dinsdag 3 december 2024

Volksverhalen Almanak


De vlo


De vloDe koning van Altemonte werd eens door een vlo geprikt en ving ze handig, maar hij vond ze zo glanzend vet, dat hij er een gewetensbezwaar van maakte, ze op het schavot van zijn nagel terecht te stellen. Daarom wilde hij ze in een flesje doen. Elke dag gaf hij ze bloed uit zijn arm te eten en zo groeide ze zo flink op, dat men na zeven maanden haar verblijfplaats moest veranderen; zij werd zo groot als een hamel.
Toen de koning haar tot die afmetingen gegroeid zag liet hij ze villen en het vel prepareren en vervolgens liet hij omroepen, dat hij zijn dochter als vrouw wilde geven aan wie hem zou kunnen zeggen, van welk dier dat leer was. Toen deze afkondiging algemeen verbreid was, kwam het volk bij troepen toestromen uit alle delen van de wereld, om aan het onderzoek deel te nemen en zijn geluk te beproeven. En de een zei, dat dit het vel van een meerkat was, een tweede dat van een lynx, en weer iemand van een krokodil, en de een zei van dit, de ander van dat dier. Maar allen waren er mijlen van af en niemand trof in de roos.
Tenslotte trad voor het onderzoek naar voren een monster, het gedrochtlelijkste wezen, dat men ooit gezien had, zo erg, dat zelfs de moedigste jongeman ter wereld er, alleen al door er naar te kijken, rillingen en pijn in de buik en ijselijke kilte in het hart van zou krijgen. En aanstonds draaide dit monster als een vlieg om het vel heen, besnuffelde het en trof dadelijk midden in het doel, want als zijn oordeel sprak het uit: "Dit is het vel van de grootste opschepster der vlooien!"
De koning, die zag, dat hij raak geschoten had, wilde zijn woord nakomen en liet zijn dochter Porziella roepen, een meisje van melk en bloed. Hemeltje, wat een lief meisje was dat; je hoefde maar een glimp van haar te zien, of je was al verliefd, zo mooi was zij!
De koning sprak tot haar: "Lieve dochter, jij kent de bekendmaking, welke ik heb laten doen, en jij weet, wie ik ben. Ik kan mij per slot van rekening niet terugtrekken: men is koning of een stuk hout! Ik heb mijn woord gegeven; dan moet ik het houden, al breekt ook mijn hart. Wie had zich ooit kunnen indenken, dat de opbrengst van deze liefdadigheidsvoorstelling aan een monster ten deel zou vallen? Doch, wijl geen blad beweegt buiten de wil des Hemels, moeten wij wel aannemen, dat dit huwelijk eerst daar boven bepaald is en daarna hier gesloten wordt. Heb dus geduld, en, als je een goede dochter bent, verzet je dan niet tegen je papa, want mijn hart zegt mij, dat het je wel zal bekomen. Hoe vaak werden niet schatten gevonden in een lelijke pot van ruwen steen?" Bij het horen van dit bitter besluit kreeg Porziella een floers voor de ogen, zij werd vaalgeel, haar wangen vielen in en haar benen begonnen te bibberen, terwijl zij op het punt stond, de valk van haar ziel te laten opvliegen achter de kwartel van haar smart aan. Eindelijk barstte zij in huilen uit en sprak met droeve stem: "Ach, wat voor onrecht heb ik bedreven, dat mij deze straf wordt opgelegd? Heb ik mij zo slecht jegens u gedragen, dat ik overgeleverd moet worden aan deze lelijke duivel? Ik, ongelukkige Porziella! Daar loop ik nu vrijwillig mijn ongeluk tegemoet! Daar loop ik, stakkerig schaap, in de muil van een weerwolf! Is dat de liefde, die u uw kind toedraagt? Dit de liefde, welke u toont voor wie u de oogappel van uw ziel noemde? Rukt u op die wijze uit uw hart het deel van uw wezen, dat ik ben? Ontneemt u zo aan uw ogen het licht? O vader, wrede vader, stellig bent u niet uit menselijk vlees geboren: zeemonsters gaven u hun bloed, boskatten reikten u hun melk. Maar wat spreek ik van dieren van zee en aarde? Elk dier heeft zijn eigen jongen lief. U alleen hebt een afkeer van uw nageslacht en ergert er u aan; voor u alleen ligt uw eigen dochter u als een steen zwaar op de maag! Het ware beter als mijn moeder mij geworgd had, als de wieg mijn doodsbed geweest was, als ik in plaats van melk vergift gezogen had, als de windselen een strik geweest waren; als de rammelaar, die ze mij om de hals hingen, een zware steen geweest was, die mij in de diepte van de zee trok, nu mij het wrede lot beschoren is, mij te zien zij aan zij met dit monster, nu ik gestreeld zal worden door de hand van een wangedrocht, omarmd door twee berenklauwen, gekust door de slagtanden van een everzwijn!"
En zij zou nog meer gezegd hebben, als de koning haar niet ten einde raad in de rede gevallen was: "Maak je niet kwaad, want dat helpt je toch niet, bedaar en houd op met murmureren. Je bent veel te vinnig en brutaal! Wat ik doe is wel gedaan! Je wilt toch zeker niet de vader onderwijzen, hoe hij kinderen moet opvoeden? Houd verder je mond en pas op, dat ik niet driftig word, want als ik je eenmaal te pakken neem, laat ik geen haar op je hoofd en komt de grond bezaaid met tanden! Pas alsjeblieft een beetje op: wil jij op je poot spelen en aan je vader de wet dicteren? Sinds wanneer durft een meisje, wier mond nog naar melk ruikt, tegen mijn wil ingaan? Vlug een beetje, geef je man een hand en als de bliksem naar zijn huis, want dat brutale en eigenwijze gezicht van jou wil ik geen kwartier langer voor mijn ogen hebben!"
De rampzalige Porziella, tot het uiterste gebracht, bleek als een ter dood veroordeelde, met puilende ogen en een vertrokken mond als iemand, die van de dokter een bitter drankje gekregen heeft, met een beklemd hart als van een, wiens hoofd tussen hakbijl en blok ligt, reikte het monster de hand. En het monster voerde haar met zich mee naar een bos. Daar vormden de bomen een schuilplaats voor een wei, opdat ze door de zon niet ontdekt zou worden; de rivieren klaagden er, dat ze in het duister voortlopende tegen stenen stieten en de wilde dieren vonden er, zonder er weiderecht te hoeven betalen, een toevlucht en gingen veilig door de struiken, waar nooit een mens kwam, of hij moest verdwaald zijn. Op die plek, zwart als een verstopte schoorsteen, angstwekkend als het uiterlijk der hel, stond het huis van het monster, geheel behangen met beenderen van mensen, die hij opgegeten had. Iedere christen kan zich nu goed indenken, welk een ontsteltenis en vreselijke ontzetting het ongelukkige jonge meisje bevingen. Beseft allen, dat haar geen bloed meer in de aderen bleef.
Maar dit was nog niets in vergelijking met wat er volgde. Het monster ging op jacht en kwam er van terug, beladen met delen van mensen, door hem gedood, en sprak tegen haar: "Je kunt je niet beklagen, lieve vrouw, dat ik niet voor je zorg. Hier heb je een flinke voorraad voor op de boterham, neem en smul er van, en heb goede gedachten jegens mij, want, al zou de hemel invallen, ik zal je nooit zonder eten laten!"
De ongelukkige Porziella werd er onpasselijk van en draaide haar gelaat naar de andere zijde. Het monster merkte dit en riep uit: "Waarlijk, dit beduidt bonbonnetjes aan de zwijnen voeren! Maar, het hindert niets, hoor! Heb nog wat geduld tot morgenochtend, want ik ben geïnviteerd op een jacht op wilde zwijnen. Ik zal er een paar voor je meebrengen en dan zullen wij samen met de ouders bruiloft vieren, om met meer appetijt het huwelijk te verteren!"
Na deze woorden stortte hij zich het bos in en zij bleef aan het venster zitten grienen. Toevallig kwam toen een oud vrouwtje langs, dat, door honger gekweld, haar om enige verkwikking vroeg. De ongelukkige Porziella antwoordde haar: "O best vrouwtje. God weet, dat ik in de macht van een duivel uit de hel ben, die mij niets anders thuis brengt dan delen van mensen en stukken van vermoorden, zodat ik al moet overgeven, alleen reeds bij het zien van die walgelijkheid. Zo leid ik het ellendigste leven, dat ooit een gedoopte ziel overkwam. En toch ben ik een koningsdochter, en toch ben ik met de lekkerste hapjes opgevoed en leefde ik in het vette der aarde!" En bij deze woorden begon zij te huilen als een klein meisje, dat zich haar lekkere boterhammetje ziet wegnemen.
Daarop antwoordde de oude vrouw, vol deernis: "Denk aan je gezondheid, schone jonkvrouw; verspeel deze schoonheid niet door tranen, want u hebt uw fortuin gevonden en hier ben ik, om u in het zadel te helpen. Luister goed: ik heb zeven zonen, die zijn gelijk zeven juwelen, zeven steeneiken, zeven reuzen: Mase, Nardo, Cola, Micco, Petrullo, Ascaneo en Ceccone, met meer voortreffelijke eigenschappen dan de rozemarijn bezit. Mase hoeft slechts zijn oor aan de grond te houden om te horen en te beluisteren al wat men op dertig mijl afstand doet. Nardo vormt, telkens wanneer hij spuwt, een zee van zeep. Cola doet, wanneer hij een ijzeren voorwerpje opgooit, een veld van scherpe scheermessen oprijzen. Micco met een stokje een dichtbegroeid bos. Petrullo produceert, wanneer hij een beetje water op de grond laat vallen, een ontzaglijke rivier. Ascadeo hoeft maar een steen te gooien en er verheft zich een sterke verdedigingstoren; en Ceccone kan zo best met zijn katapult mikken, dat hij een mijl ver het oog van een kip raakt. Met hulp van deze zeven, die allen voorkomend en vriendelijk zijn en stellig medelijden zullen hebben met je toestand, wil ik proberen, je uit de klauwen van het monster te bevrijden, want zulk een smakelijk hapje is niet voor de keel van dat lelijke gedrocht bestemd!"
"Dan is dit het geschiktste ogenblik," zei Porziella, "want die lelijkerd van een man van me is uit en komt vanavond niet thuis. Wij zouden dus mooi tijd hebben, ons uit de voeten te maken en weg te vluchten!"
"Vanavond kan dat niet," antwoordde het oude vrouwtje, "want ik woon wat ver. Maar morgenochtend, dan zullen ik en mijn zoons hier komen, om je uit je ellende weg te halen." Na dit gezegd te hebben vertrok zij en Porziella, die erg opgelucht was, sliep die nacht rustig.
Bij de morgenstond, zo gauw de vogels schalden: 'Leve de Zon!' kwam de vrouw met haar zeven zonen, die Porziella in hun midden namen en hun stappen naar de stad richtten. Doch zij waren nog geen halve mijl ver, toen Mase met zijn oor op de grond ging liggen en schreeuwde: "Heila! Opgepast! Daar heb je de vos! Het monster is thuis gekomen; hij heeft de jonkvrouw niet gevonden. En nu komt hij aanstormen, om ons te achterhalen!"
Toen Nardo dit hoorde, spuwde hij op de grond en vormde een zee van zeep. En daar gekomen, zag het monster dit, waarna hij wel gedwongen was, naar huis terug te keren, een zak te halen en met de voeten daarin zolang op de zeepmassa te stampen, tot hij tenslotte na grote inspanning de moeilijkheid te boven kwam. Mase luisterde opnieuw en waarschuwde een anderen broer: "Aan jou de beurt, kameraad! Hij haalt ons aanstonds in!" En Cola wierp een ijzeren voorwerpje op de grond en liet er het veld scheermessen uit ontkiemen. Het monster, dat zich weer de pas afgesneden zag, keerde naar huis terug, bekleedde zich van het hoofd tot de voeten met ijzer en sprong over die verschansing.
Weer legde Mase zijn oor te luisteren en riep: "Op! Te wapen! Want gauw zal het monster hier zijn, zo hard als dat loopt!" En Micco liet vlug met een takje een ontzaglijk bos oprijzen, dat heel moeilijk te passeren was. Doch het monster greep snel een vreselijk mes, dat hij opzij droeg, en begon hier een populier te vellen, ginds een steeneik, links liet hij een kornoelje neertuimelen, rechts een haagappelboom, zodat hij in vier à vijf slagen het gehele bos ter aarde snoeide en uit de verwikkeling bevrijd raakte.
Mase verhief zijn stem opnieuw, na zijn oor tegen de grond gehouden te hebben: "Laat ons niet uitscheiden, alsof we uit de moeilijkheid zouden zijn, want het monster heeft de vlerken uitgeslagen en zit ons nu vlak op de hielen!" En Petrullo putte een teugje water uit een bron, die druppel na druppel uit een stenen schelp siepelde, goot dit op de grond uit en dadelijk begon een grote rivier te stromen. Het monster, dat deze nieuwe hindernis zag en merkte, dat er niemand was, die de gaten, waar het water uit opkwam, dicht stopte, kleedde zich poedelnaakt uit en stak, met zijn kleren op zijn hoofd, zwemmende naar de andere kant over.
Mase hoorde het voetgeschuifel en sprak: "Dit zaakje gaat ranzig rieken. Laat ons oppassen en deze storm afweren, anders zijn wij verloren!"
"Zonder twijfel," antwoordde Ascadeo, "die lelijke duivel heb ik door." En hij slingerde een steen en deed een toren oprijzen, waar dadelijk allen binnen drongen, en zij barricadeerden vervolgens de poort. Toen het monster zag, dat zij zich in veiligheid gesteld hadden, holde het naar huis terug, nam een ladder, legde deze op zijn schouders en rende weer naar de toren toe.
Mase, die wederom zijn oren gespitst hield, hoorde het van verre aankomen en sprak: "Nu zijn wij aan het laatste kaarsenpeukje van onze hoop toe. Ceccone is onze laatste toeverlaat, want het monster komt met verdubbelde woede terug! Ach, hoe klopt mijn hart! Ik zie reeds onze ondergang!"
"Wat ben jij toch een labbekak!" antwoordde de jongste broer, "laat het maar gerust aan mij over en zie eens, of ik hem niet netjes raken kan!"
Terwijl hij zo sprak, stormde het monster de trap op. Doch Ceccone mikte, raakte en ontnam hem zo een van de lantaarns en deed hem in zijn volle lengte ter aarde storten als ware hij een perenboom. Vervolgens verliet hij de toren, sneed hem met het vreselijke mes, dat het monster zelf bij zich droeg, de keel af als was die van wrongel. En met groot gejubel brachten zij dit hoofd naar de koning, die - vol vreugde omdat hij zijn dochter terug gekregen had (want hij had er reeds honderd keren berouw van, haar aan een monster gegeven te hebben) - binnen enige dagen een flinke man voor haar vond, en de zeven zonen en hun moeder, die haar van zo'n ellendig leven bevrijd hadden, rijk maakte.
En ontelbare malen verontschuldigde hij zich tegenover Porziella, dat hij haar om een gril in zo'n groot gevaar gebracht had, zonder te bedenken, hoe fout iemand handelt, die zoekt wat absurd is.
*   *   *
Samenvatting
Een sprookje uit de Pentamerone over een dwaze koning. De koning van Altemonte verzorgt een vlo en als die groot is geworden, laat hij haar villen en het vel prepareren. Vervolgens belooft hij zijn dochter aan degene die kan raden van welk dier het leer is. Een mensenetend monster raadt het en trouwt met de prinses. Gelukkig helpt een oud vrouwtje met zeven zonen, die bijzondere gaven hebben, haar te ontsnappen.
Toelichting
Door de dwaasheid van de koning, brengt hij zijn dochter en zijn eer in gevaar. Een dom besluit brengt altijd ongeluk met zich mee: wie zich als een dwaas gedraagt, krijgt als een verstandig mens spijt.
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Eerste dag, vijfde sprookje). Vergelijk: Met z'n zessen de hele wereld door van de gebroeders Grimm. Zie ook: De duivel die de vlooienhuid herkende uit Bulgarije.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen