zaterdag 23 november 2024

Volksverhalen Almanak


De vijf zonen


Er was eens een rechtschapen man, Pacione geheten, die vijf zulke luie zonen had, dat zij voor niets deugden. Toen de ongelukkige vader hen niet meer op zijn kosten kon onderhouden, besloot hij op zekere dag, zich van hen te ontdoen en hij sprak tot hen: "Mijn zoons, God weet, hoe ik van jullie houd, want per slot van rekening zijn jullie toch mijn kroost! Maar ik ben oud en kan niet veel meer werken. Jullie zijn jong en eten me te veel, en ik kan jullie niet meer onderhouden, zoals ik tot nu toe deed. Ga daarom een baas zoeken en een beroep leren; doch geef acht, dat jullie je niet langer dan een jaar verplichten, en na dat tijdsbestek verwacht ik jullie weer thuis, verrijkt met een of andere bekwaamheid!"
De zonen namen na het horen van dit besluit afscheid en met een verschoning bij zich ging ieder zijns weegs, op zoek naar geluk.
Na afloop van het jaar waren zij weer allen in het vaderhuis present, waar zij met veel hartelijkheid ontvangen werden, en daar zij dodelijk vermoeid en wel haast uitgeput waren, liet hun vader hen aanzitten, om wat te eten.
Midden onder de maaltijd hoorde men een vogeltje zingen en de jongste zoon stond van tafel op en ging buiten luisteren; en toen hij terug was en de tafel afgenomen werd, begon Pacione zijn zoons te ondervragen: "Komaan, geeft mijn hart wat troost en laat eens horen, welk mooi vak u in deze tijd geleerd hebt!"
Luccio, die de koning van het dieventuig geworden was, antwoordde: "Ik heb de kunst van het wegkapen geleerd en ben nu hoofdman van de gauwdieven, opzichter over de zakkenrollers en meester van het gilde van de boeven, en ik kan nergens iemand vinden, die zo handig als ik mantels weet weg te werken, wasgoed te verdonkeremanen, zakken te rollen, laden te lichten, beurzen te ontfutselen, geldkisten open te breken en te ledigen, want waar ik ook kom, laat ik wonderbaarlijke staaltjes van gappen zien!"
"Goed zo," antwoordde de vader, "op mijn woord, dan heb jij me wat moois geleerd, dat moet ik zeggen. Met dat zakkenrollen en inbreken zul je stokslagen krijgen, zwoegen zul je aan de riemen in een galei, hangen zul je! Arme vader die ik ben; beter had ik je kunnen leren het spinnewiel te draaien, dan hoefde ik nu niet draaierig te worden bij het idee, hoe ik jou nog eens zal zien: met een papieren muts op, als je naar het schavot gaat, of tot de galeien veroordeeld, of als je daaraan nog mocht ontsnappen, zal ik je ten leste aan de galg zien bungelen!"
Na deze woorden keerde hij zich tot Tittillo, zijn tweede zoon en vroeg hem: "En wat voor mooi vak heb jij geleerd, zeg?"
"Boten maken!" antwoordde de zoon.
"Dat is niet kwaad," zei de vader, "want dat is een fatsoenlijk vak en jij kunt in je levensonderhoud voorzien. En jij, Renzo, wat kun jij doen aan het einde van dit jaar?"
"Ik kan," sprak de zoon, "zo goed met de boog overweg, dat ik een haan zijn oog kan uitschieten!"
"Dat is ook wat," zei de vader, "want jij kunt zo'n beetje bestaan van de jacht en je boterham verdienen!" En hij wendde zich tot nummer vier en deed hem dezelfde vraag.
"Ik kan," sprak Jacuoco, "een plantje herkennen, dat uit de dood opwekt!"
"Wel al zijn leven, hulde!" riep Pacione uit, "dus nu zullen wij de ellende van ons afschudden, want nu kunnen wij de mensen langer laten leven dan het oude amfitheater van Capua!"
En toen hij aan zijn laatste zoon Menicuccio gevraagd had, wat hij kon doen, sprak deze: "Ik kan de taal van de vogels verstaan!"
De vader merkte op: "Het was dus niet zonder reden, dat jij, toen wij aan tafel zaten, opstond om naar het getjilp van dat musje te luisteren. Maar, nu jij er prat op gaat, dat je snapt wat zij te vertellen hebben, kom dan maar eens op en zeg, wat die vogel, die op de boom zat, zei?"
"Die vertelde," gaf Menicuccio ten antwoord, "dat een draak de dochter van de koning van Altogolvo heeft geschaakt en haar meegenomen naar een rots, en er is geen enkel bericht over haar te krijgen, en de vader heeft laten bekend maken, dat de man, die haar vindt en haar bij hem terug brengt, haar tot vrouw zal krijgen!"
"Als dat zo is, zijn wij rijk!" met die woorden kwam Luccio tussenbeiden, "want ik heb zin genoeg om haar uit de klauwen van die draak te redden!"
"Als jij dat durft te doen," liet de oude er op volgen, "laat ons dan onmiddellijk naar de koning gaan, en als hij zijn woord geeft, dat hij zich aan zijn belofte zal houden, dan moeten wij zijn dochter voor hem terug vinden!"
Na deze onderlinge afspraak bouwde Tittillo dadelijk een mooie bark en zij scheepten zich in en koersten naar Sardinië, waar zij door de koning in audiëntie ontvangen werden. En na hun aanbod, zijn dochter Cianna terug te krijgen, ontvingen zij opnieuw de bevestiging van zijn in het openbaar bekend gemaakte belofte.
Zij staken toen over naar de rots in zee en troffen er toevallig, dat de draak in de zon lag te slapen, terwijl de dochter van de koning met haar hoofd tegen zijn schoot aangeleund lag. Toen zij de bark zag naderen, wilde zij opstaan van vreugde; maar Pacione wenkte haar, stil te blijven, en nadat zij de draak een grote kei op schoot gelegd hadden, lieten zij Cianna opstaan en trokken haar in het schip en begonnen weg te roeien.
Zij waren nog niet al te ver van de kust verwijderd, toen de draak ontwaakte, en daar hij Cianna niet naast zich vond, blikte hij op zee neer en kreeg de bark, die haar wegvoerde, in de gaten. Dadelijk veranderde hij in een donkere wolk en haastte zich door de lucht, om de bark te bereiken. En Cianna, die zijn kunstgrepen kende, wist, dat hij kwam, in de wolk gehuld, en zo groot was de angst, die haar beving, dat zij het amper aan Pacione en zijn zoons kon vertellen en haast dood ging, zo bonsde haar hart. Renzo greep bij het naderen van de wolk zijn boog en schoot recht in de ogen van de draak, die van ontzetting met een plons in zee terecht kwam; doch toen hij zijn aandacht weer afwendde en in de bark keek, om te zien, wat er met Cianna gebeurd was, zag hij haar languit liggen en bemerkte, dat zij buiten het biljartspel des levens was gegaan.
Pacione rukte zich de baard uit en riep: "Zie, nu is al onze moeite, al ons pogen vergeefs, nu blijken al onze verwachtingen ijdel, want zij gaat zich laven aan hemelse spijs, om ons te laten sterven van honger. Zij sprak 'goedenacht' om ons een slechte dag te bezorgen. Zij heeft haar levensdraad afgebroken, om ons het visgaren van onze hoop te laten breken! Het is wel goed te zien, dat een arme man geen enkel plan lukt; wel wordt bewezen, dat wie als ongelukkig mensenkind geboren wordt, in wanhoop sterft! Daar heb je nu de dochter van de koning bevrijd; daar kom je dan terug op Sardinië en werd je die vrouw beloofd; daar heb je nu de aangekondigde feesten en de scepter! Daar zit je nu berooid en wel op de naakte grond!"
Jacuoco luisterde naar deze jeremiade en toen hij ten laatste zag, dat het deuntje veel te lang duurde en dat Pacione de luit van de smart tot aan het klankgat bespelen ging, zei hij tegen hem: "Tut tut een beetje, meneertje, want wij zullen naar Sardinië gaan en daar zullen wij gelukkiger zijn en een beter lot ondergaan dan zoals jij meent!"
"Zo'n troost kun je voor mijn part de sultan geven, die is niks waard!" antwoordde Pacione, "want, wanneer wij dit lijk naar haar vader brengen, zal hij het ons wel betalen, maar heus niet in geld, en daar op Sardinië, waar de mensen sterven met een glimlach om de mond, zullen wij sterven met sardonisch wenen!"
"Stil eens even!" repliceerde Jacuoco, "waar heb jij je hersens, man? Herinner jij je dan niet, welk vak ik geleerd heb? Wij moeten aan land gaan en dan wil ik het plantje zoeken, dat ik in mijn herinnering heb, en dan zul je nog eens wat anders zien dan onzin!"
Bij deze woorden herademde de vader en omhelsde hem, en door verlangen getrokken trok hij zo hard aan de riemen, dat zij in korte tijd de kust van Sardinië bereikten. Daar ging Jacuoco aan wal en vond, wat hij zocht; en op een holletje naar de bark teruggekeerd, perste hij het sap uit het plantje in de mond van Cianna, die dadelijk, als een kikker, welke in de bedwelmende grot bij Napels geweest is en vervolgens in het meer van Agnano gegooid wordt, weer levend werd.
Zo kwamen zij vrolijk en wel de koning onder de ogen met zijn geredde dochter en de koning kreeg er maar niet genoeg van, haar te omhelzen en te kussen en die flinke kerels te bedanken, die haar voor hem terug gewonnen hadden. En toen zij er op aandrongen, dat aan de belofte voldaan zou worden, sprak de koning: "Ja, maar aan wie van jullie moet ik Cianna nu geven? Zij is geen taart, die je in partjes kunt snijden. Daarom moet noodzakelijkerwijze één de boon in de taart treffen, en de andere moeten zich dan maar met de tandenstoker vermaken!"
De eerste van de broers, die slim was, antwoordde: "Sire, de prijs moet gegeven worden volgens de gedane moeite. Kijkt gij nu eens, wie van ons het meest dit smakelijk hapje verdient, en doet dan recht, naar uw goeddunken!"
"Jij spreekt als Roeland!" antwoordde de koning. "Dus vertellen jullie maar eens, wat je gedaan hebt, dan hoef ik niet scheef te gaan, om recht te oordelen!"
Nadat zij ieder hun staaltjes verteld hadden, wendde de koning zich tot Pacione en vroeg hem: "En jij, wat heb jij in dit zaakje gedaan?"
"Ik meen, hier heel wat te hebben gedaan," antwoordde Pacione, "want ik heb deze zoons van mij tot kerels gemaakt, en door mijn raad heb ik hun de vakken laten leren, die zij nu kennen; anders zouden zij nu evenzoveel grote lege manden zijn, terwijl zij nu zulke goede vruchten lijken!"
Nadat de koning alle partijen gehoord, de redeneringen van deze en gene grondig overpeinsd en gewikt en gewogen had, wat rechtvaardig was, oordeelde hij, dat Cianna geschonken moest worden aan Pacione, als zijnde de oorsprong van het redden van zijn dochter. In die zin sprak hij en zo gebeurde het ook, en de zoons kregen een stapel geld, dat zij op interest zetten. Maar de vader werd van grote vreugde als een knaap van vijftien jaren en op hem was precies het spreekwoord van toepassing: waar twee honden vechten om een been, een derde loopt er hard mee heen.
*   *   *
Samenvatting
Een Italiaans sprookje over zonen die ieder een vak leren.
Toelichting
Uit de Pentamerone (Lo cunto de li cunti overo lo trattenemiento de peccerille - Het sprookje der sprookjes, of Vermaak voor de kleinen) van Giambattista Basile (Vijfde dag, achtste sprookje).
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Bron
"Italiaansche volkssprookjes" bewerkt naar de Pentamerone van G. Basile door Rien Valkhoff, illustraties van Frans Lammers. Uitgeversmaatschappij W. de Haan N.V., Utrecht, 1948.
Populair
Verder lezen