de slachtsteen voor de hut het wild schoon te maken. Ontdaan van hun veren en vacht hangt het later aan een balk om te besterven. De weeë geur van bloed en ingewanden verdringt de zoutige lucht van de zee. Als hij klaar is legt hij zijn mes op de tafel en gaat liggen op zijn bed van wier en huiden. Al snel valt hij in slaap.
Stil zit Wanda naar hem te kijken. Haar oog valt op het mes. Het vlijmscherpe mes dat even daarvoor nog zo moeiteloos door pezen en vel ging. Dan schiet ze overeind. "Worp!" ze schudt hem uit zijn slaap, "Worp, ik weet hoe we die monniken tegen kunnen houden!"
Ze vertelt hem van broeder Bouwe, een blonde rijzige monnik, de schrandere en rustige monnik, die de leiding heeft over het graafwerk. "Hem moeten we uitschakelen!" Opgewonden loopt ze door de hut naar hem toe, "zonder zijn leiding zal het werk stopgezet worden!"
Worp schrikt van de blik in haar ogen. Hij deinst achteruit.
"Neem je mes en doodt hem," zegt ze.
"Een haas of een geit zal ik zonder wroeging doden, moeder," zegt hij, "maar ik zal nooit mijn hand naar een mens opheffen!"
Kwaad loopt hij de duinen in. Maar ze laat hem niet met rust. Ze praat net zolang op hem in, tot hij haar stem in zijn hoofd niet meer tot zwijgen kan brengen.
Als hij dagen later somber door de duinen loopt komt hij broeder Bouwe tegen. Hij wil hem niet ontmoeten en wil een ander pad nemen, maar nog voor hij af wil slaan ziet hij hoe de monnik met zijn staf naar een paar meeuwen slaat die schriekend en schreeuwend om zijn hoofd vliegen.
Ineens wordt hij woedend, woedend om de stem in zijn hoofd, woedend op de monnik die er de oorzaak van is. Met kwade passen loopt hij op de monnik af, en pakt hem bij zijn arm.
"Wilt u, na ons, nu ook de meeuwen verjagen?" bijt hij de man toe.
De monnik probeert zich los te maken, hij glimlacht om de spanning te breken. Worp begrijpt de glimlach verkeerd. Hij voelt zich bespot, niet serieus genomen. Hij pakt de monnik weer beet en schreeuwt hem in het gezicht dat hij moet stoppen met het graven van de vaart en dat hij de Vlielanders met rust moet laten.
Broeder Bouwe probeert zich los te maken, en als hem dat niet lukt verliest hij zijn geduld en slaat hij Worp met zijn houten staf tegen de borst.
Dan knapt er iets in het hoofd van Worp. Hij pakt zijn mes en steekt de monnik in zijn borst, en nog een keer, en nog eens. Als hij tot bezinning komt ligt broeder Bouwe gewond in het zand. Worp schrikt en wil wegrennen, maar de blik in de ogen van de stervende man houdt hem vast. Hij ziet er iets bekends in. Hij knielt bij de hem neer en pakt zijn hand. Zo sterft de monnik.
Worp begint te huilen en drukt de dode hand tegen zijn wang alsof hij nog contact kan krijgen met de monnik om hem vergeving te vragen. Zo zit hij een tijdje, dan legt hij de hand neer en gaat hij door de schemering naar huis.
"Je hebt je zin moeder," zegt hij schor als hij thuis komt, "de monnik is dood!"
Hij laat zich op zijn bed vallen en draait naar de muur.
Wanda is opgewonden van vreugde en bestookt hem met vragen, maar hij geeft geen antwoord. Plotseling ziet ze de lege houder aan zijn riem. "Je mes Worp, waar is je mes?" Als hij ineen krimp weet ze het antwoord. Haar hersenen zoeken koortsachtig naar een oplossing. "Zeg dat je je mes verloren bent," zegt ze. "Niemand kan bewijzen dat het niet zo is."
Ze is nog niet uitgesproken of ze ziet twee schepenen aankomen over het duin. Ze doet de deur open en richt zich in haar volle lengte op, om hen de doorgang te versperren.
"Wij zoeken uw zoon," zeggen ze. "Hij heeft broeder Bouwe vermoord."
"Mijn zoon heeft het huis vandaag niet verlaten," ze kijkt de mannen uitdagend aan.
"De schout spant de vierschaar," zeggen zij, "uw zoon moet voor het gerecht verschijnen."
Ze roept Worp, en samen lopen ze achter hen aan naar de plek waar men de monnik heeft gevonden. De hele bevolking is uitgelopen om het gericht te aanschouwen. Worp staat bleek en rillend naast zijn trotse moeder. Wanda kijkt uitdagend om zich heen. Koningin van de meeuwen en de duinen. De schout vraagt om stilte en verklaart dat zijn schepenen het mes hebben herkend als dan van Worp.
"Wat hebt ge hierop te zeggen vrouwe?" vraagt hij aan Wanda.
Ze staat op en kijkt de schout in de ogen. "Mijn zoon en ik zijn de hele dag in ons huis geweest, en hebben ons met onze eigen zaken bemoeid." bijt ze hem toe.
De schout wijst naar het lijk dat in het zand ligt. "Herkent gij het mes dat in zijn borst steekt vrouwe?" vraag hij aan Wanda.
"Nee," zegt ze, terwijl ze de schout strak in de ogen blijft kijken, "ik heb dat mes nog nooit gezien!"
De schout beveelt haar om het mes beter te bekijken. Ze loopt naar het lichaam toe en kijkt er onverschillig op neer, maar net als ze voor de tweede keer wil verklaren dat ze het mes nog nooit gezien heeft, valt haar oog op de schelpenroos om de hals van de monnik.
Ze valt op haar knieën naast het lichaam, maar durft de ketting niet aan te raken. "Deze schelpenketting, hoe komt hij hier aan?" Ze kijkt verward op naar de abt van het klooster. De abt Syard vertelt dat broeder Bouwe de ketting zijn hele leven heeft gedragen. "Twintig jaar geleden spoelde er een klein jongetje aan op een ijsschots, in een barre nacht net voor Kerstmis," vertelt hij. Ze hadden het jongetje naar het klooster gebracht en hem uit alle macht warm gewreven, want zijn levensgeesten waren bijna geweken. Dat kleine jongetje had deze schelpenketting om. Dat jongetje is broeder Bouwe!
Wanda zakt in elkaar naast het lijk van de monnik. Een schreeuw klinkt in de duinen. Aan de schelpenketting heeft Wanda haar verloren zoon Runo herkend. Op het zelfde moment dringt de verschrikkelijke waarheid tot haar door. "Worp," schreeuwt ze, "je hebt je broer vermoord. De vloek van Wicholfs toren is uitgekomen. Nu zal de zee vrij door Vlieland stromen!"
Haar smartelijke moederkreet, vermengt zich met de wind en de golven van de Noordzee en het gaat stormen. De storm wordt zo hevig, en de zee zo woest dat de smalle duinenrij geen verweer kan geven. De zee stroomt door de gaten in de duinen en overspoelt het land erachter. Wanda rent vol berouw en schuld naar haar hoge duin en schudt haar vuist naar de golven. Ze heft haar staf op om de golven te bezweren, maar de storm en de wilde zee voltooien het werk van de monniken.
Later nemen zij de berouwvolle Worp op in hun klooster, Wanda hebben ze na de storm nooit meer gezien, maar... als dat de laatste keer was dat ze haar zagen, wie is dan die vrouw die op het duin staat als het stormt. De lange mantel flappert om haar benen, drukt tegen haar gebogen rug. Je ziet haar schouderbladen uitsteken. Vette zwarte haarslierten waaien onder haar kap vandaan. Ze is nog niet zo oud, de vrouw. Vijfendertig misschien, of veertig, toch krommen de magere handen stram om de knoestige houten staf die ze opheft om de zee tegen te houden. Dat is toch?
*   *   *
Samenvatting
Een oude sage over het ontstaan van het eiland Vlieland. Het is 1237: de monniken van het Ludinga klooster willen een vaart graven tussen Eierland en Vlieland. Wanda, afstammelinge van Wicholf de Saxer, koningin van de meeuwen, de duinen en de zee, is daar fel op tegen. Ze laat geen middel onbeproefd om de monniken van haar land te verjagen. Ze zet zelfs haar zoon Worp aan tot moord op de opzichter-monnik Bouwe. Als in een heftige confrontatie Worp zijn mes neemt en de monnik vermoordt, komt de vreselijke waarheid aan het licht: de vloek van Wicholfs toren in uitgekomen!
Toelichting
In het jaar 1237 was Vlieland murw gebeukt door stormen die jaren achtereen de kust teisterden en die het water opstuwden tot ver achter de schrale duinen. In samenwerking met de Vlielandse bevolking besluiten de monniken van het Ludinga klooster een vaart te graven tussen Eierland en Vlieland, om zo het water uit de overbelaste Zuiderzee terug te voeren naar de Noordzee; op deze manier wilden zij overstromingen voorkomen.
Trefwoorden
Basisinformatie
Bron
Tekst geschreven door Marian Woestenburg. Schilderij: Trudy Vogel. Nog niet eerder gepubliceerd. In de Volksverhalen Almanak opgenomen t.b.v. het project "Nederlandse gemeenten en hun sagen."
Populair
Verder lezen