donderdag 21 november 2024

Volksverhalen Almanak


De vier heemskinderen


Het gebeurde, dat koning Karel ter gelegenheid van de voorjaarsfeesten alle edelen, beroemde krijgers en trouwe ridders, die in vele veldslagen voor Frankrijk hadden gevochten, naar Parijs nodigde.
Alle gasten namen de uitnodiging aan, behalve Boves van Egremont. Daarom koesterde Karel een sterke wrok tegen diens gehele geslacht. Tegen de broer van de opstandige ridder, Aymon en diens vier zonen: Renaud, de oudste, Alard, Guiscard en de jongste Richard. In plaats van hun de gouden riddersporen aan te bieden, joeg hij hen zijn kasteel uit en de vier broers konden zich ternauwernood, dankzij Bayard (het trouwe ros van Renaud) het leven redden.
Zeven jaar lang hielden ze zich in de Ardennen schuil. Ze waren tenslotte niet meer dan vel over been, verwilderd en door en door vuil, hun kleren hingen aan flarden en de verroeste maliënkolders, die ze op het blote lijf droegen, gaven geen warmte maar beschutten hen tenminste tegen de gure wind. In de koude herfstregens, bij sneeuwbuien en stormen lagen ze in het bos, elk onder een boom, met het schild aan de arm. Als ze sliepen waren de sparrentakken hun beschutting en zij die er het slechtst aan toe waren, warmde Bayard met zijn lijf en zijn adem. In de eindeloos lijkende winternachten doolden ze doelloos rond om zich te verwarmen, maar de snijdende vrieskou beet hen in de ogen, ze verkleumden tot op het been in hun maliënkolders en de wind beroofde hen van hun moed en laatste sprankje hoop.
Op een voorjaarsdag, toen ook op de donkerste plaatsen in het bos de laatste restjes sneeuw waren weggedooid en de zon aan een blauwe hemel stond, sprak Renaud tot zijn drie broers: "Zwaar is het mij te moede als ik jullie zo zie. Jullie ellende baart mij grote zorgen. We hebben hier veel geleden en we kunnen zo niet verder gaan zonder te weten wat de morgen ons brengen zal. Vroeg of laat zal men ons hier vinden. We moeten iets doen, ons lot in eigen handen nemen." Ze overlegden langdurig en besloten uiteindelijk naar het zuiden te trekken. Onderweg sloot hun neef Malgis, die de toverkunst machtig was, zich bij hen aan. Gezamenlijk bouwden ze in een verlaten streek de burcht Montauban.
Toen dat Karel ter ore kwam bracht hij een groot leger op de been en trok daarmee naar het zuiden om de vier broers nogmaals te bestraffen. Hij kon de gedachte niet verdragen dat zij al zolang zijn macht trotseerden.
Montauban was echter een moeilijk te nemen burcht en de vier broers en hun neef Malgis verdedigden zich heldhaftig. Ze verlangden slechts gerechtigheid en het ongedaan maken van het hen aangedane onrecht, anders niet. Maar de koning kende geen erbarmen en wilde geen vrede sluiten eer hij de broers gestraft had. Vaak raakten zijn tegenstanders in de grootste moeilijkheden, maar steeds redde neef Malgis er hen met zijn toverkunsten uit of het trouwe ros Bayard bracht hen op het nippertje buiten gevaar.
Toen de toestand welhaast hopeloos was geworden, sloop Malgis heimelijk het kamp van de koning binnen, gaf hem een toverdrank te drinken en bracht hem slapend in de burcht. Nog slaapt hij, weet van niets en de vier broers overleggen wat er met hem moet gebeuren. "Richard," zei Renaud, "en jullie twee, nu hebben we de koning eindelijk in onze hand, wat doen we? Hij heeft ons zoveel leed berokkend, nergens liet hij ons met rust, hoeveel honger en kou hebben we moeten doorstaan, omdat hij ons onrecht heeft gedaan! En hoe haat hij ons! Alleen maar omdat wij niet voor hem wilden buigen toen hij ons onrecht aandeed en recht eisten."
Richard was de eerste die antwoord gaf. "Wat hij ons wilde aandoen, doen wij hem nu aan, dat is rechtvaardige vergelding!" Renaud liet het hoofd zinken en dacht na. Richard zag zijn aarzeling en zei scherp: "Renaud, vanwaar die gewetensbezwaren? Als jij Karel niet wilt bestraffen, doe ik het." Renaud zei hem ronduit: "Broeder, wij hebben alle vier redenen genoeg voor vergelding. Maar dat is niet de weg tot verzoening. Karels raadgevers staan aan onze kant en hebben er bij hem op aangedrongen deze veldtocht af te breken. Als wij nu de koning doden, maken wij Frankrijk tot onze vijand en onze vrienden worden onze ergste tegenstanders. Nee, wij kunnen niet het hele land tegen ons opzetten. De koning moet inzien dat hij ons onrecht heeft aangedaan."
Zo spraken en overlegden ze lange tijd. De een zei dit, de ander dat, maar ze werden het niet eens. Intussen was in het nevenvertrek de kaars opgebrand, de zon ging op en Karel ontwaakte. Hij keek om zich heen en herkende zijn omgeving niet. Hij stond op, liep naar het venster, keek op de hof en over het land uit en besefte dat hij op de burcht van de vier broers was. Het werd hem duidelijk dat Malgis hier de hand in had gehad. Woedend liep hij in het vertrek op en neer, trok zich de haren uit het hoofd en uitte de vreselijkste bedreigingen tegen Malgis.
De broers hoorden de koning heen en weer draven. Richard, die hem Malgis hoorde vervloeken, rukte de tussendeur open en sprong op de koning toe: "Wat, ook nu nog durft u ons te bedreigen! Zonder Renaud hadden wij u al lang een kopje kleiner gemaakt, dat kan ik u verzekeren. U bent onze gevangene. En u weet wat er allemaal met een gevangene kan gebeuren!"
Nu kwamen ook de andere drie binnengesneld en Renaud snauwde zijn opgewonden broer toe: "Zwijg, Richard, geen woord meer! Zo zouden we het niet doen, geen bedreigingen en geen geweld!"
Hij wendde zich tot de koning: "Heer, te lang duurt de strijd al en te veel hebben wij geleden. Hoeveel dapperen zijn er al niet gevallen! Wij zijn bereid alles te doen wat u beveelt, slechts één ding niet - ons de wens naar gerechtigheid uit het hart te rukken. Ik wil u mijn burcht Montauban geven, alles wil ik u schenken, Frankrijk voor altijd verlaten, alles opgeven en barrevoets gaan, maar dan moet het afgelopen zijn met moorden, dan sluiten wij vrede!" Koning Karel hoorde hem met op elkaar geklemde lippen en gefronst voorhoofd aan. Toen Renaud uitgesproken was, legde hij de hand aan zijn zwaard en sprak: "Er valt alleen te praten als jullie mij Malgis uitleveren. Zolang ik hem niet in mijn macht heb, ben ik niet tot een verzoening bereid. Ik wil hem aan de beul overgeven, hem tot stof verbranden en zijn as in de wind verstrooien opdat er niets van hem overblijft."
"Koning," antwoordde Renaud teleurgesteld, "hoe kunt u van mij verlangen dat ik Malgis uitlever? Hij heeft zoveel voor ons gedaan, ons zo vaak uit de hoogste nood gered. Hij is ons schild en ons zwaard, ons brood en onze wijn. Eis niet van ons dat wij hem u uitleveren, want dat is ons niet mogelijk. Wij willen de strijd beëindigen, wij willen een verzoening, maar onze eer en vriendschap met voeten treden, dat, heer, kunt u niet van ons verlangen."
"Zolang jullie hem niet uitleveren," zei de koning hard, "heeft praten geen zin. Hij heeft de koning beledigd en bespottelijk gemaakt, hem met zijn toverkunsten gehoond en zoiets wordt niet vergeven. Als jullie niet toegeven, laat ik niet af en zal ik Montauban met geweld nemen en jullie allen onderwerpen, dat zweer ik." Renaud liet het hoofd zinken - hij moest erkennen dat woorden hier niet hielpen. "Heer," zei hij bedroefd, "u bent onze koning en gebieder. Wij verlangen slechts gerechtigheid. U kunt gaan, de poort staat open."
"Wat zeg je daar, broeder?" riep Richard, als kon hij zijn oren niet geloven. "Karel is hoogmoedig. Hij belooft ons nog meer leed en strijd. Nooit hebben wij een woord van goede wil van hem gehoord, slechts bedreigingen, of hij nu te midden van zijn getrouwen op de troon zat of in gevangenschap verkeert. Jij wilde toch vrede? Laten we hem vrijuit gaan dan betekent dat leed en de dood voor ons, anders niet. Denk eraan hoe hij ons behandeld heeft, denk aan de Ardennen! Ik wil hem buiten de poort brengen en hem daar behandelen zoals ik het de ergste misdadiger zou doen!"
Karel balde de vuisten en Renaud riep in toorn: "Zwijg, broeder, geen woord meer. De koning is onze gast en hij kan gaan wanneer hij wil."
Hij verliet het vertrek, gaf bevel een paard te zadelen en hielp de koning in het zadel. Karel gaf het paard de sporen en reed de burcht uit.
In zijn kamp gekomen ijlden zijn getrouwen hem tegemoet en vroegen hem: "Heer, is het eindelijk vrede of gaat de strijd verder?"
"Nee," antwoordde de koning, "er is geen vrede en die zal er ook niet komen zolang de zonen van Aymon mij Malgis, die bedrieger, die tovenaar, die booswicht, niet uitleveren. Hoort, wat ik beveel! Nog heden trekken wij naar de burcht op en belegeren hem met alle krachten waarover we beschikken. Als de broers zich niet overgeven, hongeren wij hen uit. Wij laten niet af eer we hen overwonnen hebben. Eerst dan zal er vrede zijn, eerder niet!"
Opnieuw slingerden katapulten grote brokken steen naar Montauban, daken, huizen en torens verbrijzelend, muren en straten verbrokkelend. Zo verliepen er dagen, weken, maanden. In de burcht was geen korrel graan meer te vinden en van alle paarden leefde alleen Bayard nog, Renauds trouwe Aragon hengst. Ze konden het niet over hun hart verkrijgen hem iets aan te doen: zodra ze de stal betraden en hem hoorden hinniken, zonk de moed hen in de schoenen en vielen hun handen krachteloos neer. Ze beraadden wat hun te doen stond, want de honger werd steeds erger. Tenslotte kwam Alard op het idee de hengst de aderen te openen. Van het bloed zouden ze veertien dagen kunnen leven. Bayard was intussen al zo vermagerd dat hij amper op zijn benen kon staan. Hij had alle kracht verloren en stond met gezonken hoofd boven de lege krib en hinnikte slechts zwakjes als de broers in de stal kwamen.
Toen de nood op zijn hoogst was, kwam Renaud een oude man tegen die in vredestijd als tuinman op de burcht had gewerkt. Hij was mager en uitgeteerd en kon nog maar nauwelijks vooruitkomen. "Heer," zei hij tot Renaud, "heb begrip voor het zwakke geheugen van een oude man. Pas vandaag herinnerde ik mij dat wij bij de bouw van de burcht vanuit de keldergewelven een lange onderaardse gang hebben gegraven. Hij loopt door de rotsen naar een verafgelegen bos en als hij niet is ingestort kunnen we daardoor allemaal ontsnappen."
Renaud riep verheugd zijn broers. Ze haalden Bayard uit zijn stal, wachtten op de laatste verdediger van de burcht en betraden de duistere gang. Langs deze geheime weg kwamen ze in het verre Dortmund. De burchtheer van Dortmund vond het een grote eer hen te mogen ontvangen. Onderwijl veroverde koning Karel een verlaten burcht, werd nog woedender en zette onmiddellijk met zijn leger de achtervolging in.
Hij ontdekte al gauw waar de broers zich schuilhielden en belegerde hen. Hij liet niemand de poort in of uit en sloot alle straten en paden, alle wegen en toegangen af. Hij riep zijn raadgevers bijeen en vroeg: "Wat doen we met Renaud en zijn broers?"
"Heer," sprak de oudste raadgever, een grijze ridder met een lange witte baard, "ik raad u: sluit vrede met hen."
Na de grijsaard vroeg Roeland, 's konings neef, het woord. "Koning, indien u geen vrede met Renaud sluit, zal ik u niet meer ter zijde staan en verlaat ik uw dienst. U hebt de vier broers onrecht gedaan en als zij vrede willen sluiten kunt u niet doorgaan hen onrechtvaardig te behandelen."
"Ik sluit me bij Roeland aan!" riep Turpin en zo sprak ook Olivier.
De koning stikte bijna van woede, maar hij gaf nog steeds niet toe. Niets ter wereld kon hem ertoe brengen zich met Renaud te verzoenen.
"Getrouwen des konings!" riep Roeland en monsterde de overige raadgevers. "Renaud heeft ons al meermalen de vredeshand toegestoken die wij steeds hebben geweigerd en ook nu nog wil koning Karel de strijd voortzetten!" Hij wendde zich tot de bleek geworden koning en sprak vol toorn: "Het moet uit zijn met het onrecht, heer, met de ongerechtigheid en het zinloze vechten! Ik verlaat u. En u, Olgier, wat doet u? Sluit u zich bij ons aan?"
"Ik sta aan uw kant," antwoordde Olgier, de Deense ridder. "Renaud zal ons als vrienden opnemen en al mijn mannen zullen mij volgen."
"Zo ook ik," liet Olivier zich horen en kwam naast Roeland staan. "Ook ik sluit me bij u aan. We hadden de koning al veel eerder moeten weerstaan."
Nu traden er steeds meer ridders naar voren tot Karel tenslotte geheel alleen stond. Hij dacht lang na, liet hen dan terugroepen en zei: "U wilt vrede, goed, die kunt u krijgen. Maar ik haat Renaud zozeer dat ik hem niet wens te ontmoeten, hem zelfs niet wens te zien. Breng hem de vredesvoorwaarden over. Hij moet Frankrijk voor enige tijd verlaten en mij Bayard schenken, dat is alles. Wie van u zal hem deze voorwaarden overbrengen?"
"Ik, heer," meldde zich de oudste raadgever, "ik zal gaan om hem mee te delen wat u zojuist gezegd en bevolen hebt."
En zo gebeurde het. Renaud hoorde 's konings aanbod aan, omarmde de oude raadgever en ging Bayard halen. Hij leidde hem voor en de tranen liepen hem daarbij over de wangen. De raadgever nam Bayard bij de teugel en bracht het dier naar Karels kamp. De vier broers keken hem na, zwijgend en hete tranen stortend. Zo eindigde deze verbitterde strijd.
Renaud legde zwaard en wapenrusting af, nam afscheid van zijn broers en verliet met Malgis de stad. Zijn drie broers begeleidden hem een eind weegs en omarmden hem steeds weer. Toen keerden ze naar Montauban terug om de burcht uit de puinhopen weer op te bouwen. Ook koning Karel vertrok. Hij liet de tenten opbreken en sloeg de weg naar Luik in.
Bij de Moezel gekomen liet hij halt houden en gaf zijn ruiters bevel Bayard, Renauds paard, te brengen. Bayard steigerde, liet zich niet zadelen, sloeg met zijn voorbenen en zijn manen wapperden. Men leidde hem voor de koning en deze gaf bevel het paard een molensteen om de hals te binden en hem in de rivier te gooien. Men voerde het paard naar het midden van de brug en gaf hem daar zo'n duw dat het arme dier zijn evenwicht verloor en in de diepe rivier stortte. "Ik heb gezworen mij aan jou te wreken," riep de koning hem na, "en ik heb mijn eed gehouden. Menige vernedering heb ik aan jou te danken, nu eerst zal ik rustig kunnen slapen!" 's Konings raadgevers wendden zich af. Ze wilden niet zien hoe Bayard verdronk. Maar plotseling stiet de koning een kreet van verbazing uit en allen draaiden zich om. Bayard was wel ondergegaan, maar had met zijn hoeven de steen die hem naar beneden trok stukgetrapt, was weer bovengekomen en zwom nu met opgeheven hoofd naar de andere oever. Hij klom uit het water en bleef even staan, de prachtige sterke hengst die de vier Heemskinderen op zijn rug gedragen had. Hij hinnikte, steigerde en galoppeerde weg. Al gauw was hij in de bossen verdwenen. Zo heeft Bayard zich gered. Hij vluchtte in de onafzienbare Ardenner wouden waar hij zich eens met Renaud en diens broers verborgen had gehouden - liederen bezingen dat hij daar nog leeft, vrij als een vogel, dat hij van de ene open plek naar de andere loopt en in het groene gras langs beken en bronnen graast. Met een beetje geluk kan men hem daar nog aantreffen!
Onderwijl dwaalden Renaud en Malgis door vreemde landen en beleefden samen veel avonturen. Er vergingen dagen, weken en maanden eer ze weer naar het vaderland terugkeerden en daar scheidden zich hun wegen. Malgis ging naar zijn geboortestad en Renaud naar Montauban. Het nieuws van zijn terugkeer was hem al vooruit gesneld en had ook zijn broers Alard, Guiscard en Richard bereikt. Deze reden hem tegemoet en begroetten hem geestdriftig en met veel omarmingen. Gezamenlijk keerden ze naar Montauban terug.
Renaud hoorde toe, de broeders vertelden, dan weer vertelde Renaud; dagen en nachten brachten ze door met elkaar hun avonturen te verhalen. Maar toen Renaud hoorde dat zijn trouwe Bayard vrij in de bossen rondliep en aan de wraak van de koning was ontkomen, had hij geen rust meer. Op een nacht, toen allen sliepen, stond de oudste der vier Heemskinderen zachtjes op, stak zich in eenvoudige kleren, liep de trappen af en bereikte, door niemand gezien, de slotpoort. Daar riep hij de wachter aan die hem herkende en vroeg: "Waar gaat u heen, heer? Ik vrees voor u als ik u zo ongewapend zie. Ik ga uw broeders wekken."
"Nee vriend, doe dat niet," antwoordde Renaud mild. "Zeg hun morgenvroeg dat ik hen laat groeten, mogen zij een goede herinnering aan mij behouden." Renaud schoof een gouden ring van zijn vinger en reikte die aan de wachter, zeggende: "Neem dit. Ik geef je deze ring als teken van vriendschap. Je hebt mij goed gediend, neem dit als beloning." De wachter was al oud en hij dankte Renaud met tranen in zijn ogen.
Renaud verliet het kasteel langs bospaden. Hij snelde door de maannacht en liet Montauban steeds verder achter zich. De zon ging op, het werd dag, de broers ontwaakten en vonden Renauds bed onbeslapen. Na elkaar vergeefs naar hem gevraagd te hebben werd de hele burcht doorzocht, maar ze vonden hem nergens, wel zijn wapenrusting, lans en speer, zijn zwaard en schild, zijn laarzen en gouden sporen. Niets van dat alles had hij meegenomen. Ze ondervroegen de oude wachter en deze vertelde hun alles en liet hun de gouden ring zien. De broeders sprongen op hun paarden en zochten de hele omgeving af, maar moesten 's avonds onverrichter zake terugkeren. Onderwijl liep Renaud verder en verder, overdag door de bossen en 's nachts over de wegen die steden en dorpen verbonden. Hij leefde van moerbeien, knoflook en wilde appels, dronk bronwater en sliep onder overhangende rotsen. Zo trok hij steeds verder in de richting van de grote bossen, gelegen tussen de stromen, het Ardenner woud. Op een ochtend hoorde hij ver weg de hoefslag van een paard. Hij glimlachte en met grote stappen liep hij, met vreugde en vrede in zijn hart, in de richting vanwaar de zachte wind hem het zwak klinkende gehinnik van zijn paard aandroeg...
*   *   *
Samenvatting
Een Franse sage over Karel de Grote en Renaud de Montauban. Karel de Grote koestert een wrok tegen de vier zonen van ridder Aymon. Om te ontsnappen houden zij zich schuil in de Ardennen en bouwen een slot: Montauban. Karel trekt ten strijde en belegert de burcht. Uiteindelijk wordt er vrede gesloten, maar Karel de Grote wil wel in ruil het magische paard Bayard hebben.
Toelichting
De sage van de vier heemskinderen is verbonden aan de fragmentarisch bewaarde Karelroman (circa 2000 verzen) 'Reinout van Montalbaen', zelf een bewerking van de Franse voorhoofse romancyclus 'Renaut de Montauban' en 'Les quatre fils Aymon'. Aan het verhaal werden in de loop der tijden verschillende episoden toegevoegd, totdat het uiteindelijk in de 13e eeuw in de vorm van een gedicht op schrift werd gesteld. Een 15e eeuwse prozabewerking wordt gezien als de voorloper van de roman. Er bestaan verschillende licht afwijkende versies.
Trefwoorden
Basisinformatie
Thema
Populair
Verder lezen